
Onderstaand artikel, dat ik onlangs schreef voor het Friese literaire tijdschrift Ensafh, werd door de redactie van Ensafh afgewezen. De motivatie hiervoor kwam er op neer dat het stuk te weinig samenhang zou vertonen en te veel zou uitwaaieren naar Gerard Reve. Op het eind zou ik ook plotseling overgaan naar een ander onderwerp. En tenslotte had ik Fokke Sierksma er beter uit weg kunnen laten.
Wat is het geval? In dit artikel onderzoek ik de snelle secularisering in Fryslân in de jaren zestig aan de hand van het werk van Trinus Riemersma en Fokke Sierksma. Dat zijn twee belangrijke naoorlogse Friese auteurs, van wie onlangs een biografie is verschenen. Op zich is dat laatste al geen alledaags gebeurtenis in Fryslân, een mijlpaal die enige inhoudelijke aandacht verdient. Daarnaast belicht ik de relatie tussen Riemersma en Gerard Reve, wiens bekering een contrabeeld vormde van Riemersma’s geloofsafval, en daarmee ook een contrabeeld was van de snelle secularisatie.
Ik bekritiseer de twee biografieën over Riemersma en Sierksma omdat daarin mijns inziens onvoldoende aandacht wordt besteed aan de bredere context van de secularisering. Aan het slot ga ik in op het huidige gebrek aan een Fries literaire debat online, in tegenstelling tot de eerdere felle literaire debatten waarin Riemersma zelf actief was. Daarom verleg ik mijn aandacht aan het slot naar het debat onder Friese schrijvers dat zo’n twintig jaar geleden op internet plaatsvond, en waar Riemersma een uitgesproken mening over had, die in de biografie verzwegen wordt.
Hoewel deze verschuiving van aandacht in mijn artikel op het eerste gezicht misschien wat abrupt kan overkomen, zijn er wel degelijk argumenten voor deze overgang aan te voeren. Dat begint al met de constatering dat Riemersma, net als Reve en Sierksma, een “dwarsknuppel” was die furieus kon tekeergaan. De afwezigheid van zo’n figuur in het huidige literaire landschap van Fryslân vergelijk ik met het eerdere, meer conflictueuze tijdperk dat Riemersma kenmerkte.
De afwijzing door de redactie van Ensafh wordt volgens mij primair veroorzaakt door een blinde vlek die alles te maken heeft met een te grote fixatie op de Friese taal. Zo geredeneerd zou Friese literatuur zich uitsluitend beperken tot Friestalige literatuur en Friese literatuurbeschouwing tot Friestalige literatuurbeschouwing. In het geval van Ensafh wordt deze blinde vlek veroorzaakt door de subsidievoorwaarden. Maar het probleem zit ook dieper.
Precies om deze reden gaf Bert Looper mij zo’n tien jaar geleden de opdracht een boek te schrijven over de Friese literatuur in de jaren zestig, waarbij ik niet alleen aandacht diende te besteden aan de contemporaine ontwikkelingen in de beeldende kunst, maar ook aan de ontwikkelingen buiten Friesland. Aan dat laatste ontbrak het in Friesland nogal volgens Looper. En die omissie geldt nog steeds en wordt (wat Ensafh betreft) mede door de overheid middels subsidievoorwaarden in stand gehouden.
And the rest is silence … ensaforthinne. Anyway… dit was de tekst van mijn artikel.
<<<>>>
Hoe God verdween uit Fryslân
Secularisering bij Trinus Riemersma, Fokke Sierksma en Gerard Reve
In november vorig jaar verschenen de lijvige biografieën van twee Friezen die een belangrijke rol hebben gespeeld in het naoorlogse Friese literatuur: Trinus Riemersma geschreven door Doeke Sijens, en Fokke Sierksma van de hand van Jan Gulmans. De rol van Trinus Riemersma in de Friese literatuur is inmiddels genoegzaam bekend. Die van Fokke Sierksma wellicht wat minder. Toch heeft ook hij zich in de jaren zestig beziggehouden in de Friese literatuur. Dat deed hij onder meer in artikelen die schreef voor het weekblad De Nieuwe Linie, waarin hij zich ook bemoeide met de oplaaiende controverses onder Friese schrijvers, onder meer over de vermeende godslasterlijke uitlatingen van Trinus Riemersma.
