(Het onderstaande is een fragment uit mijn boek Modernisme in Lourdes, 2013)
Nadat de eerste euforie over de benoeming van paus Franciscus in maart 2013 enigszins was bekoeld, kwamen de berichten los over de conservatieve opvattingen die hij in het verleden heeft uitgedragen. Zijn eerste optredens waren bemoedigend. Soberheid, nederigheid en sociale bewogenheid zijn deugden die lange tijd ver te zoeken waren binnen de muren van Vaticaan. Maar de moraal-theologische opvattingen van deze paus blijven verontrustend. Wie adoptie door homostellen als een misdaad tegen het kind bestempelt, staat met zijn voeten op de grond, maar leeft met zijn hoofd in een andere tijd.
Als kardinaal Jorge Mario Bergoglio was deze paus een fel tegenstander van abortus en in 2007 noemde hij dit zelfs de ‘doodstraf voor ongeboren kinderen’. Euthanasie is volgens hem een ernstige misdaad tegen het leven. Niettemin werd in vrijwel alle commentaren op deze pauskeuze een vergelijking gemaakt met de keuze voor Johannes XXIII in 1958. Maar die vergelijking gaat in veel opzichten mank.
In 1958 bestond er ook binnen de Rooms-Katholieke Kerk een grote behoefte aan vernieuwing en modernisering. Ontwikkelingen in de menswetenschap hadden tot nieuwe inzichten geleid en ook de theologie was in een stroomversnelling geraakt. Kardinaal Roncalli, die toen tot paus werd gekozen, was een goede bekende in Frankrijk. Van 1944 tot 1952 was hij pauselijk nuntius geweest in Parijs. Daar had hij de naoorlogse ontwikkelingen van nabij meegemaakt: de opkomst van het existentialisme, het personalisme, het sociaal katholicisme, de priesterarbeiders, de nouvelle theologie. Kardinaal Bergoglio had voordat hij paus Franciscus werd weliswaar een vergelijkbare sociale opvatting als kardinaal Roncalli destijds, maar zijn moraal-theologische opvattingen zijn allesbehalve modern.
Het is dan ook de vraag of deze paus in staat zal zijn tot ‘un balzo in avanti’ (‘een sprong voorwaarts’) zoals Roncalli die voor ogen had. Het aggiornamento (‘het bij de tijd brengen’) van het katholicisme in het begin van de jaren zestig was een uniek historisch gebeuren, dat samenviel met een kortstondige en mondiale periode van hoop en verwachting. Het was de tijd van ‘new frontiers’, niet alleen in de theologie, maar ook in de Amerikaanse politiek, met een nieuwe progressieve president aan het roer, die toevallig ook nog eens katholiek was. Wie nu spreekt over een ‘sprong voorwaarts’, vergeet dat deze kerk inmiddels ver achterop is geraakt. De vernieuwingsgeest van de jaren zestig heeft zich omgekeerd in een zeer behoudende koers die gebaseerd is op een middeleeuws mensbeeld en wars is van nieuwe inzichten in de menswetenschap.
Tussen 1966 en 1970 toonde het Nederlandse katholicisme een elan, enthousiasme, intensiteit en zelfvertrouwen dat deze jaren duidelijk onderscheidt zowel van wat daarvoor als van wat daarna kwam. Tot die conclusie komt Coleman in zijn boek The evolution of Dutch catholicism 1958-1974 (1978). Dat zich kort daarop in rap tempo de ‘uitvaart van de katholieke zuil’ voltrok, vooral door het conflict tussen de radicale geloofsvernieuwing in Nederland en het centrale gezag in Rome, is een ander verhaal.
Het katholicisme is uiteindelijk verstrikt geraakt in zijn eigen middeleeuwse hiërarchieën en machtsstructuren. Deze top-down structuur was niet te combineren met nieuwe behoeften aan religieuze ervaring. Zo is het katholicisme uiteindelijk een fossiel geworden uit een voorgoed voorbije tijd. Een fossiel dat wonderlijk genoeg nog steeds het vermogen in zich heeft om nostalgie op te roepen. Maar die verdienste wordt eerder veroorzaakt door het radicaal-seculiere karakter van de huidige tijd, dan door het aanpassings- en herstelvermogen dat deze geloofsleer in zich draagt.
Het slothoofdstuk van de katholieke emancipatie viel samen met de ontsporing van katholieke geestelijken. Een periode van hoop en vernieuwing mondde uit in een vrijwel algehele deceptie. Die tegenstelling tussen progressiviteit en misstanden binnen het naoorlogse katholicisme fascineert mij, temeer omdat het gaat over een periode waarin ik zelf ben opgegroeid, in een orthodox katholiek gezin, op een strenge katholieke school, een jezuïetencollege nota bene. Katholieker kon het niet. Bovendien werd mijn katholieke jeugd afgesloten in een katholiek gesticht, dat niet alleen uiterlijk nog alle kenmerken had van het Rijke Roomse Leven, maar binnen haar muren vooruitstrevendheid en misstanden op wonderlijke wijze bijeenbracht.
De jaren zestig hebben het zicht ontnomen op het vat van tegenstrijdigheden dat het katholicisme ooit is geweest. Juist die katholieke tweestrijd tussen een angstvallig vastklampen aan een verstarde traditie en een plotseling opkomend verlangen naar vernieuwing en vooruitgang heeft de cultuurrevolutie van de jaren zestig voor een belangrijk deel teweeg kunnen brengen. Maar juist die katholieke bijdrage aan die revolte is voor een groot deel uit het collectieve geheugen verdwenen.