De tijd van de tijdmachines

Slide1

‘Stationair in de Tijd zijn betekent daarom, met vrijwaring reizen door alle lichamen, bewegingen of krachten waarvan de ‘locus’ het punt in de ruimt zal zijn dat gekozen wordt door de Reiziger als vertrekpunt van zijn Machine van Absolute Rust, ofwel: de Tijdmachine. Of men kan denken dat men zelf door deze gebeurtenissen ‘doorlopen’ wordt, als een projectiel dat een leeg venster passeert zonder het te beschadigen, of als ijs dat weer dichtvriest na door een ijzeren draad doorsneden te zijn, of als een organisme dat geen litteken toont nadat het door een steriele naald geprikt is.’

Aldus Alfred Jarry in zijn handzame inleiding Commentaire pour servir à la construction pratique de la machine à explorer le temps (1899). De tijdmachine, die hij in gedachten had, is een vreemd soort gyroscoop die een absolute stasis teweegbrengt in het hier en nu, waardoor het reizen door de tijd mogelijk wordt. Vanuit dit stationair rondtollende ‘nunc stans‘ kan de tijdreiziger de tijd zien ontrollen als een verschuivend panorama, als hij de blik naar links of naar rechts wendt. Voor de tijd is dat vooruit of achteruit. De tijdreiziger ziet dan ‘landschappen van tijd’. Vanuit de tijdmachine bezien ligt het verleden achter de toekomst. De tijd keert zich om en wordt een ruimte die begaanbaar is naar beide kanten.

De tijd is volgens Jarry altijd en overal nu, want ruimte is bepaald door gelijktijdigheid. Elk gelijktijdig segment van de tijd kan daarom geëxploreerd worden door een machine die je doet reizen door de tijd. Ook tijd is immers niets anders dan een vreemd soort geometrie, zoals ook de ruimte door geometrie wordt bepaald. Die stelling gaat op voor elke ruimte, van welke ruimte je ook spreekt: de Euclidische of driedimensionale ruimte, de vierdimensionale of Minkowskiruimte, waarin tijd en ruimte geïntegreerd zijn, de Riemann-ruimte, die – als een bol – gesloten is, omdat de cirkel de geodetische lijn is op de bol van dezelfde omtrek, en tenslotte, de hyperbolische of Lobatchevski-ruimte, waarin het vlak gekromd is. Jarry stelt:

‘Wij bewegen in de richting van de Tijd met dezelfde snelheid als de Tijd, terwijl wijzelf deel van het Heden zijn. Als wij de onbeweeglijke, absolute Ruimte om ons heen zouden kunnen behouden terwijl Tijd wegvalt, anders gezegd, als wij onszelf konden insluiten in een machine die ons isoleert van de Tijd (behalve van de kleine en normale ‘snelheid van de duur’ dat bij ons blijft vanwege de wet van de traagheid), dan zouden alle toekomstige en voorbije ogenblikken achtereenvolgens geëxploreerd kunnen worden.’

De dadaïst Jarry was de uitvinder van de patafysica, een soort schaduw-wetenschap die grenst aan het absurde. Maar hoe absurd is deze tijdmachine waarvan hij de constructie heeft bedacht? Ik heb niet zoveel verstand van natuurkunde, dus ik kan het niet beoordelen. Maar ik heb zo’n donkerbruin vermoeden dat het in principe mogelijk moet zijn om een dergelijke machine te bouwen. De gedachte aan een tijdmachine kwam op in negentiende eeuw toen wetenschap en techniek snelle vorderingen maakten. Zo ontstonden de meest wonderlijke  toekomstbeelden in de hoofden van fantasievolle geesten zoals Jules Verne, maar ook doemscenario’s over de rampen die de techniek voor de mensheid in petto zou hebben.