Doeke Sijens besteedt daar in zijn Riemersma-biografie Der is neat om glêd te streken enige aandacht aan. Ook Jan Gulmans brengt in zijn Sierksma-biografie Bezeten bruggenbouwer, deze affaire niet onbenoemd. Wat bij dat alles wat onderbelicht blijft is de specifieke rol die het proces van snelle secularisering in de jaren zestig heeft gehad op de ontwikkelingen in de Friese literatuur. Die ontwikkelingen worden veelal beschreven in termen van vernieuwing en verzet, maar niet van in het perspectief can een veel breder secularisatieproces.
In zijn boek Hoe binne de helten fallen, Bauke de Jong syn unkristlike krústocht (2006) heeft Riemersma heeft het conflict tussen Bauke de Jong en E.B. Folkertsma nog eens op een rij gezet. De literaire wereld leek in die tijd letterlijk in tweeën te zijn gebroken. Ook in haar dissertatie over het werk van Anne Wadman en Trinus Riemersma in het begin van de jaren zestig schrijft Babs Gezelle Meerburg over de breuk destijds met het verleden in literaire termen. Het onderwerp van Meerburg is in wezen de discussie over de vernieuwing van de Friese romanliteratuur in de jaren zestig. Het begrip ‘vernieuwing’ vat zij daarbij op als een crisis-categorie die gedefinieerd wordt vanuit de reactie in het veld van de literatuur.
Genoeg aandacht dus voor de vernieuwing en de breuk met het literaire verleden. Toch heb ik al tijden de indruk dat er relatief weinig aandacht wordt besteed an de grote impact die de snelle secularisering van de jaren zestig heeft gehad op het gehele veld van de cultuur, waar de literatuur slechts een deel van uitmaakt. Die belangstelling heb ik eerder geuit in mijn boek over Gerard Reve dat dat ik als titel meegaf Modernisme ein Lourdes, Gerard Reve en de secularisering. Ook het het hoofdstuk dat ik aan Trinus Riemersma wijdde in mijn boek De Fries die in de toekomst sprong, gaf ik als titel mee Trinus Riemersma en de secularisering. En het slothoofdstuk van mijn recente boek De Friese spagaat had als titel Secularisering en spagaatdenken.
Dit terugkerende thema komt wellicht voort uit een persoonlijke fascinatie. Maar die fascinatie heeft zijn keerzijde in een blinde vlek bij veel literatuurcritici als het gaat om de werkelijke impact van het secularisatieprocessen, zowel in theologische als maatschappelijke zin. Met die gedachte voor ogen ben ik de twee biografieën van Fokke Sierksma en Trinus Riemersma nog eens kritisch gaan lezen. Daarnaast heb ik bekeken hoe zij beiden aandacht hebben besteed aan wat respectievelijk Sierksma en Riemersma ophadden met Gerard Reve, die van 1964 tot 1971 in Friesland woonde en zich daar bekeerde tot het katholicisme.
Secularisering in the sixties
Fokke Sierksma heeft ook landelijk gezien een prominente rol gespeeld in de aanloop van het snelle secularisatieproces in de jaren zestig. Dat begon al na de oorlog met zijn fascinatie voor Vestdijks studie De toekomst der religie, diein 1947 was verschenen. Maar vooral door zijn destijds veel gelezen boek uit 1956: De religieuze projectie. Ook voor Gerard Reve had Sierksma al vroeg belangstelling getoond. In 1944 behoorde Sierksma tot de oprichters van het illegale tijdschrift Podium, waarin hij een paar jaar later een recensie schreef over het debuut De Avonden van Van het Reve. Daarin stelde Sierksma het volgende:
’Om nogmaals de symbolen-verzamelaar toe te spreken: het boek De Avonden is een schreeuw om godsdienst.’ De verlossing die de hoofdpersoon zich uiteindelijk op rituele wijze had gecreëerd, was niet volledig geweest, zo beweerde Sierksma. Door het konijn de absolutie te geven en een marteldood te besparen had Frits van Egters zichzelf bevrijd in een half gelovig en half provocerend gebed. Hij lééfde, maar daar was ook alles mee gezegd. Voor deze schijnverlossing was de omweg nodig van een onwaarachtige God, die als een hulplijntje in het niets werd getrokken, als in een wiskundig bewijs.
