Mulisch en het avondrood der magiërs

‘De belangstelling voor occultisme, mystiek en alchemie brengt voor de schrijver Mulisch een aantal vertelkarakteristieken met zich mee als getallensymboliek, naamsymboliek, synesthesie, synchroniciteit, paradox, vervaging van de grenzen van ruimte en tijd en persoonlijkheid en een verbondenheid met vele, zo niet alle gebeurtenissen uit de wereld en de wereldgeschiedenis.’

Dat schreven de auteurs van het boek De onderkant van het tapijt (1992). Zij legden een verband tussen Mulisch’ onconventionele inspiratiebronnen, zoals zijn fascinatie voor het oude Egypte en de attributen daarvan (sfinx, piramides), en zijn manier van schrijven. Wie zich zo breed in de wereld en de traditie oriënteert en bovendien zoveel ruimte laat voor het irrationele, loopt het gevaar voor charlatan te worden uitgemaakt.

Men kan ook teveel waarde hechten aan het irrationele en het gevoel, ook al is het gevoel misschien wel het eerste criterium waaraan alle denkbeelden getoetst moeten worden. Maar uiteindelijk zijn er geen andere manieren van kennen en begrijpen, dan die welke door de ratio worden gelegitimeerd. Alle andere manieren zijn – zoals Rudy Kousbroek dat ooit formuleerde -: ‘verbonden met genotsgevoelens  in het maagdarmkanaal’. Dat schreef Kousbroek in 1970 in zijn boek Het avondrood der magiërs, dat een reactie was op het tien jaar daarvoor verschenen Le matin des magiciens van Pauwels en Bergier.

De wereld mag dan rationeel in elkaar zitten, de beschouwingen over de wijze waarop de wereld het in elkaar zit, zijn dat vaak allerminst. ‘Wereldbeschouwingen zijn mengsels van losse woordjes’, heeft de dadaïst Walter Serner ooit gezegd. Er wordt beweerd dat een AI-programma als ChatGPT geen onderliggend wereldbeeld heeft. Alles wordt alleen maar opgezocht, er is dus geen semantisch begrip. Was dat bij Mulisch soms ook zo? Hij zei vaak dat het schrijven een proces is dat vanzelf moet gaan. De schrijver diende volgens hem volledig te verdwijnen achter zijn tekst. Maar als je ‘als vanzelf’ gaat schrijven, krijg je dan niet ook ‘vanzelf’ zoiets als een verzameling van losse woordjes? Dat is ook precies wat ChatGPT doet.

Er zijn van Mulisch getekende schema’s bekend die hij gebruikte voor de structuur van zijn roman. Zo vanzelf ging het schrijven voor Mulisch dus ook weer niet. Maar los daarvan, hoe verzamelde Mulisch zijn losse woordjes? Want elke zin die je schrijft moet telkens opnieuw worden opgebouwd uit losse woordjes. Hoe bedrijf je die vorm van alchemie? Om die vraag te kunnen beantwoorden, is het goed om te kijken naar een zin uit zijn roman Het stenen bruidsbed (1959):  

‘Wij zijn ergens in de ruimte, waar ik fosforiseer, tussen Duif en Hercules, november 1956, 11 minuten over half negen, – daar brandt voorgoed mijn lampje, met u in deze zaal, neen, neen van een ander met een ander in een andere zaal – wanneer u vlug naar het raam loopt, ziet u het misschien nog over de puinhopen verdwijnen in de nacht.’

Deze zin suggereert een soort kosmische tijdsbeleving, waarin verschillende momenten en locaties samenkomen. De vermelding van specifieke tijd- en plaatsaanduidingen, zoals ‘november 1956, 11 minuten over half negen’, suggereert een bepaalde precisie en vaststelling van tijd, maar de zin suggereert ook dat tijd niet lineair is en dat gebeurtenissen zich op verschillende plaatsen en momenten kunnen voordoen.

Dit wordt geïllustreerd door de vermelding van het fosforiseren ergens in de ruimte, tussen Duif en Hercules, evenals de verwijzing naar het zien van iets dat verdwijnt in de nacht, wat een niet-lineaire perceptie van tijd impliceert. Al met al toont dit fragment een complexe en gelaagde opvatting van tijd, waarin verschillende tijdsdimensies met elkaar verweven lijken. Maar ook de verwondering over de ervaring van tijd op zichzelf.

Hoe kun je de tijd beschrijven terwijl de tijd al voorbijgaat als je schrijft? Waarom zou men de tijd niet in termen van ruimte uitdrukken? Het leven ligt als een spiralende spiraal uitgedraaid in de ruimte van het heelal. Als ik iets denk is het iedere seconde al een ander die dat denkt, in een andere zaal, in een ander stad. De tijd en de beleefde tijd lopen nooit parallel. Wie op reis gaat merkt dat zijn ziel een tragere reistijd heeft en pas later aankomt. Wij vluchten in een sneltrein onze ziel vooruit, want de ziel gaat altijd te paard.