De tijdmachine is eigenlijk de ultieme bekroning van vooruitgang en techniek: ‘de machine der machines’. De waardering van de machine in het algemeen en de tijdmachine in het bijzonder is sterk is sterk afhankelijk van economische omstandigheden. Toen de eerste gevolgen van de industriële revolutie hadden geleid tot tot een bevolkingsexplosie en allerlei sociale wantoestanden, kreeg het beeld van de machine duivelse trekken. Shelley’s Frankenstein verschijnt in 1816, en er zijn tal van voorbeelden in de vroege negentiende-eeuwse literatuur, waarin de machine wordt vergeleken met Milton’s Satan. Dit proces herhaalt zich tijdens de economische malaise in de jaren dertig van de vorige eeuw, en kwam tot uiting in films als Modern Times, de eerste verfilmingen van Frankenstein en in de literatuur o.a in werken van Huxley en Bordewijk.

explor6

Rond 1900 werd de techniek juist eerder als een uitdaging ervaren. Alfred Jarry stelde dat de mens sterker moet zijn dan de machine, zoals hij ook de baas is geworden over het dier in zijn Sûrmale (1902). Vaak werd de machine ironisch gedegradeerd of gebruikt in erotische metaforen, zoals bijvoorbeeld door Duchamp, Picabia en Man Ray. Jarry had zich voor zijn tijdmachine waarschijnlijk laten inspireren door het beroemde boek The Time Machine, een sciencefictionroman van de Britse schrijver Herbert George Wells uit 1895. Die klassieker is driemaal verfilmd, en diende als inspiratiebron voor vele latere werken over tijdmachines. Na de Eerste Wereldoorlog keerde het tij en traden de doemscenario’s weer op de voorgrond. De tijdmachine wordt dan een metafoor om aan het heden te ontsnappen. De tijdreiziger wordt een romanticus op weg naar verre kusten.

In zijn roman Het leven op aarde (1934) vertelt Slauerhoff het verhaal van een zekere Cameron die reis onderneemt naar China. Die verdwaalt daarbij  niet allen letterlijk in de tijd – zijn ziel verenigt zich met een de ziel van Portugees dichte die al eeuwen dood is – maar voert uiteindelijk ook een bijna magisch experiment uit met het moderne medium radio. Cameron krijgt van de Chinese autoriteiten de opdracht een radiotoestel  te bouwen, waar hij wonderwel in slaagt, ook al heeft hij nauwelijks materiaal voor handen, zelfs geen elektriciteit. Tijdens de demonstratie van het apparaat wordt het nieuws bekend, dat er dat er een gele vloed uit de waterbron spuit die in opdracht van Cameron was aangeboord. De radio lijkt betoverd te zijn en moet dan ook terstond vernietigd worden. Er klinken allerlei geluiden, de stemmen van dictators bijvoorbeeld en een Duitse symfonie. Het is alsof Slauerhoff wil laten zien dat de radio het medium bij uitstek is voor eigentijdse dictators. De opkomst van het fascisme ging gepaard met de doorbraak van radio. Zonder radio was Hitler geen Hitler geweest.

Wonderlijk genoeg doen de signalen, die bij deze experimentele radio-uitzending ontvangen werden, sterk denken aan de film Contact (1997). In deze film is een astronoom – gespeeld door Jodi Foster – op zoek naar signalen van buitenaardse oorsprong. Als kind al had ze een radiotoestel waarmee ze experimenten uitvoerde om met haar overleden vader in contact te komen. Dit experiment zet ze door nu ze de beschikking heeft over radioscopen die tot in de uithoeken van het heelal signalen kunnen opvangen. Bij het eerste contact dat ze krijgt komen oude filmopnamen in beeld van een toespraak van Adolf Hitler tijdens de Olympische Spelen in 1936. Uiteindelijk blijkt dat in deze opnamen versleutelde codes bevinden voor een bouwtekening voor een tijdmachine, een transportmiddel naar een plek in het heelal, die zich lichtjaren ver in het verleden bevindt. Toen ik de film laatst terugzag, verbaasde ik mij over het archetypisch karakter van dit gegeven. Elk nieuw medium roept de illusie op dat we ons op een bijna magische manier kunnen verplaatsen in de tijd.