Dat was voor de godsdienstwetenschapper Sierksma niet genoeg. Dit was de God van de ironie, de God van de noodsprong. Deze Heer van hemel en aarde, die de sterren in zijn hand houdt, verdient pas onze aandacht, wanneer hij naar behoren geconfronteerd is met de kinderlijkjes, wegrottende zieken en kwijlende idioten, die Van het Reve zo ijverig en treffend in de roman heeft verzameld, zij het dan uit Gemengde Berichten.
Wonderlijk genoeg komt deze vroege belangstelling van Sierksma voor Reve in de biografie van Gulmans niet aan bod. Reve komt in zijn biografie zelfs op geen enkele manier ter sprake. Gulmans is van huis uit een godsdienstwetenschapper die zelf nog bij Sierksma in de leer is geweest, dus vandaar wellicht deze blinde vlek. Toch is het merkwaardig dat Gulmans ook voorbijgaat aan het feit dat Sierksma die een al vroeg een sterke belangstelling had voor literatuur – inclusief de Friese literatuur – ook geen aandacht besteedt aan het wonderlijke zwijgen van Sierksma over het bekeringsproces van Reve in de jaren zestig.
Sinds zijn opmerkelijke recensie van Reve’s debuut, heeft Sierksma nooit meer een woord aan Reve gewijd. Zelfs toen hij in 1962, tijdens een periode van overspannenheid, een jaar lang televisie keek en daarvan verslag deed in zijn boek Testbeeld, essays over mens en televisie (1963) zag hij Reve niet op de beeldbuis voorbijkomen, terwijl deze nieuwe provocateur van de tijdgeest juist in dat jaar nadrukkelijk in beeld kwam op tv.
De oorlog was voor Sierksma een scherprechter geweest, en de innerlijke strijd van verwerking duurde voort tot diep in de jaren zestig, niet alleen voor Sierksma zelf, maar ook voor heel Nederland dat in die jaren van wederopbouw en Koude Oorlog langzaam ontwaakte uit het sluimerend bewustzijn van de vooroorlogse geborgenheid. God was de Goede Vader van het nabije verleden. Ook Sierksma koesterde dat verlangen naar de organische samenhang van weleer in zijn heimwee naar een verloren paradijs. Maar dat paradijs was geen Hof van Eden, maar het vooroorlogse platteland van Dantumadeel.
Ondanks zijn afkeer van het conservatieve Friesland met zijn rechtse veteranen uit de oorlog, zijn stoere Friese bewegers en steile taalfanaten, hield hij intens veel van zijn geboortegrond. De Friese mestgeur was ook zijn eigen nestgeur geweest. Naast de spreekwoordelijke Friese zelfhaat, die zijn karakter mede typeerde, was hij altijd weer op zoek naar de idylle van it heitelân, maar ook naar de brug tussen God en goddeloosheid.
Het heeft er alle schijn van dat Sierksma het afscheid van het christendom diep in zichzelf vereenzelvigd heeft met een naderende teloorgang van de Friese identiteit. Als een Fries afkomstig uit ‘het achterland,’ zag hij ook zijn geliefde Friesland in de jaren zestig plotseling verzeild raken in een heftig acculturatie-proces, waarbij de gevestigde orde van christelijke regenten en notabelen in botsing kwam met een opstandige en goddeloze nieuwe generatie.
Ook in Friesland’ zo schreef hij destijds, ‘worden dus nationalisme, conservatisme en fatsoensrakkerig moralisme min of meer onder de hoede van het christendom gesteld. Maar ook daar zijn er jongeren, die de wrakke heilige huisjes omver gooien.’ In al die heftige conflicten koos Sierksma steevast voor de rebellerende partij, voor Bauke de Jong, Trinus Riemersma en al die andere opstandelingen.
De Friese angry young men.
Hoewel hij Reve in de jaren zestig niet meer zag staan, steunde Sierksma openlijk Trinus Riemersma toen die in april 1967 werd ontslagen als schoolmeester. In de oudejaarsnacht was zijn huis besmeurd met mest. De ouders van een verongelukte kind uit zijn klas hadden bij de RONO een gesproken recensie gehoord van zijn boek Minskrotten, rotminsken. Ze voelden zich gekwetst over wat er over hun kind werd geschreven in die onbarmhartige taal. De zaak bracht destijds heel wat pennen in beroering. ‘Land van mest, mist en mythe‘, zo schreef Sierksma in De Nieuwe Linie.
