In de vele interviews die hij gaf, verzette Mulisch zich vaak heftig als de interviewer verbanden begon te leggen tussen voorvallen uit Mulisch’ persoonlijke leven en de inhoud van zijn romans. Berucht in dit geval zijn de radiogesprekken met Nol Gregoor, die in 1964 gebundeld werden. Gregoor bleef in zijn vragen aandringen op verbanden met voorvallen in Mulisch’ privéleven. Hij vroeg ook naar gebeurtenissen die bepalend zouden zijn geweest voor het ontstaan van zijn schrijverschap. Bij elke poging wees Mulisch hem op strenge wijze terecht. Zoiets was volgens Mulisch beslist niet het geval. Achteraf bezien is het wonderlijk dat Gregoor er van alles bij haalde, vooral ook zaken die Mulisch in zijn autobiografische geschriften zelf had onthuld, maar niet op het idee kwam om een vraag te stellen over de psychotische periode van Mulisch rond 1950, en het mogelijke verband met het ontstaan van zijn schrijverschap. Was dit een blinde vlek of een taboe?
Als het gaat om de legitimiteit van dit soort verbanden zijn er meer omstandigheden die van belang kunnen zijn. In 1961 publiceerde de Amerikaanse literatuurwetenschapper Wayne C. Booth het boek The Rhetoric of Fiction (1961), waarin hij het concept ‘implied author’ introduceerde. Dat concept is bedoeld om de auteur op te vatten als een impliciete en geconstrueerde entiteit die zich manifesteert via de tekst en de narratieve keuzes die in de tekst worden gemaakt. Booth beweerde dat de auteur niet simpelweg gelijkgesteld kan worden aan de werkelijke persoon die het boek heeft geschreven, maar eerder een fictieve, retorische constructie is die wordt gecreëerd door de tekst zelf. Zo is de ‘implied author’ verantwoordelijk voor ‘de narratieve stem’ en de manier waarop het verhaal wordt verteld, evenals de morele en ethische houding van de vertelling.
Juist door deze ‘implied author’ wordt de samenhang en de consistentie van het verhaal gehandhaafd. Dit fenomeen zorgt er ook voor dat de personages en de gebeurtenissen binnen het verhaal geloofwaardig zijn. De ‘implied author’ communiceert indirect met de lezer door middel van de tekst. De lezer wordt geleid door de keuzes en suggesties die hem door de ‘implied author’ worden aangeboden, en zo wordt de lezer ongemerkt beïnvloed in zijn interpretatie van het verhaal. Het concept ‘implied author‘ zou volgen Booth bijdragen aan een beter begrip van de complexiteit van een literair werk, en meer inzicht bieden in de wijze waarop de auteur zijn verhaal vormgeeft en daarin betekenis overbrengt.
Ik heb dit begrip ‘implied author’ altijd een vreemd fenomeen gevonden. In wezen kan ik er weinig mee, zeker als ik het ga toepassen op het werk van Harry Mulisch. In archibald strohalm komt aan eind van het verhaal de auteur tevoorschijn in de tekst zelf. Hij richt zich dan direct tot Archibald Strohalm. Hoe valt deze tournure te rijmen met het begrip ‘implied author‘? Wie komt hier eigenlijk tevoorschijn: de ‘implied author‘ of Mulisch zelf als ‘de externe auteur’? En mag je de auteur die zo tevoorschijn treedt in zijn eigen tekst wel direct gelijkstellen met Mulisch zelf? Is die – in de tekst zelf verschenen – auteur ook niet een ‘implied author‘, maar dan als een wonderlijke dubbelganger van de echte auteur, die niet ‘implied’ is?