Tegenwoordig doen we haast niets anders meer dan ons verplaatsen in de tijd. Dat is mogelijk geworden door de tijdmanipulaties die het internet te bieden heeft. De woorden ‘Uitzending gemist’ lijken zo een metafoor te worden voor de ingrijpende ervaring dat niets voortaan meer te missen valt. Alles is voortaan altijd en overal voor handen. Vroeger kon je nog wel eens zeggen dat je iets per ongeluk gemist had, maar dat kan niet meer. De technologie van de nieuwe media heeft elke vluchtweg afgesneden. Je kunt de telefoon niet meer uitzetten, want een e-mail komt altijd aan. Alleen lees je het bericht op een ander moment, zoals je ook een uitzending bekijkt op een tijdstip dat het je uitkomt. De media doen aan ‘tijdspreiding’ met het gevolg dat er geen tijd meer resteert waarin niets meer gebeurt. De 24-uurs economie heeft elk uur productief gemaakt. Alles gebeurt tegelijk, en nooit meer synchroon op één moment. De gelijktijdigheid van het ongelijktijdige splijt de wereld in een oneindig pluralisme. Er is niet langer één werkelijkheid, maar er zijn voortaan talloze werkelijkheden naast elkaar. De wereld versplintert en wordt één. Dat is de vreemde paradox die de nieuwe media teweeg brengen.

Beam me up. Scotty’ van Star Trek is de ultieme droom van de techniek die wellicht in de nabije toekomst gerealiseerd gaat worden. Er bestaat straks geen afstand meer. Je kunt dan tot in de verste uithoeken van het heelal gelijktijdig opduiken, door je eigen lichaam radiografisch te laten ‘verzenden’ in de ruimte. Aanwezigheid in het hier en nu is slechts een golfpatroon van elementaire deeltjes dat heel goed overgeplaatst kan worden naar elders. Het gevolg is dat er geen pauze meer zal bestaan. Met de ultieme verdwijning van de reistijd zal ook elk moment van rust uit de wereld verwijderd zijn. ‘De wereld gaat aan vlijt ten onder’, zoals Max Dendermonde al in de jaren vijftig voorspelde. Met andere woorden, de ‘gelijktijdigheid van het ongelijktijdige’ is niet een nieuw fenomeen, maar er is wel iets nieuws mee aan de hand. Het fenomeen grijpt steeds meer om zich heen. Uitzending gemist is een metafoor voor de nieuwe ervaring dat het ‘hier en nu’ zijn urgentie verliest. Je kunt alles zien wat geweest is. Vluchten kan niet meer. We leven in een tijd waarin het heden voor eeuwig blijft voortbestaan.

explor2

Er zijn vreemde verwantschappen tussen onze moderne tijdservaring en de waanzin. In zijn boek Madness and Modernity, Insanity in the Light of Art Literature and Thougt (1992) behandelt Louis A. Sass ook de tijdmachine van Alfred Jarry. Hij ziet in deze machine niet alleen een metafoor voor de waanzin van onze moderne tijd, maar trekt ook vergelijkingen met de verstoorde tijdervaring van schizofrenen die vaak ook gewag maken van een ‘rondtollende bewegingloosheid’ in de tijd, waardoor de tijd verstart en ruimtelijk wordt. De innerlijke ervaring versnelt dan exponentieel, terwijl de wereld rondom stilvalt en verstijft. Dat is de waanzin ten top die in het modernisme bewerkstelligd wordt. De verstoringen in de ervaring van ruimte en tijd, die in de kunst en de literatuur van het modernisme tot uiting komen, hebben volgens Sass opvallende gelijkenissen met het ziektebeeld schizofrenie. Kort gezegd: waanzin is de mentale tijdmachine van de moderne tijd, de tijd van de tijdmachines.