Het was ook meer dan alleen een opstand van de Friese angry young men. Er viel een God van zijn troon, en wonderlijk genoeg heeft Sierksma, die als godsdienstwetenschapper en antropoloog een fascinatie had voor dit soort processen, die grote omslag van de roerige jaren zestig nooit expliciet geanalyseerd. Sierksma’s eigen belangstelling had zich toen al verlegd naar de religies van niet-westerse culturen en de daarbij optredende acculturatie-verschijnselen. Hij richtte zijn blik op de dramatische veranderingen die zich voordoen als een oude religie in contact komt met een nieuwe cultuur, een verandering waar het oude systeem van waarden niet tegen opgewassen is.
Groeiende geloofstwijfel gaat meestal samen met een onverwachte opleving van het geloof in een schaduwgedaante. In feite is deze omslag van geloof naar de schaduw van een geloof een antropologisch proces, dat zich voltrekt in culturen die zich in een fase van transitie bevinden. Dat kunnen primitieve culturen zijn, maar ook agrarische en (pre)moderne culturen. Er zijn vele parallellen te trekken tussen transitie-processen als modernisering, secularisering en globalisering. Telkens weer verdwijnt er een geloof dat de traditionele gemeenschap samenbond.
En telkens weer verschijnt er een nieuw geloof dat niet zelden een flauwe afschaduwing is van het oude geloof, maar dan in een meer abstracte of formele gedaante. Dit soort antropologische processen werden in de nadagen van de moderniteit, toen de teloorgang van de religie uiteindelijk zorgwekkende vormen aan-nam, intensief bestudeerd in de culturele en wijsgerige antropologie. Daarbij werd ‘het fenomeen mens’ zowel op macroniveau van de primitieve culturen als op het microniveau van de eigen psyche tot studieobject genomen.
Zo’n proces heeft zich na de oorlog ook voorgedaan in Fryslân. Toen de boeren uit Fryslân verdwenen, ontstond andermaal de romantische lokkroep van een eigen primitieve identiteit. Toen God uit Jorwerd verdween, kwam bij menig ontheemde Fries het verlangen op om weer een ‘oprjochte Fries’ te zijn die leeft in een Fryske mienskip mei bûter, brea en griene tsiis. Het warens juist dit soort processen die Sierksma n zijn boek Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde uit 1960 had benoemd als ‘acculturatieprocessen’ die meestel op gang komen vanuit ‘het achterhand’.
Maar in de jaren daarop richtte Sierksma zich vrijwel uitsluitend op de acculturatie-processen binnen niet-westerse culturen. Hij had geen oog voor de kaalslag die destijds door de secularisering werd aangericht binnen de Friese cultuur, waar hij zelf uit voortkwam. De snelle secularisering, die zich in heel Nederland in de jaren zestig aandiende, was in zekere zin ook een acculturatieproces. Deze radicale omslag had voor menigeen een eschatologische dimensie met alle ontsporingen van dien, in opstandige zin en soms zelfs in de pathologische sfeer.
Het theologisch probleem van de theodicee
Reve moest voor zijn vermeende godslastering uiteindelijk voor de rechter verschijnen. Zover schopte Riemersma het niet, maar de zaak fascineerde hem wel. In het een artikel dat begin 1968 verscheen in het tijdschrift De Tsjerne, besteedde Riemersma uitvoerig aandacht aan Reves Ezel-proces en met name diens Pleitrede voor het Hof bij de behandeling van de zaak in hoger beroep op 17 oktober 1967. ‘Allinne grutte skriuwers bringe it ta prosessen, dat mei foar Van het Reve in treast wêze,’ schreef Riemersma.
Na zijn ervaringen in Gau schreef Riemersma de roman De hite simmer (1968). Het werd een afrekening met de Friese dorpsmentaliteit, maar ook zijn laatste ‘kristlike roman‘. De vorm is geïnspireerd door Nader tot U van Reve. Nader tot U besluit met 30 geestelijke liederen. De hite simmer vindt zijn bekroning in 25 fersen. Reviaanser kan het niet, zeker niet als het over ‘de niet bestaande God’ gaat, naar wie hij ondanks alles – als een verliezer zelfs – toch bleef verlangen.