Maar er is nog iets. Het wereldbeeld achter deze zin in Het stenen bruidsbed wordt gekenmerkt door een combinatie van existentialistische en surrealistische elementen. Dit fragment weerspiegelt een gevoel van existentiële verwarring, vertwijfeling en desoriëntatie, waarbij de hoofdfiguur zich ergens in de ruimte bevindt en fosforiseert. Dat zou een metafoor kunnen zijn van het verlies van identiteit en de zoektocht naar betekenis in een onzeker geworden wereld.

De surrealistische elementen komen tot uiting in het vermengen van de werkelijkheid met droomachtige beelden. De vermelding van het lampje dat voorgoed brandt, samen met de suggestie van verschillende zalen en het verdwijnen in de nacht, creëert een beeld van het ongrijpbare en mysterieuze. Kortom, het is een heel wereldbeeld is dat in deze ene zin schuil gaat en geen verzameling van lose woordjes. Wat uit deze woorden spreekt is een intens gevoel van vervreemding, verwarring en de complexiteit van de menselijke ervaring in een wereld die onbegrijpelijk en chaotisch is geworden.

Was het denken van Mulisch soms ook chaotisch aan het worden? Veel critici vonden nadien De compositie van de wereld (1980) niet alleen een onleesbaar boek, maar ook filosofisch broddelwerk. Volgens Jaap Goedegebuure ontbreekt er iets in  het werk van Mulisch. Het ziet er te gemakkelijk uit. Letterlijk stelt hij:‘Het is niet afgedwongen van het leven, zoals bij Reve. Mulisch’ oeuvre is spits en sophisticated en hij zegt diepzinnige en zwaarwichtigste dingen. Maar als je die dingen dan tegen het licht houdt, blijkt het van  piepschuim te zijn.’ 

Piepschuim of niet, de inspiratiebronnen voor Mulisch wereldbeeld lagen buiten de conventionele orde. Hij werd in belangrijke mate geïnspireerd door de zogeheten hermetisch traditie, genoemd naar de Hermetica, een serie neoplatoonse schriften. Hij was zeer geïnteresseerd in de Corpus Hermeticum,  een verzameling van esoterische teksten uit de tweede en derde eeuw na Christus, die worden toegeschreven aan Hermes Trismegistus, een legendarische figuur die vaak wordt beschouwd als een combinatie van de Griekse god Hermes en de Egyptische god Thoth. Met die belangstelling leek Mulisch zich in de jaren zestig steeds meer in te voegen in de geest van de tijd.

Eind jaren zestig was er sprake van een occulte opleving, zoals die zich ook in de jaren twintig en in het laatste decennium van de negentiende eeuw had aangediend. Bij Mulisch ontwaakte die belangstelling al veel eerder, niet alleen door zijn eigen psychotische ervaringen, maar ook door zijn  omgang met de gnosticus Willem Exel. Eind jaren veertig moest hij zijn boeken met hermetische literatuur nog bijeen sprokkelen bij obscure antiquariaten, waar ze nog een plaats hadden gekregen na de vorige en voor-vorige occulte golf, zoal hij laat weten in Het seksuele bolwerk (1973). De occulte opleving in de jaren zestig is wonderlijk genoeg grotendeels aan Mulisch voorbij gegaan. In die tijd hield hij zich bezig met andere dingen, zoals de provobeweging en de revolutie in Cuba.

De occulte golf van de jaren zestig beschouwde hij als een vercommercialiseerde uitwas, met een reusachtig aanbod van boeken en tijdschriften. In dat aanbod was het tijdschrift Bres-Planète volgens Mulisch ‘een soort Telegraaf van het onderbewustzijn’. De occulte grootindustriëlen zoals Pauwels en Bergier – met hun veel gelezen boek Le matin des magiciens – concurreerden opeens met kleine handwerkslieden als Willem Exel, die volledig uit de markt werd gedrukt. 

Hippies en aanhangers van het New Age-denken waren nu financieel in staat om  naar de goeroes in India te reizen. En de Beatles brachten hun maharishi mee naar huis. Het gebruik van LSD stimuleerde het geloof in het occulte en wonderbaarlijke. Als gevolg daarvan raakte Willem Exel nu geestelijk volledig de weg kwijt. Kort van zijn dood kwam Mulisch hem nog eens tegen, waarbij Exel de woorden sprak: ‘Het heelal is grote drol en waar mijn ziel blijft kan mij ook geen reet schelen.’ 

Dat neemt niet weg dat het boek van Pauwels en Bergier in die tijd veel gelezen werd. Deze herwaardering van het wonderbaarlijke kwam ook tot uiting in de wijze waarop een psychose voortaan werd ervaren. De psychose werd nu vooral geïdealiseerd als een tegendraadse interpretatie van de alledaagse werkelijkheid.  Waanzin was voor velen een relatief verschijnsel geworden, in wezen niet pathologisch of klinisch, maar sociaal- en cultuurgebonden.  