In zijn boek Pure waanzin (2004) spreekt ook Wouter Kusters over de statische, verstarde opvatting van tijd, die de filosoof John McTaggart in zijn boek The Unreality of Time (1908) stelde tegenover de dynamische opvatting van tijd. In de dynamische opvatting is er altijd sprake van verleden, heden en toekomst. De tijd wordt dan gezien vanuit een het moment en is daarom altijd relatief. De dood van Kennedy  vond plaats ná de dood van Paus Joannes XIII. Maar in 1960 leefden beiden nog en zouden beiden in de toekomst – na het nu – gaan sterven, waarbij het nog helemaal niet duidelijk was wie eerder of later zou sterven. Sterker nog, Paus Johannes XXIII was een stuk ouder dan Kennedy, dus lag het meer voor de hand dat hij later zou sterven. De meetlat van de dynamische tijd is dus betrekkelijk.

De meetlat van de statische tijd is niet betrekkelijk. Daar gelden alleen maar de termen ‘eerder’ en ‘later’, zonder afstand vanuit het nu. Maar daarnaast is er nog een derde meetlat, waarbij er helemaal geen sprake is van ‘eerder’ en ‘later’. Volgens die derde meetlat heeft de tijd geen richting en kan hij net zo goed vooruit of achteruit lopen. In feite vindt dan alles tegelijk plaats en is er alleen sprake van onderlinge afstanden tussen de gebeurtenissen. Die drie meetlatten, zo concludeerde McTaggart, hebben iets willekeurigs. Het zijn conventies die in je hoofd zitten. Net zoals de getallenreeks 12345678910… een conventie is. Je kunt ook anders kunnen tellen, bijvoorbeeld: 19283746501…. maar dat is niet gebruikelijk.

In feite is tijd iets wat tussen je oren geconstrueerd wordt volgens bepaalde conventies die zitten ingesleten in je brein of misschien wel eigen zijn aan het brein. In een psychotische toestand worden die conventies opzij geschoven en buitelt alles door elkaar heen. Het verschil tussen de drie meetlatten van McTaggart wordt in een psychose opgeheven, en het resultaat is een ratjetoe. De psychoticus zweeft door een nog onbekende ruimte, waarin de tijd zijn vertrouwde trekken verloren heeft. De psychoticus creëert zelf een chaotisch tijdcontinuüm, waarin alles door elkaar heen loopt: eerder, later, toen, nu, heden, verleden en toekomst. Getallen verbinden zich dan op een andere wijze met taal. Tijdstippen krijgen nieuwe betekenissen buiten de normale conventies.

Slide1

De gedachte dat de tijd een illusie is die door het brein zelf gecreëerd wordt heeft mij altijd gefascineerd. In mei 1975 – dat is inmiddels al weer bijna 40 jaar geleden – was ik het in slot Nymphenburg bij München. Ik was daar met een groep studenten bij een excursie in het kader van mijn studie kunstgeschiedenis. Op een of andere manier kreeg ik het gevoel dat ik hier al eens eerder was geweest. Ik had een déja vu zoals dat heet. Raar, want in werkelijkheid was ik hier nooit eerder geweest. Ik had het slot ooit wel eens gezien, maar niet in werkelijkheid. Later las ik, dat de film  L’Année dernière à Marienbad (1960)  – een klassieker uit de tijd van de nouvelle vague – hier in Nymphenburg is opgenomen. De cineast Alain Resnais heeft zich daarbij laten inspireren door de schilderijen van Paul Delvaux, waarop vergelijkbare, bijna slaapwandelende figuren voorkomen die bevroren lijken in de tijd. Somnambulisme heet dat. Je bent er en je bent er niet. Je dwaalt door de tijd, terwijl je bewustzijn slaapt. Zoiets.