Het verhaal maakt hier in feite een meta-fictieve wending. Het concept van de ‘implied author’ gaat ervan uit dat de auteur als ‘de impliciete auteur’ verschillende narratieve rollen kan spelen en manipulatieve elementen kan gebruiken om het verhaal te vertellen. Maar dit is wel een heel eigenaardige rol, die de basis van het begrip ‘implied author’ op zichzelf ter discussie stelt. De ‘implied author’ verschijnt hier letterlijk op het toneel van de tekst, zoals ook in het verhaal zelf Archibald Strohalm met zijn hoofd uiteindelijk in de poppenkast tevoorschijn komt. Zo ontstaat een soort Droste-effect van de waan. De ‘implied author’ is hier een soort ‘Russische pop’ die telkens weer een kleinere ‘Russische pop’ bevat.
In de passage waarin ‘Mulisch zelf’ als externe auteur tevoorschijn komt, doorbreekt Mulisch de fictieve grenzen van het verhaal en stapt hij uit zijn rol als verteller, om zo rechtstreeks met zijn personage te kunnen communiceren. Zo’n breuk met de narratieve conventies werd in de naoorlogse roman wel meer toegepast. In de jij-vorm kan de schrijver de indruk wekken dat de lezer zelf het verhaal mee beleeft omdat hij direct door de verteller wordt aangesproken. Soms gebeurt dat gedurende de gehele roman, zoals Mulisch doet in Chantage op het leven (1953), Het zwarte licht (1956) en ook in De Elementen (1988). Het rechtstreeks aanspreken van de lezer was eerder als eens te herkennen geweest in de Max Havelaar van Multatuli. Daar wordt de hoofdfiguur Droogstoppel op een gegeven moment gecorrigeerd door het perspectief van de verteller – in casu Multatuli – die boven hem staat. Zo verschijnt de verteller als een soort Überich die als een alziend geweten ingrijpt in het verhaal.
Je kunt ook stellen dat Mulisch met dit procédé bewust de nadruk legt op zijn rol als externe auteur en de lezer eraan herinnert dat het verhaal slechts een kunstmatige constructie is. Maar deze kunstmatige constructie heeft in dit verband ook een bredere betekenis. Deze constructie kun je ook zien als een symbolisch symptoom van de psychose die toeslaat bij Archibald Strohalm. Het ‘doorbreken’ van de externe auteur in de tekst kan dan geïnterpreteerd worden als een weerspiegeling van het uiteenvallen van de geest van de hoofdfiguur, waarbij zijn externe wereld en zijn innerlijke wereld samenkomen en vermengd worden.
Een psychoticus haalt nog al eens de persoonlijke voornaamwoorden door elkaar, waardoor het voor hemzelf niet altijd meer duidelijk is wie er in zijn hoofd nu eigenlijk aan het woord is. Is dat het ‘ik’, of is het een stem van buiten? De wisseling van het vertelperspectief is bij Archibald Strohalm functioneel door zijn impliciete verwijzing naar de psychotisch toestand. Dat is een interpretatie die zo overduidelijk lijkt, dat hij zich mijns inziens mag onttrekken aan het taboe op interpretatie.
Maar dan, als dit allemaal waar is, rijst tenslotte de vraag: waarom heeft Mulisch dit zo gedaan? Wilde hij in deze roman laten zien hoe een psychose in zijn werk gaat door het psychische ontregeling te vertalen in een literair procédé ? Of was het soms een poging om door het schrijven van een roman zijn eigen psychotische ervaring te sublimeren? Wilde hij de chaos die in zijn hoofd was ontstaan letterlijk op een hoger plan tillen en daarmee voorgoed in onder controle krijgen. Als het al mogelijk is om een psychose te sublimeren in een literaire vorm, zou dat een uiterst complexe zaak zijn, alleen al omdat een psychose een uiterst verwarrende ervaring is.
