Wonen in Hotel Heimwee

‘Hooguit kan men zeggen dat het platteland de geïmporteerde burgerlijke deugden en waarden – het harde werken, het plichtsbesef, het gemeenschapsgevoel – langer vasthield (en vasthoudt) dan de stad. Maar ook dan liggen deze beide niet onoverbrugbaar ver uit elkaar. Ze verhouden zich niet als ‘oertijd’ en ‘toekomst’, maar als ‘toen’ en ‘nu’. In de spiegel van het platteland kan de stedeling zich herkennen zoals een kind zich in zijn ouders herkent. Hij ziet hoe hij vijfentwintig of vijftig jaar geleden was – hoe deugdzaam en hoe zuiver – en het platteland herinnert hem er zo tevens aan hoe alles voorbijgaat. Zo wordt het platteland in zijn bewustzijn tot oorsprong en tot schuilplaats van poëzie.’

Dat schreef Goffe Jendsma in een artikel dat in 1997 verscheen in De Gids. Daarin heeft Jensma het beeld dat Geert Mak had geschetst van het Friese platteland fel bekritiseerd. De plattelandscultuur die Mak beschreef was volgens Jensma primair een burgerlijke cultuur, een stedelijk exportartikel. Jensma zag in het beeld van Geert Mak  een negentiende-eeuwse constructie die… ‘functioneerde (en functioneert) door zijn sentimentele werking bij uitstek binnen een stedelijk-intellectuele context.’ Friesland zou zich vanaf de negentiende eeuw het sterkst van alle Nederlandse gewesten als platteland hebben geprofileerd. Het zou geen kwestie zijn van traditie, maar van traditionalisering, als een reactie op de modernisering.

Daarmee kwam Jensma met zijn bekende theorie van ‘the invention of tradition’ op de proppen, die hij op Friesland van de negentiende eeuw heeft toegepast in zijn boek Het rode tasje van Salverda (1998), dat een jaar na zijn Gids-artikel zou verschijnen. Het is een theorie die Jensma op zijn beurt weer ontleend had aan de Engelse historicus Hobsbawm. Van alle Nederlandse provincies zou Friesland in de negentiende eeuw het grootste transformatieproces ondergaan hebben. ‘Van een soevereine, welvarende kustprovincie in de Republiek ‘moderniseerde’ het tot een perifeer gelegen agrarische provincie binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Friese notabelen-elites codificeerden toen het beeld van hun provincie als een plattelandscultuur, die oeroude rechten kon doen gelden.’

Zo heeft Geert Mak het beeld van het agrarische Friesland proberen te mythologiseren. Goffe Jensma daarentegen probeerde dit mythische beeld vooral te deconstrueren. Beide ondernemingen waren een tijdsgebonden product van de jaren negentig, toen de moderniteit opnieuw tegen het licht werd gehouden, wat zowel tot een nostalgische verheerlijking als een kritsiche deconstructie van het beeld van het agrarische verleden heeft geleid. Maar wat gebeurde er nu werkelijk? De historische realiteit van deze regio sneeuwde onder in een dikke laag van sentiment en ideologie. Maar wat er met Friesland in de twintigste eeuw is gebeurd zullen we wellicht nooit meer precies te weten komen. Om die historische werkelijkheid terug te vinden is een nieuw perspectief nodig, een nieuwe blik op het recente verleden waarbij niet nostalgie of nostalgiekritiek centraal staat, maar een onbevangen benadering van moderniseringsprocessen die zich in Friesland – evenals elders in Europa – hebben voorgedaan, met name op het terrein van de techniek en de media en de daarmee samenhangende veranderingen in de ervaring van ruimte en tijd.

Als het gaat om de ontwikkeling van de media is er in het Friesland van de vorige eeuw heel wat gebeurd. Het was het Friesland van mijn vader in – zoals Geer Mak zou sxchrijbenm- de eeuw van mijn vader. In het dorp Weidum is het allemaal begonnen. De oorsprong van The global village ligt in Friesland. Hier immers stond de wieg van radiopionier Hanso Henricus Schotanus à Steringa Idzerda. Op 6 november 1919 verzorgde hij de eerste geprogrammeerde radio-uitzending ter wereld, niet in Wedum overigens maar in Den Haag. Precies vijftig jaar na dato werd in Weidum ter ere van hem een monument onthuld. Het was een bijzondere dag, die zesde november in 1969. Tout le monde was erbij. De baas van de NOS bijvoorbeeld, de heer Schüttenhelm, die tevens voorzitter was van het ‘comité vijftig jaar omroep’.

