AI-interpretatie van mijzelf als standbeeld
Het standbeeld is een monument voor bijzondere mensen. Wie zich onderscheiden heeft voor de gemeenschap wordt letterlijk op een voetstuk geplaatst. Vorsten, veroveraars, vrijheidsstrijders, maar ook geleerden, uitvinders, staatsmannen en sporthelden staan voor eeuwig stil op een sokkel. Het standbeeld is van alle tijden want van helden kunnen we leren. Een standbeeld geeft ook rust in de maalstroom van de tijd. In het park of op een plein staart de figuur in brons of steen voor eeuwig voor zich uit. ‘Zeven vissen in de vijver, zeven banken in het park, met het standbeeld van de schrijver en het meisje van mijn hart,’ schreef ooit een Vlaamse troubadour.
Vannacht stond de wereld volledig op zijn kop. In mijn droom was ik mijn eigen standbeeld geworden. Maar dat betekende ook dat ik mijn ik kwijt was. Het anker van al mijn gedachten was volledig zoek. Zoiets vertrouwds mag je toch op zijn vaste plek verwachten. Mijn brein was leeg middenin. Als een ui volledig afgepeld. Ik dwaalde door de stad die als een spons al mijn gedachten opzoog. Ik was ‘ik’ niet meer. Ik was niet hier of daar. Waar was ik eigenlijk wel? Ik liep maar, zomaar voor me uit. Geen plan of richting, om van bestemming maar te zwijgen.
Hollen ging ik, draven, galopperen, rennen voor mijn leven. Ontploffend in paniek, dat er geen stuur in mijn hoofd meer was dat richting gaf aan mijn benen. Het hijgen hield niet op, zo leek het. Rennen, rennen, dat was alles wat ik nog kon. Ik voelde steken in mijn zij en hield wat in. Ik wilde terug, zo dacht ik. Maar ik kon niet. Ik liep door. En dan: wil ik wel terug? Mijn ‘ik’ was immers weg. Er was niets meer te willen. Ik moest wel lopen, rennen, draven, of ‘ik’ of ‘het’ dat nu wilde of niet.
Of beter nog, er was iets anders. Er was een vreemd soort ‘niets’ dat mijn gedraaf voortdreef. Maar wie of wat was dan dat ‘niets’, dat zich toch bewust werd van mijn angstzweet? Wie kon nog weet hebben van die akelige leegte die midden in mijzelf steeds groter werd? Dat griezelige niets dat groeide in het midden?
En juist op het moment dat dit besef bezit nam van mijn brein, begon ik hard te gillen. ‘Help, help, ik ben mijn ‘ik’ kwijt! Wie heeft hier mijn ‘ik’ gezien? Ik ben niets. Mijn ‘ik’ is niets. Niemand ben ik, niemand, niemand, niemand die zijn eigen ‘ik’ kwijt is. Ik mis het niet. Ik ben er niet. Niets schreeuwt om angst. Niets. Mijn God. Niets ben ik. Niets. Niets. Een eindeloos en panisch niets.
Opeens kwam een herinnering bovendrijven. Dit had ik eerder meegemaakt. Jaren geleden, toen ik nog in Amsterdam woonde, werd ik nog wel eens geteisterd door wat psychiaters zo mooi ‘een manisch-depressieve golfslag’ noemen. Een korte periode van hevige opwinding werd dan steevast gevolgd door een onverklaarbare, diepe somberheid die soms wekenlang kon aanhouden. Precies op het omslagpunt van deze twee basale stemmingen beleefde ik het akelige gevoel dat ik mijn ‘ik’ kwijt was. Dan overviel mij de gewaarwording dat ik niet meer wist wat ik het volgende moment ging doen. Ik herinner me nog, dat ik op zo’n moment, als de totale paniek in aantocht was, wel eens ben weggevlucht. Op weg naar nergens.
Zo zat ik opeens in de tram, in lijn 9 op weg naar de stad. Op de Plantage Middenlaan sloeg de paniek toe. Ik vluchtte de tram uit en liep langs Artis. Maar ik wist niet meer of ik terug naar huis moest of toch naar de stad. Ik belandde in een soort Echternach-processie: twee stappen vooruit en drie stappen achteruit en dan alles weer van voor af aan. Op een gegeven moment heb ik mij vastgeklemd aan het grote hek van Artis. Ik zag de witte dinosaurus van steen, die daar al sinds mensenheugenis staat, verstard in een katatonische houding. Opeens wist ik het weer.
Het was een zondag in september. Dat betekende toegang voor de halve prijs voor het hele gezin. Mijn vader had mij meegenomen samen met twee oudere zusjes. We hadden een tas met proviand mee die mijn moeder had klaargemaakt. Aangekomen bij Artis, bleek dat de gereduceerde toegang in september opeens was afgeschaft. Mijn vader besloot toen om niet naar binnen te gaan, want de volle prijs van vier toegangskaarten was te begrotelijk voor het krappe huishoudbudget. We hebben toen op een bankje aan de overkant gezeten, naast het bejaardentehuis. De boterhammen werden keurig opgegeten. Als troost voor het gemiste vermaak kregen we nog een ijsje. Daarna zijn we met zijn allen teruggelopen naar huis. ‘Dat is ook leuk’, zei mijn vader.
Toen deze herinnering weer volledig bezit had genomen van mijn brein, liet ik het hek los. Mijn ‘ik’ zat opeens gewoon weer op zijn vertrouwde plek. Ik liep terug naar huis, de versteende dinosaurus voorgoed achter me latend.