Fers 3 (fragment)
Jo dy’t net besteane God
Ik haw langst nei Jo
frou en bern sliepe
mar ik haw langst nei Jo
ik bin mêd God
ik haw myn krûd fersketten en ik haw ferlern
De gewetensnood bij Riemersma, die ook Sierksma’s belangstelling had getrokken, richtte zich vooral op het theologisch probleem van de theodicee, de rechtvaardiging van God in het licht van het kwaad in de wereld. Die dubbele houding tegenover een God in de tijd waarin het hemels baldakijn naar beneden kwam, had Reve met Riemersma een. Evenals Reve was Riemersma verstrikt geraakt in dezen theologische problematiek. De mens zou schuldig zijn en al bij de geboorte zijn belast met de erfzonde. Maar hoezo schuldig?
Hoe kon je schuldig zijn als je zelf niet om dit leven gevraagd had? En wie was die almachtige God dan wel? Al vragend en prakkiserend stuitte Riemersma op het probleem dat God niet tegelijk goed en almachtig kon zijn. Dat was ook een probleem dat na de oorlog ook de existentialisten bezighield. Want wat waren de consequenties? In De mythe van Sisyphus (1942) had Camus het als volgt verwoord: ‘We kennen het alternatief: of we zijn niet vrij en de almachtige God is verantwoordelijk voor het kwaad. Of we zijn vrij en verantwoordelijk, maar God is niet almachtig. Alle scholastieke spitsvondigheden hebben aan de scherpte van deze paradox niets toegevoegd of afgedaan.’
We kunnen het bestaan van God ontkennen, maar hoe zit het dan met de schuld zonder mogelijkheid van vergeving? Zo ontstond het probleem van de existentiële schuld, dat ook na de dood van God zou blijven bestaan. In zijn roman La chute (1956) had Camus dit probleem van de schuld in zijn meest schrijnende gedaante aan de orde gesteld. Riemersma was woedend op een God die hij wilde verlaten, maar die hem bleef achtervolgen. Die problematiek had een wonderlijke parallel met wat Gerard Reve in die tijd bezig hield. Het verlangen naar een verzoenende God blijft bestaan, ook na de dood van God. Mensen die Reve graag bij het Ezel-proces veroordeeld zagen, gaven volgens Riemersma impliciet toe dat Reves godsdienstige gevoelens betrekking hadden op de enige God die er zou zijn, en niet op Boeddha, Krishna, De Heilige Maagd of Lou de Palingboer.
Riemersma kende Reve persoonlijk, want hij was in 1965 met zijn brommertje helemaal vanuit Gau bij hem langs geweest in Greonterp. Reve had wat ‘skiterich‘ opengedaan, want Riemersma had zijn komst bij de volksschrijver niet aangekondigd. Toch verliep het gesprek allerhartelijkst, zoals Riemersma later voor de camera van Omrop Fryslân liet weten. In zijn Riemersma-biografie gaat Sijens niet voorbij aan deze wonderlijke relatie die er tussen Reve en Riemersma heeft bestaan. Reve komt zelfs dertien maal langs in het uitvoerig levensverslag. Riemersma heeft de bekering van Reve mogelijk ervaren als een contrabeeld van zichzelf.
Bij Doeke Sijens krijgt ook de wijze waarop Riemersma van zijn geloof afviel de nodige aandacht. Dat gebeurt zelfs in een apart intermezzo dat de titel kreeg van een theologische bestseller uit 1963 Honest to God, van John A. T Robinson. Jammer is wel dat Sijens in zijn biografie veel citeert maar weinig analyseert. Hele passages worden letterlijk overgenomen uit de romans van Riemersma. En als het gaat om een toelichting op de geloofsafval van Riemersma citeert Sijens zelfs twee volledige pagina’s uit De Reade Boarre (1992).Voor een biografie lijkt me dat iets teveel van het goede.
Wat hier ontbreekt is een kritische analyse en toelichting op de context van de tijd. Een schets wellicht ook van de bredere ontwikkelingen die er gaande waren, niet alleen op literair maar ook op theologisch en maatschappelijk terrein. Het secularisatieproces als zodanig wordt door Sijens wellicht als bij de lezers als bekend verondersteld, maar de complexe wisselwerking tussen literatuur, maatschappij en theologie blijft onbesproken. Die omissie wordt ook pijnlijk zichtbaar in datgene wat zowel in de biografie van Riemersma als die van Sierksma onzichtbaar blijft: het grote verband, de samenhang in de tijd.
Literatuur is niet een gesloten domein en godsdienstwetenschap is dat evenmin. Riemersma en Sierksma wisten dat als geen ander, maar hun biografen lijken deze wijsheid te hebben vergeten. Dat Sierksma het secularisatieproces van de jaren zestig leek te negeren blijft overigens in de biografie van Gulmans goeddeels onbesproken. Hij wijdt breed uit over Sierksma’s gevoelens over de teloorgang van het Fryslân van zijn jeugd, maar zwijgt over het zwijgen van Sierksma over de vraag, hoe God ook uit dit Fryslân zo snel verdwijnen kon.
