Ik lieg en bedrieg

Op 26 april j.l. was het exact zestien jaar geleden dat ik met dit weblog ben begonnen. Destijds had ik geen benul in welke werelden je allemaal met een weblog kunt belanden. Vaak had ik het gevoel dat ik een eigen medium had gecreëerd. Diverse keren werd ik benaderd door journalisten van de echte media die iets wilden weten naar aanleiding van mijn blog. Behalve door journalisten van de NRC, De Volkskrant, Trouw, Financieel dagblad, de LC en Omrop Fryslân werd ik benaderd door de VPRO televisie, Radio Wereldomroep, De Haagse Post, AVRO-radio, NPO radio 5, IKON en en wie al niet. Een van mijn blogs werd gebruikt als examentekst Nederlands voor het VWO. In de aanloop van de manifestatie Lwd 2018 werd ik zowat het Friese aanspreekpunt voor de landelijke media die wilden weten wat er toch met die rare Friezen aan de hand was.

Hoe dan ook, mijn weblog leidde door de jaren heen tot meerdere interviews op radio en tv. Ook kwam ik door mijn blog met allerlei mensen in contact van wiens bestaan ik niet wist. Professoren, kunstenaars, schrijvers maar ook mensen van wie ik niet wist wie ze zijn of wat ze doen, maar die kennelijk wel mijn belangstelling delen. Ik kreeg meerdere malen advocaten aan mijn broek die mij per brief mededeelden dat ik iets van mijn site moest verwijderen op straffe van een dwangsom. Ook werd ik een keer aangeklaagd wegens smaad, maar dat werd weldra geseponeerd. Mij werden deskundigheden toegeschreven, waarover ik helaas niet altijd de beschikking had. Zo werd ik ooit benaderd voor een interview over het Oera Linda Boek. Ik heb de betreffende persoon beleefd doorverwezen naar professor Goffe Jensma. Je kunt helaas niet overal verstand van hebben.

Wat ik echt onderschat heb zijn de psychologische effecten die een eigen weblog op je zelf kunnen hebben. Soms kan het een ware ballast worden. Je moet dan oppassen jezelf niet door het medium te laten meeslepen. Soms moest ik ook een paar dagen stoppen met bloggen. Maar het bloed kroop telkens weer waar het niet gaan kan. Ik heb mezelf sindsdien de beperking opgelegd dat ik pas laat in de middag met mijn blog mag beginnen. Meestal doe ik er een klein uurtje over. Zo rond etenstijd, dat breekt de dag het minste op. Het is ondertussen wel een heuse verslaving geworden. Ik ben bang dat ik er nooit meer vanaf kom. Mijn weblog is voor mij niet alleen een gezonde uitlaatklep, maar ook een bron van voldoening.

En toch, door mijn weblog kreeg ik een imago dat lang niet altijd samenvalt met wie ik werkelijk ben of meen te zijn. Maar daar was ik dan ook zelf de oorzaak van. Hoe kleiner ik mij voel, hoe groter ik voor de buitenwacht moet zijn. Een mens leeft met zijn spiegelbeeld. Als ik zonder dat beeld van van mezelf zou kunnen, dat ik permanent in stand houd, dan hou ik er mee op. Een weblog is een narcistische bypass die moet voorkomen dat ik mezelf recht in de ogen moet zien. Welk mens is daar trouwens echt toe in staat? ‘Een mens uit één stuk’ – zoals dat zo mooi heet – ben ik in mijn hele leven nog nooit tegengekomen. Ieder mens is een acteur in het diepst van zijn gedachten. Leven zonder masker is de hel, het inferno van de alles onthullende eerlijkheid. Zelfs God – als hij bestaat – moet een masker hebben, anders zou de hemel onleefbaar zijn. Niet alleen het hiernamaals, maar ook het leven zelf is een leugen om bestwil.

Door mijn weblog kreeg ik ook de meest bizarre uitnodigingen. Zo ontving ik ooit een uitnodiging om deel te nemen aan de eerste bijeenkomst in het kader van de serie Alumni van de Stichting Thomas More in Den Bosch. Waar het gesprek over ging weet ik niet meer. Het zou gevoerd worden met vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven in Brabant. Ik heb de uitnodiging beleefd afgeslagen. Kort daarop ontving ik een uitnodiging van het de Stichting Auschwitz in België om een lezing te houden op een studiedag te Brussel over ‘kunst en propaganda’. Er zou voor professionele vertalers worden gezorgd, want er zouden ook Franstalige sprekers deelnemen aan deze gebeurtenis. Ik ben niet op de uitnodiging ingegaan. De voorbereidingstijd was tekort. Even daarna kreeg ik een mail van Dirk Verhofstadt, de broer van Guy Verhofstadt, de voormalige premier van België. Hij wilde een tekst van mij overnemen over Ortega y Gasset, alsook mijn bespreking van het boek The psychology of terrorism van John Horgan. Uiteraard heb ik hierin toegestemd.