Als een schrijver deze ervaring wil sublimeren, kan hij proberen de innerlijke wereld van het hoofdpersonage te verkennen in de tijdspanne waarin dat personage worstelt met een psychose. In de geschiedenis van de literatuur zijn voorbeelden van procédé’s te vinden. Hierbij valt te denken aan de stream of consciousness, zoals die is toegepast door James Joyce. De chaotische en verwarde gedachtegang van het hoofdpersonage kan worden weergegeven in een pagina’s lange woordenstroom in de ik-vorm. Maar ook een snelle wisseling van perspectieven kan helpen de psychose in taal te verbeelden, zoals het perspectief van de persoon zelf vanuit zijn eigen psychotische toestand, afgewisseld met het perspectief van mensen om hem heen, zoals familieleden of zorgverleners.
Toch is het de vraag of je bij zo’n literaire vertaling nog wel kunt spreken van enige vorm van sublimatie. Het begrip ‘sublimatie’ in de context van literatuur verwijst naar een proces waarbij intense en vaak verwarrende emoties worden omgezet in creatieve vormen van schrijven. Daarbij kun je moeilijk spreken van een beoogd therapeutisch effect. Het schrijven zou dan eerder zoiets zijn als een creatieve uitlaatklep die kan helpen bij het begrijpen en verwerken van persoonlijke ervaringen. Maar zo’n uitlaatklep weegt niet op tegen de professionele behandeling die nodig is bij een psychose. Toch blijft het merkwaardig dat in het Mulisch-onderzoek in het geval van de roman archibald strohalm de mogelijkheid van een poging tot sublimeren van een psychose nooit expliciet is genoemd.
Maar er zijn ook methodische bezwaren die een dergelijke interpretatie in de weg hebben gestaan. In zijn boek De Mulisch Mythe (2015) citeert Sander Bax de literatuurwetenschappers Wellek en Warren, bekend van hun standaardwerk Theory of Literature (1948):
‘Het is niet mogelijk uit fictionele beweringen, (..) enige conclusies te trekken met betrekking tot de biografie van de schrijver. (…) Zelfs wanneer een kunstwerk elementen bevat, waarvan het biografische karakter met zekerheid aangetoond kan worden, zullen deze elementen in een werk zozeer opnieuw gerangschikt zijn en omgevormd zijn, dat ze hun totale, specifiek persoonlijke betekenis verliezen en gewoon concreet menselijk materiaal worden, integrale bestanddelen van een werk.’
Dat mag dan zo zijn, zelf veroorlooft Bax zich wel degelijk het recht tot interpretatie als hij beweert dat Mulisch met zijn literaire verwoording van het proces van geestelijke ontsporing geïnspireerd moet zijn geweest door Nietzsche. Volgens hem moet Mulisch veel herkend hebben in ‘de krankzinnige brille’ van Nietzsche. Mulisch zou onder de indruk zijn geweest van de manier waarop Nietzsche zich met lijf en leden opofferde aan zijn filosofie. Net als Nietzsche zou Mulisch in deze fase van zijn carrière beseft moeten hebben dat de schrijver weliswaar een unieke, bijna goddelijke figuur kan zijn…’maar dat hij die goddelijkheid moet betalen met het risico op krankzinnigheid.’
Een literatuurcriticus mag dus wel naar de waanzin van Nietzsche verwijzen – zoals Mulisch zelf in zijn motto voor archibald strohalm naar Achterberg verwees -, maar verbanden leggen met Mulisch’ eigen levensloop is binnen de literatuurkritiek uit den boze. Dat lijkt mij een tikkeltje hypocriet. Feit is dat er over de roman archibald strohalm veel is gespeculeerd. De cryptische inhoud geeft daar ook alle aanleiding toe. Toch zijn het vooral zijn vooral letterkundigen geweest die zich aan de interpretatie wagen, maar dan blijven steken in een duiding in algemene zin. De roman archibald strohalm zou gaan over de bronnen van de waan, over het mechanisme van de voorstelling, over het vliegwiel van de imaginatie dat zomaar op hol kan slaan. Maar dat op hol slaan van de gedachten is ook eigen aan een psychose. Waarom zou je dan niet mogen verwijzen naar een autobiografisch gegeven van de auteur, dat overduidelijk in die richting wijst?