Riemersma had ook bewondering voor de wijze waarop Reve Hendrik Algra van repliek had gediend. Hoe hij tekeer ging tegen de aanhangers van ‘de God der wrake’, tegen de waarheidswaan van de mannenbroeders. Reve ging diep door het stof in zijn Ezel-proces. Voor Riemersma moet het een déja vu zijn geweest. Hij had vooral respect voor de houding van Reve die – ondanks zijn felle strijd tegen de orthodoxen – toch tot die authentieke godsbeleving kon komen waar Riemersma zelf zo’n moeite mee had. Een God, die een kind onder een tankwagen laat sterven, heeft immers geen recht van bestaan. Achteraf beschouwd is deze problematiek van ‘de God der wrake’ misschien wel het kernthema van zijn werk uit de jaren zestig.
Daarmee distantieerde Riemersma zich van een inschatting van Reve, die in zijn Pleitrede uit 1967 juist afstand dacht te nemen van het algemeen aanvaarde godsbeeld: de God van Nederland, ofwel ‘de God van je tante’. Reve beriep zich op zijn eigen godsbeeld dat dynamisch en immanent was en zich onttrok aan de waarheidswaan en de ‘religieuze onkuisheid’ van de letterlijkheid. Volgens Riemersma was het juist opmerkelijk dat mensen als Van Dis en Algra hun algemeen aanvaarde godsbeeld wel degelijk in de ezel van Reve herkenden.
In deze hele problematiek, die eerder theologisch van aard was dan literair-theoretisch, zat toch ook het probleem van het beeld en het verbeelde. Reves passage over God als ezel was een eigentijds mystiek symbool, een modern beeld voor God in een wereld waarin de bestaande godsbeelden vermolmd of verpulverd waren. Het was de taak van de schrijver om nieuwe beelden te scheppen en Reve voegde daarvoor de daad bij het woord.
Zijn boek Nader tot U was een poging geweest om God in de taal aanwezig te stellen, als ging het om een nieuwe Bijbelse Openbaring. Zo ver wilde Riemersma in zijn romans en gedichten niet gaan. Toch liet Reve zo nu en dan blijken dat hij de letter van de Bijbel goed kende. Hij koketteerde er zelfs graag mee, in zijn Pleitrede had hij volgens Riemersma dan ook niet veel nieuws te melden, tenminste… ‘net foar wa’t wolris in bytsje oer teologie en literatuer lêzen en neitocht hat.
Het is niet bekend of Reve de vertaling van Fabryk (Fabriek) die hij van Riemersma persoonlijk had gekregen, en die hij in 1967 thuis in Greonterp op tafel had liggen, uiteindelijk alsnog gelezen heeft. Evenals Fabryk werden ook Minskrotten-Rotminsken en Nei de klap later in het Nederlands vertaald. Toch is een echte doorbraak naar het Nederlandstalige lezerspubliek er voor Riemersma nooit gekomen. Er zit een kern van waarheid in wat Josse de Haan ooit heeft beweerd over de boeken die Riemersma in de jaren zestig schreef. Ze hebben voor het Friese lezerspubliek een vergelijkbare rol vervuld als de boeken van Wolkers dat landelijk deden. Het afscheid van God kreeg zo zijn neerslag in literatuur. Maar in de verholen bewondering die Riemersma voor Reve koesterde leek ook iets schuil te gaan van een onmogelijk godsverlangen, tegen beter weten in.
Debatten op internet
Tot slot nog dit. Riemersma was een dwarsknuppel evenals Reve. En in zekere zin was Sierksma dat ook, al werd zijn balsturigheid mede veroorzaakt door een trauma veroorzaakt door zijn heftige ervaringen in het Friese verzet. Zowel Riemersma en Reve konden furieus tekeer gaan tegen alles wat hen niet zinde. Het is jammer dat veel van de blog-teksten van Riemersma voor een groot deel niet meer zijn terug te vinden op internet. Zijn weblog is verdwenen, wat uiteindelijk het lot is van vrijwel elke – al dan niet literaire – blogger in welke taal dan ook.
