Wie weet wat de tijd zal brengen

Gistermiddag in de spiegel, 14.32 uur

Een mens is een monocausaal wezen dat van nature geneigd is om voor elk verschijnsel één oorzaak aan te wijzen. Soms denken we zelfs een gevolg te herkennen dat in feite een oorzaak is, maar zich aandient als een gevolg. Wat een monocausaal wezen structureel over het hoofd ziet, is het gegeven dat verschijnselen doorgaans meerdere oorzaken hebben. En soms hebben dingen die zich aandienen zelfs geen enkele oorzaak. Ze gebeuren gewoon. 

Zo’n tweehonderd jaar geleden werd de fotografie uitgevonden. Dat bevestigde het idee dat alles slechts één oorzaak heeft. Je ontsluit de sluiter en het licht valt door de lens naar binnen. Daarna volgt een proces dat volledig te verklaren is vanuit de wetten van de optica en de chemie. Het besef dat wat je op een foto ziet er ooit precies zo in de tijd is geweest, werd mogelijk met de ontdekking van de lichtgevoeligheid van chemicaliën. Daardoor kon het door de lens opgevangen licht een chemische afdruk achterlaten van de lichtstralen die – onder een bepaalde belichting – werden weerkaatst door het gefotografeerde object.

Volgens Roland Barthes, die een fraaie beschouwing wijdde aan de fotografie, is een portretfoto letterlijk de verschijning van een lichaam dat ooit daarginds was, elders in het heelal. De stralingen van dat lichaam zijn ooit vertrokken vanuit een specifiek punt in de tijd en in de ruimte, om uiteindelijk mij hier ter plaatse aan te komen raken. Hoe lang die tocht door de tijd in beslag neemt, doet er weinig toe. De foto van het verdwenen lichaam komt bij mij als de verlate stralen van een ster. Het is een navelstreng van licht, die mij verbindt het lichaam van wat ooit gefotografeerd werd.

De fotografie verbindt het verdwenen lichaam van toen met mijn blik in het heden. Het licht, dat die verbinding tot stand brengt, mag dan onstoffelijk zijn, zo schrijft Barthes, toch is hier wel degelijk sprake een vleselijk medium, een huid die ik deel met de gefotografeerde persoon. Barthes beweerde ook elke foto een ‘studium’ en een ‘punctum’ heeft. Het studium is de bedachte uitsnede en het gekozen moment. Het punctum is iets dat onbedoeld ‘door het beeld heen breekt’ en je bewustzijn binnendringt. Dat punctum is nooit vooraf geregisseerd en is vaak voor iedereen anders. Het is een soort vishaakje in het beeld dat in het onbewuste blijft vastzitten. Iets dat de tijd overstijgt en heel dichtbij blijft stilstaan.

Een foto is een doorgeefluik, waardoor informatie uit het verleden tot ons komt. In die zin is een foto zoiets als een kosmologisch wormgat in de uitgestrektheid van ruimte en tijd. Het punctum van de foto bevestigt dit in verhevigde mate want hierin voltrekt zich een verstrengeling van waarneming en universum die tot verwondering leidt. Het grootse is gelijk aan het kleinste. Ergens daartussen zie ik mezelf die terugkijkt in de tijd. Toen ik nog op school zat bouwde ik ooit van oude brillenglazen een voorzetlens, waarmee ik macro-opnamen kon maken. In de vijfde klas kreeg je optica met natuurkunde en zo kon ik de vereiste onderlinge afstand van de lenzen berekenen. Ik had iets met fotografie. Het spel van het licht dat blijft haken in de tijd fascineerde mij. 

Onlangs vond ik deze foto terug. Ik was de boekenkast aan het uitmesten en hij viel zomaar uit een boek. Het was oktober 1964. Andere tijden. President De Gaulle kondigde aan dat Frankrijk uit de NAVO zou treden. In de Sovjet Unie werd Nikita Chroesjtsjov afgezet en vervangen door Leonid Brezjnev.  Jean-Paul Sartre kreeg de Nobelprijs voor Literatuur, maar weigerde deze te aanvaarden. In Tokio werden er Olympische Spelen gehouden. En ik had zojuist een camera gekocht, een Werra.

