Als middelbare scholier verslond ik midden jaren zestig niet alleen de naoorlogse literatuur van Reve, Mulisch en Hermans, maar ook de boeken van Sartre en Camus. Het uitzichtloze levensgevoel dat in deze boeken werd vertolkt, had weinig van doen met adolescenten die de oorlog alleen uit de verhalen van hun ouders kenden. Juist in de katholieke sfeer, waarin ik mijn middelbaar onderwijs genoot, bestond er geen brug tussen het theologisch wereldbeeld van Augustinus, dat de jezuïeten mij probeerden bij te brengen, en het nihilistische existentialisme in de naoorlogse roman. Ik raakte het spoor bijster. Er ging iets rondtollen in mijn brein.
Mulisch had niet zoveel op met het christendom, maar dankzij zijn joodse origine was hij wel vertrouwd met zaken als messianisme en bovennatuur. Maar het christendom zag hij als ‘het officiële occultisme,- het staatsoccultisme zou je kunnen zeggen.’ Toch ging zijn belangstelling in zijn jonge jaren vooral uit de alchemie en de esoterie. Kort na de oorlog ontstond er een korte opleving in de belangstelling voor esoterische zaken. Men ging op zoek naar ‘het wonderbaarlijke’. In search of the miraculous, zo heette ook het boek van Pjotr Ouspensky dat in 1949 verscheen. Hij werd in die tijd de goeroe van alles wat wonderbaarlijk genoemd kan worden. In Het seksuele bolwerk (1973) bekent Mulisch, dat hij in 1947 de twee dikke delen van Ouspensky’s Een nieuw model van het heelal, in één etmaal achter elkaar had uitgelezen.
Ouspensky (1878-1947) was een leerling van de spirituele goeroe George Gurdjieff (1866-1949). Een belangrijkste aspect van Gurdjieffs ideeën, dat Mulisch in het bijzonder aansprak, was het concept van zelfbewustzijn en zelfontwikkeling. Daarnaast is ook de oorsprong van Mulisch’ gedachten over ‘de machinemens’ terug te vinden bij Gurdjieff die beweerde dat een mens mechanisch handelt als een machine. Een mens identificeert zich voortdurend met allerlei denkbeelden die zijn bewustzijn in bezit nemen. Als gevolg daarvan overkomt hem van alles. Zonder dat hij zih dar bewust van is, verkeert een mens in een mentale toestand die in de esoterische wetenschappen wel als waak-slaap wordt beschreven. Het is een chronische sluimer. Het lichaam is wakker maar de geest slaapt.
De mens die uit deze toestand wenst te komen, die dus “wakker” wil worden, zal aan zichzelf moeten gaan werken. Het grote ontwaken betekent afstand doen van het mechanische. Op weg gaan naar het oneindige. Op zoek naar het wonderbaarlijke. Deze in wezen gnostische weg naar ascese en verlichting werd van oudsher gezien als een moeizaam proces dat veel geestelijke inspanning vereist. Het leven daarentegen is een proces dat ‘vanzelf gaat’. De weg naar het wonderbaarlijke is dus een moeizame onderneming die tegelijk ook grotendeels vanzelf gaat, zoals het leven zich uit zichzelf openbaart door groei, ontwikkeling en evolutie. Ouspensky verkondigde een organische theorie over alles, niet alleen over het leven maar ook over het heelal. Alles is van alles afhankelijk en niets staat op zichzelf.
Volgens Ouspensky was alles wat wij ‘werkelijkheid’ noemen in wezen een vierdimensionaal ‘rustkader’ zonder beweging en tijd. Beweging, tijd en materie waren volgens hem slechts illusies van de menselijke geest, die de mens moest overwinnen om opnieuw te kunnen ‘zien’ en zo tot een kosmisch bewustzijn te komen. In de laatste fase van de evolutie van het menselijk intellect zouden de wetten van de logica en de wiskunde worden opgevolgd door een nieuwe ‘logica van de extase’ die zou leiden tot een mystieke vorm van openbaring.
Je kunt je afvragen hoe deze theorie van Ouspensky zich verhoudt tot het idee van de singulariteit, waarnaar wij – als we Ray Kurzweil mogen geloven – door opdoen van AI op weg zouden zijn? De theorieën van Ouspensky en Kurzweil lijken op het eerste gezicht verschillend, maar ze delen enkele raakvlakken, vooral in hun visie op de evolutie van het menselijk bewustzijn en de rol van d technologie. Volgens Kurzweil zal de zogeheten technologische singulariteit leiden tot een fundamentele transformatie van het menselijk bewustzijn en de menselijke conditie, mogelijk zelfs tot onsterfelijkheid. Wat er dan na de singulariteit zou gaan gebeuren, is onvoorspelbaar, omdat de technologische groei dan oncontroleerbaar en onomkeerbaar wordt.