Zelf ben ik zelf in 2005 begonnen met het schrijven op internet. Aanvankelijk op allerlei discussiefora waar Friese schrijvers elkaar in de haren vlogen, en vanaf april 2006 op mijn eigen weblog. In die tijd ontspon zich een fel debat tussen enerzijds Abe de Vries en zijn aanhang en anderzijds Eeltsje Hettinga en ik. Dat debat dat zich uitsluitend op internet afspeelde, was opgelaaid na een heruitgave van de – vanwege zijn oorlogsverleden – omstreden Douwe Kiestra, een publicatie die Abe de Vries had verzorgd. Doeke Sijens laat dit heftige debat onbesproken. Riemersma zou volgen hem inmiddels uit het literaire circuit zijn gestapt, maar hij liet nog wel degelijk van zich horen. Zo reageerde op dit felle debat op zijn eigen weblog als volgt.: ‘Dit is in diskusje fan mongolen en ymbesielen, dy’t inoar ferwite at se gek binne. ‘
Maar zo gek waren de imbecielen nu ook weer niet. De verleiding van het drempelloze internet had hun schrijfdrift te pakken gekregen. ‘In floedgolf fan skellery’ kopte destijds de Leeuwarder Courant. Goffe Jensma deed later nog een wetenschappelijke poging om deze vloedgolf in en historisch perspectief te plaatsen. Dat deed hij in een artikel op Ensafh, getiteld Blogs en fetes; Oer konflikten yn it Fryske literêre fjild. Daarbij ging Jensma zelfs terug tot in de negentiende eeuw, zijn favoriete periode, toen de Friese taal aanleiding gaf voor een rijk register van ruzies.
Van daar trok Jensma een lijn naar Anne Wadman, die te kampen had met twee literaire systemen – een dominant Nederlandstalig systeem en een ondergeschikt Friestalig systeem– en daar slechts aarzelend een keuze in kon maken. En zo kwam Jensma tot de constatering dat het literaire debat nu zijn beslag kreeg op internet en niet in gedrukte tijdschriften. Dat betekende een veel hogere snelheid waarin de discussie zich voltrok, maar ook en veel grotere mate van openbaarheid. Hoe kom je erop? zou ik zeggen.
Hoe dan ook, die plotseling ontdekte, direct toegankelijke openbaarheid van het internet bracht andere normen en waarden met zich mee. Er was voortaan geen enkele belemmering meer om op je eigen toetsenbord de ander van alles naar hoofd hoofd te gooien. Maar na die eerste euforie over het internet als open forum is het erg stil geworden als het gaat om het literaire debat in Fryslân.
De tijd van het grote zwijgen lijkt al jaren geleden te zijn ingetreden. Iedereen is vooral aardig tegen elkaar en er valt nooit meer een onvertogen woord. Waar is de nieuwe Trinus Riemersma, de nieuwe dwarskop, de nieuwe onuitstaanbare columnist of blogger, die over alles schrijft wat hem irriteert? En dat liefst in de meest goddeloze bewoordingen, waarbij niets en niemand wordt gespaard. Ni Dieu, ni maître.
Riemersma heeft in die tijd mij wel eens verweten dat ik een veel te groot ego heb. Helaas kan ik dat blog van hem niet meer terug vinden op internet. We hebben elkaar nooit gesproken of de hand gedrukt, maar deze diskwalificatie dacht hij zich desondanks zonder enige schroom te kunnen veroorloven. En misschien had ook hij wel een beetje gelijk. Narcisme was het embryo van alle goden, afgoden, wereldverbeteraars en vermeende verlossers. Leven in een seculiere tijd betekent in ieder geval dat er geen Messias meer zal komen, maar ook dat niemand meer zo’n groot ego krijgt dat hij denkt dat hij zelf een Messias is. Ik dus ook niet.
Maar hoe meer God van het toneel verdwijnt, hoe meer drogbeelden er van hem wellicht zullen verschijnen in overspannen geesten die van God los raken of iets te snel afscheid van Hem nemen. Soms lijkt God tegenwoordig alleen nog voort te leven in het vloeken uit woede en in de duistere spelonken van waanzin. De waanzin wordt daar overigens niet minder om.
Of zoals Riemersma ooit schreef:
Fers 16
as ik oan dy tink God
dan moat ik skite en spuije tagelyk
dan rint it maechsûr my om’e kiezzen
en flok ik de ruten út de spannings
dêrom tink ik mar leaver
net tofolle oan dy