Kortom, als blogger maak je de raarste dingen mee. In al die jaren dat ik met dit weblog bezig ben moest ik er erg aan wennen dat ik steeds meer mensen tegenkwam die dagelijks of zo af en toe mijn weblog lezen. Meestal zeggen ze dat meteen, maar er zijn er ook die dat niet zeggen. Zelf begin ik er nooit over. Maar je merkt meestal al gauw als iemand over informatie beschikt die alleen van je weblog afkomstig kan zijn. Dat is wel eens lastig. Je anonimiteit wordt aangetast in een proces dat geruisloos verloopt. Je wordt een beetje publiek bezit. Compleet onbekende mensen menen soms alles van me te weten. En dat niet alleen, ze hebben recht op die kennis, want ik heb het zelf prijsgegeven.

Ik moet er aan wennen dat mijn identiteit op internet voor de buitenwacht één op één samenvalt met mijn echte identiteit, voor zover die tenminste bestaat. Want wie ben ik eigenlijk? Datgene wat ik denk te zijn? Wat anderen daarvan denken? Wat ik zelf loslaat op internet? Hoe werken al die beelden op elkaar in? Heb ik daar zelf nog wel de regie over, of vinden er processen plaats waar ik geen weet van heb? Voor mezelf is het niet altijd duidelijk dat ik ben, zoals ik me op internet presenteer. Een weblog is fictie in de werkelijkheid zelf. Het heeft ook iets van een roman. Een auteur mag je nooit geheel met een personage identificeren, ook al schrijft hij in de ik-vorm.

Zo is het ook met de weblogschrijver. Al schrijvend neem je soms ongemerkt een pose aan. Je beweert iets om te kijken hoe het valt. Je gooit een steen in de vijver. Soms geeft dat geen enkele beroering, maar soms sta je ook verbaasd over de golfslag die dat teweeg brengt. Een weblog is een soort schaduwwereld die ongemerkt de echte wereld binnentreedt en soms zelfs verandert. Die wisselwerking tussen de virtuele wereld van internet en de echte wereld waar je in leeft, heeft iets fascinerends. Maar dat soort processen zijn ook niet van gevaar ontbloot. Je weet niet precies wat je doet. Je ziet je eigen lezers niet, maar zij jou wel. Maar je hebt ook je eigen communicatiemedium in handen, waarmee je dingen kunt doen, waarvan de effecten eigenlijk niet te overzien zijn. Dat schept ook verantwoordelijkheden. Wat is de moraal van de blogger? Hoe eerlijk moet je zijn, als je over jezelf schrijft op een weblog?

In de hedendaagse communicatietheorie is er geen strikte scheiding meer tussen zender en ontvanger, maar transformeert het communicatieve gebeuren alle actoren die in het proces van communicatie betrokken zijn. Anders gezegd, als ik schrijf transformeert mijn ‘ik’ zich in iets wat het nooit eerder geweest is. Een tekst is een vloeibaar proces waarin de lezer telkens weer een nieuw spoor trekt in een weefsel van tekens waaruit een tekst is opgebouwd. Wie ‘ik’ schrijft, is die ‘ík’ niet, nooit geweest ook.

Maar hoe zit het dan, als ik in alle eerlijkheid schrijf: ‘Kijk eens hoe eerlijk ik ben’. Tegen wie zeg ik dat eigenlijk? Waarom wil ik, dat iemand anders dat gelooft? Zelfs als ik me tot een God zou richten, is het een onzinnige uitspraak. Die God weet immers alles al van te voren. En als ik mij richt tot u – lezer van dit weblog – u die dit op dit moment leest, waarom doe ik dat dan? U weet immers niet wie ik ben en zult dat ook nooit te weten komen, laat staan dat ik het zelf weet. Als je over eerlijkheid nadenkt, gaat er iets tollen in de taal. Zelfs als je zegt ‘ik ben een leugenaar’, ben je niet eerlijk. Eerlijk is alleen degene die niet de intentie heeft om eerlijk te zijn. Iemand die tot zich zelf spreekt, niet tot een ander, zelfs niet tot God.

Zo was Lyotard geïnteresseerd in de wijze waarop Augustinus in de tekst van zijn boek Belijdenissen meende zich rechtstreeks tot God te kunnen richten. Wie spreekt hier eigenlijk, vroeg Lyotard zich af. Wie is het die zich hult in het ‘ik’ van deze tekst? En bovendien wie is die ‘U’, tot wie hij zich richt? De ontmoeting met die absolute ‘Andere’ moet zich noodgedwongen afspelen in de tijd, in het verglijdend moment van het aardse heden, waarin het woord voortdurend verzinkt in het ‘nu’, dat altijd weer overgaat in een ‘geweest zijn’. Tijd is in wezen een uitbreiding van de ziel, een uitgestrektheid van de verglijdende gedachte.