Er leek een strijd gaande om de waanzin te rehabiliteren. De hippie met zijn hang naar het wonderbaarlijke en het occulte stond aan de zelfde kant een frontlijn, zoals eerder de surrealisten een oproep hadden gedaan om de gekkenhuizen te openen. Dat deden zijn in hun Lettre aux Médicin-chefs des Asiles de Fous , een manifest uit 1925 van de hand van Antonin Artaud . Dat was de meest radicale aanklacht geweest die ooit geschreven is tegen de dictatuur van de psychiatrie, waarbij waanzinnigen als slachtoffers werden gezien :

‘Waanzinnigen zijn bij uitstek de individuele slachtoffers van de sociale dictatuur; in naam van deze individualiteit die eigen is aan de mens, eisen wij dat deze veroordeelden van gevoeligheid worden vrijgelaten, aangezien het niet binnen de macht van de wetten ligt om alle mensen die denken en handelen gevangen te zetten. Zonder nadruk te leggen op het volmaakt briljante karakter van de manifestaties van bepaalde gekken, voor zover we ze kunnen waarderen, bevestigen we de absolute legitimiteit van hun opvatting van de werkelijkheid, en van alle daden die daaruit voortvloeien.’

In het verleden, zo stelde Kousbroek, was er nog besef geweest van ‘de kennisinhoud van de waanzin’, ‘le savoir du fou’. Men veronderstelde dat de waanzinnige contact kon krijgen met iets hogers, maar ‘dat hogere’ was volgens hem iets anders dan ‘de mistige regionen van de transcendentie’, die een doorstart kregen in het occulte. Een dat in een tijd waarin de kerken één voor één hun deuren gingen sluiten. Bewustzijnsverruiming was volgens Kousbroek een ander woord voor bewustzijnsvernauwing.

In januari 1966, de maand waarin ik zelf na de doorbraak van mijn psychose werd opgenomen een psychiatrisch ziekenhuis, schreef De Telegraaf met grote  koppen: ‘LDS leidt tot krankzinnigheid – reeds veel jongeren in het verderf gestort – Overheid dient zeer spoedig in te grijpen.’ LSD werd door de redactie van de Telegraaf gezien als een aantasting van de bestaande werkelijkheidservaring, en daarmee door de gevestigde orde evenzeer overschat als de de nieuwe gebruikers dat deden, die er een mystiek vereniging met het hogere inzagen. Volgens Kousbroek waren dit beide onzindelijke vormen van denken. Zijn kritiek daarop vatte hij in twee zinnen samen:

‘De hang naar het kosmische etc. wordt gekarakteriseerd door het feit dat de werkelijke zoeker naar het mysterie, ook mysterie wil vinden. Het is niet de oplossing die hem interesseert. De sensatie die hij zoekt  is de confrontatie met iets dat zijn verstand  boven gaat. ‘ 

Het is wonderlijk dat Kousbroek met zijn felle kritiek wel een eigentijds schrijver als Simon Vinkenoog op het oog had, maar Harry Mulisch onvermeld liet. Dat had waarschijnlijk alles te maken met diens tijdelijke escapades als ‘gemotoriseerde relletjesvoyeur’ en zijn lofzangen op Fidel Castro en Che Guevara. Zeker is dat Kousbroeks kritiek op de overmatige idealisering van de waanzin, nog altijd actueel is voor degenen die een psychose al te zeer als een lovenswaardig verzet tegen de tijdgeest gaan zien.  

Het herlezen van Het avondrood der magiërs was voor mij dan ook verhelderende ervaring. Deepdown ben ik ook nu nog mening dat de psychose in wezen een terugkeer is naar een meer authentieke ervaring van de werkelijkheid. Ik geloof zelfs dat de tijd in wezen een illusie is. Volgens Pauwels en Bergier zou de mens ooit weer gaan beschikken over de magische vermogens die hij eens in het verre verleden heeft gehad. Zij hadden daar zelfs een speciaal woord voor bedacht: ‘Le futur antérieur, de verleden-toekomende tijd, de voorafgegane toekomst.’

Kortom, de tijd en de werkelijkheid zijn illusies van de geest, zoals ook de psychose dat ons met schade en schande telkens opnieuw leert. Maar wat moet je dan met al die verzamelingen van losse woordjes die de waanzin gemeen heeft met wereldbeelden? Is het niet de ultieme illusie van een complot dat je verbanden gaat zien waar ze niet zijn? Als ik lees wat Kousbroek in 1970 schreef in Het avondrood der magiërs, heb ik zo mijn twijfels, overigens ook over de smalende woorden van Kousbroek zelf: 

‘Het geloof dat de alledaagse werkelijkheid een illusie is, leidt tot de voorstelling dat alles één is; verschillen en tegenstellingen zijn immers onderdeel van de schijn. Ook het verschil tussen heden, verleden en toekomst is een manifestatie van die schijn, verleden en toekomst zijn één, vandaar dat mystici altijd eensgezind zijn in hun ontkenning van de werkelijkheid van de Tijd. Tijd met een hoofdletter is een illusie.’