De Commissaris van de Koningin sprak plechtige woorden over de ‘geestelijke betekenis van deze gebeurtenis die niet beperkt blijft tot vernuft en apparaten’. Na hem hoed de heer Swierstra hield een boeiende rede over Idzerda. Zo werd verteld dat hij in eigenlijk niet in Weidum, maar in Mantgum geboren was, niet ver van de pastorie, waar Idzerda op de zolder experimenteerde. ‘De radio-pionier heeft indertijd wel grote triomfen gevierd,’ zo stelde hij, ‘maar raakte later helemaal in het vergeetboek, vooral doordat het hem zakelijk niet goed ging. Ford heeft van Edison gezegd, dat die de grootste uitvinder en tegelijk de slechtste zakenman van alle tijden was.’ ‘De heer Swierstra vond Idzerda op één lijn staan met Edison, maar de uitvinding van Idzerda noemde hij verstrekkender. De inleider kon tal van bijzonderheden over de radiopionier vertellen,’ zo stond de volgende dag te lezen in de Leeuwarder Courant.

Alle kranten stonden er vol mee er vol van. De Friezen waren trots. Heel even was het dorp Weidum het centrum van de wereld. Aan het monument zelf werden overigens maar weinig woorden gewijd. Ten onrechte. Het beeld mocht er zijn. Het was het eerste abstracte kunstwerk in het naoorlogse Friesland. Wat je noemt een ‘modern beeld’, gemaakt door de toen nog pas 32-jarige Harmen Abma. Het is een mijlpaal in de modernisering van de Friese cultuur die in de decennia daarop zijn beslag zou krijgen, deze stapeling van geometrische vormen gemaakt van roestvrij staal. De geometrie van strakke lijnen en altijd weer terugkerende horizontalen die in het Friese landschap zo overvloedig te vinden zijn, schakelen zich hier aaneen in een poging om ook de verticale as van het luchtruim te beheersen. De strakke horizon werd doorbroken in een vlucht naar boven. De mediatisering van de wereld had de Friese ruimte immers opengebroken naar de lucht, in een nieuwe geometrie

De tegenstelling ‘agrarisch dorp’ versus ‘global village’ wordt zelden meegenomen in de beschouwingen over de teloorgang van het dorpsleven van weleer. Toch is de eenparig versnelde ontwikkeling van de media voor een groot deel de oorzaak van een veranderde beleving van identiteit. Door de radio kwam er geen modern, kosmopolitisch bewustzijn, maar een benauwd omroepbestel waardoor definitief de loograven voor de verzuiling gegraven konden worden als laatste buffer tegen de moderniteit. Radio bracht de fantasie in werking, maar versterkte vooral ook het thuisgevoel en zelfs het nationalisme. Ieder zijn eigen nest, geloof en wereldbeschouwing in de knusse ruimte van radio in de hoek van huiskamer. Moeders wil is wet. Negen heit de klok. De gesproken brief van Albert Milhado en Arbeisvitaminen. De wereld werd er niet echt groter op. En eigenlijk is dat sindsdien ook nooit anders gegaan. Nieuwe media openen een venster op de wereld dat vervolgens meteen weer gesloten wordt.

Telefoon, radio, tv en internet hebben de grote wereld kleiner gemaakt in een centripetaal gericht proces met een exponentiële versnelling. Omgekeerd versterken de regionale media steeds meer het thuisgevoel in een thuisloze wereld. Daarnaast zijn er de imagined communities die juist de nieuwe media aan het creëren zijn op twitter, facebook, linkedin, noem maar op. De gemediatiseerde wereld van vandaag doet de ervaring van identiteit steeds sterker fragmenteren, en toch blijkt de regio – in de ouderwetse zin van het woord – nog altijd de ideale cultureel-geografische grootheid te zijn om het gevoel te behouden dat de wereld nog ergens een eenheid vormt. Dat is in wezen een romantisch gevoel. Het is de gebroken eierschaal die de nieuwe wereld – als een kuiken dat lang geboren is – als een oude beschutting nog op de rug mee torst. Het is de gekoesterde miskenning in het levensgevoel van Calimero: ‘Zij zijn groot en ik ben klein’. Hoe meer grenzen wegvallen, hoe groter het minderwaardigheidsgevoel. ‘Vooruit, mensen, achteruit!’ is het adagium van de moderniteit.

