Vandaag spreekt de muziek waar woorden tekortschieten. Een tango — langzaam, tastend,
als een schaduw die zich hecht aan herinnering. Geen vuur meer, geen strijd, maar de verstilde beweging van een afscheid. Een mens van hart en geest loopt hier zijn laatste passen, niet in stilte, maar begeleid door het zachte snikken van de bandoneon, die een naam nog even vasthoudt zoals wij die naam vasthouden in gedachten. De tango funèbre is geen slotakkoord, maar een fluistering tussen de regels van het leven. Een dans met de dood, ja — maar ook een ode aan het leven dat er was: rijk, scherpzinnig, gevoelig. Laat de klank van deze laatste tango niet slechts een vaarwel zijn, maar een doorgang naar herinnering, naar betekenis, naar een geliefde, zoals hij of zij blijft bestaan in ieder van ons die luistert, leest, herinnert en bemint. De dood komt altijd weer tot leven in Venetië.
Hoe kom ik hier op? Ik had weer eens een rare droom vannacht. We gingen met de bus naar Venetië. Ik was de reisleider en zat voorin naast de chauffeur. De bus vertrok uit Amsterdam, maar nog voordat we in Utrecht waren stond hij opeens stil op een groot heideveld. Er was sprake van een terroristische aanval. Er werd geschoten en we moesten allemaal de bus uit en plat op de grond gaan liggen. Toen het gevaar geweken was, werd besloten om die dag niet verder te rijden, maar de nacht door te brengen in een hotel in het centrum van Amersfoort.
Het was een wat sjofel hotel. Een van onze medereizigers zei, dat het al heel lang deel uitmaakte van een Duitse bordeelketen. Maar dat wilden wij niet geloven. De vrouw, met wie ik samen op reis was, werd een beetje chagrijnig. Zij wilde naar huis. Dat kan niet, zei ik tegen haar. Samen uit, samen thuis. In plaats van een sleutel voor de hotelkamer, kregen we een pasje met zo’n ingewikkelde code erop, dat je onmogelijk kon nagaan wat het nummer van de kamer was, laat staan op welke verdieping die zich bevond.
Ik liep naar boven en kwam weer beneden uit. Het hotel leek een Escher-achtig labyrint van cirkels. Spiralen in de ruimte en de tijd. Opeens kwam ik op het idee dat ik samen met mijn reisgenote op één kamer kon slapen. Wonderlijk genoeg was ik daar nog niet eerder opgekomen. We waren immers samen op een ‘single-reis’.
Wel werd mijn reisgenote steeds chagrijniger en begon nu echt stampij te maken over de abdominale staat van dit hotel. Op de gangen hingen de elektriciteitsleidingen gewoon los aan het plafond. Ik dacht nog bij mezelf, dat wordt wat om dit de hele reis zo vol te houden met haar. Uiteindelijk vonden we onze kamer….
Ik schrok wakker met een vreemd gevoel van ontheemding. Waar ben ik? dacht ik. Maar er was niets bijzonders aan de hand. Ik lag gewoon in mijn eigen bed.
Wat moet je met zo’n droom? De laatste keer dat ik naar Venetië ging was vorig jaar. Ik ging toen voor de Biënnale, maar ik ben daar toen helemaal niet geweest. De kunst kan me de pot op, dacht ik bij mezelf. Toch voelde ik mij een deserteur.
En weer viel ik in slaap. Ik droomde van een pleintje dat ergens verscholen lag tussen de wirwar van stegen en kleine kanalen, ver van de altijd schuifelende stoet van toeristen tussen de San Marco, de Rialtobrug en de Accademia. Dat pleintje had ik ooit in Venetië ontdekt. Er hingen lampionnen. Kennelijk was het feest, een soort carnaval. Ik hoorde muziek en gezang en Venetianen dansten de tango. Het was het mooiste pleintje van Venetië. Tenminste, dat had ik zo bij mezelf bedacht. Maar het was ook zo. Het Campo S. Giacomo dell’Orio is het mooiste pleintje dat ik ooit heb gezien.
Als ik in het najaar weer in Venetië ben, zal ik het het Campo S. Giacomo dell’ Orio zeker weer gaan zien. ’s Avonds zal ik daar een grappa bestellen. Misschien ga ik er wel de tango dansen samen met mijn vrouw, want wonderlijk genoeg heb ik dat nog nooit in Venetië gedaan. Ooit moet dat gebeuren en liefst nog in dit leven. En als het moet, dan dans ik daar de laatste tango met de dood, mijn eigen tango funèbre. Magere Hein lijkt daar ’s avonds altijd rond te dwalen in die smalle steegjes van Venetië. Je komt hem zelden tegen, maar hij is er altijd. Elke nacht opnieuw.
De Dood is schuw, je komt hem zelden tegen
Wat moet je hem ook zeggen? Hallo Hein?
Leuk je weer te zien! Of: doe je aan de lijn?
Wat ben je stil. Je bent toch niet verlegen?
In Venetië zag ik hem ooit lopen in de regen
Ik dacht, als ik maar niet zijn rust verstoor
Op gondels werd gezongen door een mannenkoor
Je zag maan en sterren langs de lucht bewegen
Zo liep hij als een dooie diender door de nacht
Zijn afspraak in de ochtend hield hij nog verborgen
We liepen even samen, zwijgend zij aan zij
Kop op, zei ik, jij bent ’t die het laatste lacht
want op een trieste, troosteloze morgen
maak ik jou nog eens met mijn botten blij