Dat was destijds een Oost-Duitse camera die zeer goed bekend stond. Hij had een Jena-lens. De prijs was 99 gulden en ik had er lang voor gespaard. Het statief had ik van mijn vader gekregen. Eigenlijk zou ik dat statief pas voor mijn verjaardag krijgen, maar toen mijn vader zag dat ik van oude traproeden zelf een statief in elkaar ging knutselen, heeft hij het me alvast gegeven. Hij had het al gekocht, want het was een aanbieding. Ik was dus de koning te rijk.

Die Werra-camera heb ik nog steeds en hij doet het ook nog. Hij staat nu als een nostalgisch reliek uit een ver verleden op het antieke bureautje in mijn werkkamer. Het bijzondere van deze camera was dat er een hele snelle sluitertijd op zat: 1/750 seconde. Die zat toen alleen op hele dure camera’s. De lens was jammer genoeg niet verwisselbaar. Dat type had je wel bij Werra, maar dan betaalde je twee keer zoveel, en dit was al een rib uit mijn lijf. Bovenstaande foto is gemaakt in de slaapkamer van mijn ouders. Daar had je een linnenkast met een grote spiegel.

Ik heb niet geflitst. Het zijlicht komt van een grote schemerlamp. De foto is waarschijnlijk met 1/2 seconde sluitertijd genomen, met een groot diafragma want er is weinig scherpte-diepte. Hoe dan ook, ik mocht me absoluut niet bewegen. Mijn houding oogt dan ook bevroren. Dat komt niet zozeer door de klik van de camera, maar vooral door de katatonische pose die ik zelf heb aangenomen. Ik was destijds zestien jaar en zat in de vijfde klas van het gymnasium. Een rimpelloze tijd, of beter gezegd: de stilte voor de storm.

Die stropdas droeg ik al vanaf mijn twaalfde. Mijn haar was kortgeknipt. Beslist geen Beatles-kapsel, terwijl die toch al aardig bezig waren. De tijd kruipt voort. Maar de tijd is ook bevroren. De aarde is inmiddels 61 keer om de zon gedraaid. God weet wat voor een wonderlijke spiraal zij beide in al die tijd door het heelal hebben afgelegd. Nu ik deze foto terugzie, realiseer ik mij dat dit spiegelbeeld voorgoed achter het glas van de spiegel verdwenen is om daar voor eeuwig stil te staan. Misschien staat de tijd wel stil en is het leven een illusie.

Het leven, zei Goethe, is de jeugd van de eeuwigheid. Wie weet wat de tijd zal brengen in deze tijd van kunstmatige intelligentie. Wellicht komt er weldra een tijd waarin het leven niet meer de jeugd van de eeuwigheid is, maar waarin door toedoen van de techniek zelfs de eeuwigheid onder handbereik komt. Levensverlenging, bewustzijnsoverdracht en digitale onsterfelijkheid worden steeds vaker besproken door mensen die daar echt verstand van hebben. Sommigen geloven dat we ooit onze geest kunnen uploaden naar machines, terwijl anderen wijzen op de complexiteit van bewustzijn en de grenzen van de technologie. Zelfs als we de biologische dood overstijgen, is er nog de vraag of dat werkelijk “leven” is of slechts een simulatie ervan.

Hoe dan ook, de tijd lijkt niet meer hetzelfde te zijn wat hij ooit is geweest. Misschien verandert er ongemerkt iets in de essentie van tijd zelf. In een wereld waar bewustzijn gedigitaliseerd kan worden en technologie onze waarneming van tijd manipuleert, wordt datgene wat Goethe “eeuwigheid” noemde geen verre droom, maar een kwestie van perspectief. Maar of dat wenselijk is? Dat is weer een andere vraag