Hoe dan ook, opeens had ik ook zo’n ervaring. Ik liep daar rond in die prachtige classicistische tuin met her en der van die verstilde namaakbeelden uit de klassieke oudheid en ik had het idee dat ik hier als eens eerder had rondgelopen. Toevallig had ik het jaar daarvoor mijn kandidaatsexamen gehaald met een scriptie over werk van Paul Delvaux. (zie: De fenomenologie van het schaamhaar)  ‘Verleden jaar in Mariënbad’ was dus voor mij ‘Verleden jaar in de schilderijen Paul Delvaux’. Mogelijk heeft dat onbewust een klik teweeg gebracht, zodat ik de film L’Anneé dernière à Marienbad in mijn herinnering niet herkende, terwijl ik die film toch echt gezien had tijdens een nachtvoorstelling in Cinétol, die rare bioscoop in de Tolstraat in Amsterdam, ergens eind jaren zestig. Toch meende ik dat ik hier in Nymphenburg al eens eerder was geweest. De tijd liep in cirkels rond, zo leek het. Ik was er en ik was er niet. Ik was hier al eerder geweest en toch ook weer niet. In beleefde de gelijktijdigheid van het ongelijktijdige, en tegelijk liep ik alleen maar rond in het hier en nu. Ik droomde met de ogen open.

Tijd, gedroomde tijd en de tijd van de herinnering lopen voortdurend door elkaar heen. Déja vu en jamais vu, voorschouw en flash back, ons brein is een organische tijdmachine die permanent op volle toeren draait als een tollende gyroscoop. De gedachte dat het recente verleden te ordenen is berust grotendeels op een illusie. Dat geldt evenzeer voor de geschiedenis als voor het persoonlijk leven. In zijn roman La nausée (1939) verwoordt Jean-Paul Sartre het als volgt:

‘Maandag, dinsdag, woensdag. April, mei juni, 1924, 1925, 1926. Dat is het leven. Maar wanneer men het leven vertelt, verandert alles; het is alleen een verandering die niemand merkt: het bewijs is, dat men over ware verhalen spreekt. Alsof er ware verhalen konden bestaan; de gebeurtenissen voltrekken zich in een volgorde en wij vertellen ze in omgekeerde volgorde.’

‘Vóór Kant waren we in de tijd, sinds Kant is de tijd in ons’, schreef Schopenhauer. De tijd is iets wat we zelf creëren in steeds nieuwe ervaringen. De ervaring van een gevangen zijn in een gespleten heden, dat telkens weer wegglijdt in het verleden, staat haaks op die andere gewaarwording, het voortdurend verwikkeld zijn in een innerlijke monoloog van het gelijktijdige van het ongelijktijdige, het verleden in het heden. Maar in die aanhoudende monoloog kan zich ook een ervaring aandienen die boven de tijd uitgaat en als het ware bovenhistorisch wordt. Zo verlang ik wel eens naar zo’n bovenhistorisch moment. Een positie in tijd en ruimte, waarin alles, maar dan ook alles, zichtbaar wordt. Mijn hele leven in één terugblik, zoiets wat je – naar men zegt – overkomt op het moment dat je sterft, alsof je naar beneden valt vanaf een wolkenkrabber en alle jaren ziet voorbijschieten als etages, schillen in de tijd, concentrische lijnen op de bol van de eeuwige gelijktijdigheid.

Als er een tijdmachine bestaat, dan zou ik een retourtje willen nemen naar het jaar 1966. Ik zou dat hele jaar nog eens opnieuw willen beleven met een tweede blik, alsof er een chip in mijn brein geïmplanteerd was die alles – minuut voor minuut – zou kunnen vastleggen. Vervolgens zou ik terugkeren in het heden en de film van dat hele jaar afdraaien op mijn pc. Ik zou alle geluiden horen, maar ook al mijn gevoelens voelen. Misschien zou ik daarna iets kunnen begrijpen van wat er allemaal is veranderd, niet alleen in mij zelf, maar ook in de wereld om me heen. Of zoals Slauerhoff schreef in zijn laatste zin van Het verboden rijk: ‘Een der nimmer bewusten van de miljoenen te zijn  – welk een geluk: of  als dat onbereikbaar is, een die alles weet, alles achter zich heeft en toch voortleeft.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)