Als ik mij richt tot een absoluut ‘U’, dan moet dat ‘U’ ooit een spoor in mijn geheugen nagelaten hebben. Hoe kan ik anders weten dat er een ‘U’ is, tot wie ik mij richt? Sterker nog, uit dat ‘U’ komt uiteindelijk mijn gedachtegang voort. Waar anders kan ik dat ‘U’ ontmoet hebben, waar anders dan in ‘Uzelf. ‘In te et supra me‘: in U en boven mij. De conclusie wordt duidelijk. ‘Ik’ en ‘U’, dat is spelen met vuur. Absolute eerlijkheid tegenover een God leidt uiteindelijk tot een kortsluiting in de communicatie en daarmee ontploft de taal. Hoe kun je immers eerlijk zijn tegenover de oergrond in jezelf vanwaaruit je uiteindelijk spreekt?

Je kunt die vraag ook anders stellen. Wat had Augustinus gedaan als hij een weblog had gehad? Zijn de ‘Belijdenissen’ van hem denkbaar als een tekst die anno 2015 dagelijks op internet verschijnt? Ik denk van niet, maar ik weet het niet zeker. Wat gebeurt er als je zegt: ‘Ik zeg wat ik denk’. Totale eerlijkheid bestaat niet. Wie zich er op voorstaat zichzelf volledig bloot te geven, trekt een rookgordijn op rond de transparantie die hij pretendeert ten toon te spreiden. ‘O God, zie mijn ziel’, wil zeggen: ‘Kijk mij eens, hoe oneerlijk ik ben’. Eerlijk zijn als je schrijft is per definitie onmogelijk. De bekentenis zelf komt altijd te laat. Juist doordat Augustinus zich al schrijvend van deze tragiek bewust werd, is zijn boek Belijdenissen zo fascinerend. Telkens weer rijst de vraag: hoe eerlijk was Augustinus?

Harry Mulisch heeft eens beweerd dat echt eerlijk zijn over jezelf voor een schrijver absoluut onmogelijk is. Wie zou het in zijn hoofd halen om alles op te schrijven wat hij 24 uur per dag uitspookt. Alles maar dan ook alles. Je kijkt wel uit, dat doet niemand. Zelf de meest eerlijke schrijver liegt met de waarheid over zichzelf. En als hij niet liegt, spreekt hij meestal alleen de waarheid omdat hem dat goed uitkomt. Wie spreekt er immers de waarheid om daar zelf minder van te worden? Dat doet alleen een dwaas. Ook liegen doe je niet om er minder van te worden. Waarom zou je dan de waarheid spreken als je er minder van wordt? Elke belijdenis heeft als intentie dat je er zelf beter van wordt.

Het schrijven van een weblog is in wezen ook een vorm van ‘belijden’. Dat wil zeggen: je laat zien wie je bent door de waarheid te liegen. Ik zie mijn eigen weblog als een mengeling van bekentenis en maskerade. Feit en fictie vermengen zich voortdurend. Er ontstaat een hybride vorm van blootgeven, exhibitionisme vermengd met essayistische beschouwing. Dat betekent overigens niet dat ik autobiografische gegevens vermeng met fictie. Alles wat ik prijsgeef in mijn logs berust op feiten. En toch, ik speel voortdurend een spel met mezelf en in die zin word ik elke dag weer iemand anders.

De betekenis van het woord ‘bekentenis’ heeft verschillende registers. In de religieuze zin heeft ‘bekentenis’ te maken met het toegeven van schuld of zondig te zijn. De bekentenis (belijdenis) van zonden wordt binnen de christelijke religie zelfs gezien als voorwaarde voor het zich ‘christen’ mogen noemen. Daarnaast is er een juridisch register: ‘bekentenis’ als de het toegeven van een misdaad of een overtreding van de wet. En tenslotte heeft de ‘bekentenis’ een literair register dat door Rousseau in de moderne betekenis van het woord opnieuw is uitgevonden. Zijn boek Bekentenissen (‘Les Confessions’) – dat nota bene letterlijk het ‘format’ van Augustinus overneemt, begint met meteen al met een aperte leugen:

‘Ik ga iets ondernemen dat nooit eerder is gedaan en dat, als het eenmaal is uitgevoerd, niet zal worden nagevolgd. Ik wil mijn medemensen een mens laten zien zoals hij werkelijk is. En die mens, dat ben ik zelf’

Wie met zijn ziel te koop loopt heeft doorgaans een verborgen agenda. Zelfs achter de meest belangeloze ontboezeming gaat niet zelden een arglistige doelstelling schuil. Wie echt eerlijk wil zijn, ontdekt telkens weer de leugen achter zijn eigen waarheid. Wantrouw de oprechten, zij weten als geen ander hoe je hoe je de boel in de maling neemt. Geloof me dus nooit als ik op dit weblog beweer dat ik eerlijk ben. Dat meen ik, zo waar als ik dit schrijf. ‘Ik ben eerlijk’ wil zeggen: ‘Je wordt belazerd waar je bijstaat.’

Bescheidenheid is een is een verborgen strategie om geprezen te worden. Met eerlijk zijn is het niet anders. Het is de buitenkant, het vernis, maar pas op voor wat er zich daaronder allemaal afspeelt in de krochten van de ziel. Dat wil je niet weten. Ik lieg en bedrieg en ik kom er mee weg. Telkens weer. Maar wie is degene die echt, maar dan ook echt, eerlijk kan zijn? Hij of zij werpe de eerste steen.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)