Beide denkers voorzien een spectaculaire evolutie van het menselijk bewustzijn, zij het via verschillende wegen. Ouspensky zag dit als een spirituele en intellectuele transformatie, terwijl Kurzweil dit ziet als een technologisch gedreven proces. Maar Ouspensky’s idee van het overwinnen van de illusies van tijd en ruimte heeft een zekere gelijkenis met Kurzweil’s visie op het overwinnen van de biologische beperkingen van de mens door de technologie. Ouspensky’s ‘logica van de extase’ en Kurzweil’s onvoorspelbare ‘post-singulariteit’ suggereren beide een radicale breuk met de huidige wijze van denken.
Maar er hebben zich inmiddels ook meer uiterst speculatieve theorieën over bewustzijn en technologie aangediend. Je kunt je afvragen of deze nog tot de wetenschap gerekend kunnen worden, en niet eerder thuishoren in een schimmig grensgebied tussen futurologie een sciencefiction. Hoe dan ook, volgens de neurowetenschapper Giulio Tononi is het ontstaan van het fenomeen bewustzijn afhankelijk van de mate waarin een systeem informatie integreert. Dit betekent dat elk systeem, biologisch of kunstmatig, dat informatie op een hoog niveau kan integreren, als bewust kan worden beschouwd. De biologische oorsprong van het verschijnsel mens word daarmee tussen haakjes gezet.
Maar ook de ontwikkelingen op het terrein van de quantumfysica werpen volgens sommige wetenschappers nieuw licht op het fenomeen ‘bewustzijn. Zo stelden Roger Penrose en Stuart Hameroff voor, dat bewustzijn in wezen een kwantummechanisch verschijnsel is. Ze suggereerden dat microtubuli in hersencellen kwantumprocessen kunnen uitvoeren die verantwoordelijk zijn voor het bewustzijn.
En tenslotte is er ook nog zoiets als het ‘pan-psychisme’, een theorie die stelt dat bewustzijn – net zoals ruimte en tijd – een fundamenteel aspect van het universum is Je ziet deze gedachte al opkomen in de achtende eeuw bij Leibniz, die veronderstelde dat de werkelijkheid opgebouwd is uit monaden, een soort fundamentele eenheden van bewustzijn. Pan-psychisme betekent in wezen dat alle materie een vorm van bewustzijn in zich heft heeft, zij het in verschillende gradaties. Als we ChatGPT mogen geloven wordt dit idee steeds meer onderzocht in de context van zowel biologische als kunstmatige systemen. Daarmee komen we dicht in de buurt van de theorieën van Teilhard de Chardin als in de jaren vijftig had opgesteld, en waarover straks meer.
Hoe dan ook, dit alles wordt relevant voor wie gaat nadenken over de toekomst van het verschijnsel mens in het perspectief van de kunstmatige intelligentie. Het pan-psychisme heeft met het trans-humane denken gemeen dat het de mogelijkheid verkent dat bewustzijn en technologie nauw met elkaar verweven raken. Pan-psychisme suggereert dat het bewustzijn in oorsprong zelfs in alle materie aanwezig is, wat impliceert dat de technologie ook een vorm van bewustzijn kan genereren. Trans-humanisme streeft naar de integratie van technologie in het menselijk lichaam, wat kan leiden tot een nieuwe vormen van bewustzijn of intelligentie.
Ook Mulisch heeft op zijn eigen wijze de relatie tussen mens en techniek verkend. Hoewel hij niet expliciet als een pan-psychist kan worden beschouwd, komen er in zijn werk toch elementen voor die te plaatsen zijn in de traditie van het pan-psychisme.. In De ontdekking van de hemel speelt technologie een cruciale rol bij het verbinden van menselijke ervaringen met een groter kosmisch plan. In wezen is dat de pan-psychistische gedachte dat bewustzijn een fundamenteel aspect van de werkelijkheid is, en niet beperkt is tot biologische entiteiten. Volgens Mulisch was alles in wezen wiskundig en onderhevig aan een wiskundig-muzikale ordening. Ook Ouspensky sprak over kosmische octaven, intervallen van het heelal en de macht van het getal. Het waren gedachten die bij de jonge Mulisch letterlijk als muziek in de oren klonken. In dit warrige brouwsel van analogieën ontdekte hij een soort spiritueel fatalisme.
’Alles gebeurt,’ schreef Ouspensky. Dat is de kernzin van een realiteitservaring die in een psychose in verhevigde mate aan het licht kan treden. Alles wat een mens overkomt, alles wat door middel van hem wordt gedaan, alles wat van hem uitgaat – dat alles gebeurt. En het gebeurt op precies dezelfde manier als de regen valt ten gevolge van een temperatuursverandering in de hoger luchtlagen of in de omringende wolken, zoals sneeuw smelt onder de stralen van de zon. Maar wie de waarheid zoekt in zichzelf, ontwaakt en ontdekt het wonderbaarlijke. Als Archibald Strohalm zich in de aanloop naar zijn psychose totaal voelt opgaan in een boom die hij ‘Abram’ noemt, schrijft Mulisch: ‘…en als een lied voelde hij het nieuwe leven om zich heen liggen. Als die vader, die boom in extase is… kijk, ik word geboren! Au! Aum! Ik word geboren! Ik gebeur!’