Verzonken kennis

We weten dat Newton de leer van Aristoteles kende met haar strenge onderscheid tussen natuurlijke en gedwongen bewegingen, maar ook de leer van Plato, die de kosmos tot een levend wezen had gemaakt door het wereldlichaam met een wereldziel te begiftigen. Newton moet voor een tweesprong hebben gestaan, een gigantisch dilemma: God of de vooruitgang, het heelal is een mechanisch uurwerk of een door de Schepper bezield geheel. Of zoals Keppler het kort en bondig had verwoord: ‘Instar horlogii, instar divini animalis’. Of als een klok, of bezield door God.

Maar wat moeten we achteraf met die wetenschap? Newton koos immers voor de klok en de vooruitgang. Hij heeft God, de magie, de alchemie en die hele santenkraam van vroeger eeuwen tussen haakjes geplaatst. Dat wil zeggen: buiten de natuurwetenschap, buiten de wetenschap zelfs. Hij heeft ons de hoofdwetten van de mechanica geschonken en daarmee de moderne techniek. Wat overbleef was de melancholie van een verloren samenhang, die honderd jaar eerder nog even kon oplichten in de laatmiddeleeuwse symboliek op die prent van Dürer.

Een beeld, waarin een tijdperk verdwijnt in de loodzware blik van een engel die staart in de verte. Hij heeft een passer in de hand, een regenboog spant zich aan de horizon en boven het hoofd van de engel is een zandloper te zien, als beeld van een nieuw soort tijd, een tijd die voortaan exact meetbaar zou worden, overgeleverd aan het getal dat alleen nog op de achtergrond zichtbaar is in een magisch kwadraat van 16 cijfers, die opgeteld in alle richtingen dezelfde som opleveren en op het punt staan hun toverkracht voorgoed te verlezen.

Newton heeft ons zelfs dat laatste uitzicht van die melancholische engel ontnomen. De betovering is verdwenen toen de mechanisering van het wereldbeeld – vooral door zíjn bevindingen – pas goed op gang kwam. Hij heeft ons in slaap gesust, in die lange droomloze slaap van de zuivere rede die tegelijk een sluimering werd voor de ziel, een slaap waaruit kunstenaars en dichters ons nadien vergeefs proberen wakker te schudden met hun hemelbestormende tirades en machteloos geprevel. En God? We weten maar al te goed hoe het hem is vergaan. Ook die lijkt verdwenen achter de horizon. Hij leeft alleen nog voort in een stoet van woorden die boekfabrikanten ons tot op de dag van vandaag aanprijzen, per pond, per kilo of per paperback. God is een slapende reus geworden, een gat in de markt, een leuk thema voor een essay.

We weten wat Newton dacht toen hij in zijn tuin een appel uit de boom zag vallen, maar ook dat hij in zijn bibliotheek een hele kast vol boeken had vol alchemistische wijsheden uit de middeleeuwen. Een klok of de ziel van God? Newton heeft met zijn hoofd voor het beeld van een uurwerk gekozen, maar in zijn hart bleef hij aarzelen, als was het een stil verlangen dat hij heimelijk voor zich hield. Er moest immers meer tussen hemel en aarde zijn dan louter zwaartekracht. Hij kende al die obscure boeken. Hij wist dat nog slechts een paar eeuwen tevoren Willem van Auvergne naast de natuurwetenschap een vreemde vorm van magie had bedreven.

Die Willem van Auvergne sprak in de dertiende eeuw nog over de ‘sensus naturae’, een natuurlijk vermogen tot waarnemen buiten de wetten van de natuurwetenschap om, het vermogen bijvoorbeeld dat iedereen vandaag de dag nog kent, maar waar niemand een verklaring voor heeft, dat je iemands nabijheid voelt in het donker, dat je ogen voelt priemen in je rug, dat iemand zich omdraait als je hem onbewust en toch aandachtig van achteren zit aan te staren. Dat soort dingen dus, maar ook iets dat sinds mensenheugenis bij soldaten en veldheren bekend was, maar wij in onze tijd van computergestuurde oorlogen geen weet meer van hebben: dat de gieren schijnen te weten dat er een veldslag op komst is.

Dat soort kennis zijn wij voorgoed vergeten. Naarmate de mechanisering van het wereldbeeld om zich heen greep is dat ‘verzonken kennis’ geworden. Ze ligt achter de bergen, achter de horizon. Ze leeft voort aan de rand van de wereld, in de smalle marges van ons gezond verstand, in de fantasie van het kind, in onze dromen en niet in de laatste plaats in de kunst, zolang kunstenaars daar geen weet van hebben.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)