Nostalgie is een onbewust verzet tegen een te snel verlopen verandering die allang heeft plaats gevonden. De tijd werd een lijn in plaats van een cirkel. Met die schok in het bewustzijn is alles opnieuw begonnen. Met de komst van de tijd. Alles verdwijnt als de tijd ophoudt in cirkels te lopen. Ook de liefde kent geen tijd in de zin van een voortgang of een vooruitgang. De liefde is gestolen tijd sinds de komst van de tijd.

De komst van de tijd, zo luidt de titel van de Nederlandse vertaling van het boek Miette (1995) van de Franse schrijver Pierre Bergounioux (1949). In het boek wordt de levensloop geschetst van vier kinderen uit één boerengezin die terechtkomen in de stroomversnelling van de tijd. Het is het proces dat zich overal in Europa voltrok in de jaren na de oorlog en vooral in de jaren zestig toen de Europese landbouwpolitiek een einde maakte aan een eeuwenlange agrarische cultuur. De tijdsbeleving in het agrarische dorp was van oudsher cyclisch en daarmee pre-modern. Alles keert terug met de wisseling van de seizoenen.

Elke dag heeft zijn eigen kringloop die gelijk loopt met de opkomst en de ondergang van de zon. Deze ervaring van tijd brengt een statisch wereldbeeld voort, waarin waarheden nog intrinsiek verbonden zijn met de ervaring van de eeuwige essenties van het leven. Dat wereldbeeld is out of date. Het is een vluchtoord uit de moderniteit, wat overigens niet kan weerleggen dat veel mensen nog altijd een verlangen koesteren om de moderniteit met zijn lineaire tijd te ontvluchten. Het is het romantisch verlangen naar een hedendaags arcadia, waarin God en goden nog niet verdwenen zijn.

De schaalvergroting van Sicco Mansholt heeft niet alleen het agrarische Friesland de nek omgedraaid. Daarmee werd een boerensamenleving die eeuwenlang had bestaan in een paar jaar tijd ontregeld. Natuurlijk was het een complex van factoren die deze teloorgang teweeg heeft gebracht: de toenemende mobilisering, de komst van de massamedia, de industrialisering en urbanisering en niet te vergeten het verdwijnen van de religie als bindmiddel voor de samenleving. In de jaren zestig verdween God niet alleen uit Jorwerd, maar uit heel wat regio’s in West-Europa. Friesland was het pars pro toto voor ingrijpend proces dat menigeen vervulde met melancholie en heimwee naar een tijd die snel, te snel achter de horizon verdween.

De Engelse kunstcriticus John Berger is wellicht de eerste geweest die de teloorgang van het Europese dorp heeft willen mythologiseren. Begin jaren zeventig – de tijd van small is beautifull – verhuisde hij naar een dorp in Frankrijk. Daar wijdde hij zich aan het schrijven van een trilogie: Into Their Labours (Pig Earth, Once in Europa, Lilac and Flag.) die begin jaren tachtig verscheen. Deze boeken vormden tien jaar later de inspiratiebron voor Geert Mak met zijn Hoe God verdween uit Jorwerd (1996). Alles is heimwee, maar vooral het heimwee naar de dorpscultuur van weleer is universeel. Het is een anti-modern archetype dat is ingedaald in ons, uit de traditie ontwortelde brein. De agrarische poëzie die uit dat gevoel van heimwee kan voortkomen heeft een klassieke dimensie. Het is een tijdloze elegie die iedereen kan navoelen, ook als versta je de taal en de woorden niet. Het is de toon in de stem van Tsjêbbe Hettinga, de rochel in de litanie van de teloorgang van het platteland. In wezen is het een Europees verdriet, de laatste traan die schoonheid voortbrengt bij het scheiden van de markt.

Het heimwee naar het Friese dorp is een verlangen dat eindeloos gekopieerd kan worden in steeds nieuwe varianten op hetzelfde grondpatroon. Zoals de ouden zongen piepen de jongen. Met het heengaan van de bakker, de slachter en de dorpsgek verdween uiteindelijk ook God. Het muziekje van het heimwee naar het dorp kent geen tijd. Zoals Wim Sonneveld nog altijd zingend loopt langs Slagerij J. van der Van en het tuinpad van zijn vader, zo dichtte Obe Postma over de ‘libbensmienskip fan it doarp. Dat er it bûthús koe de skoarre, de tún en de greide’. Het is een universele mythe die sluimert in het collectieve geheugen, als een verbleekt Sneeuwwitje die door elke prins van de poëzie zomaar kan worden wakker gekust. Friesland is de laatste slaapplaats voor dit Sneeuwwitje, de laatste schuilhoek voor het steeds groter wordende verlangen naar het kleine dorp. We zitten hier gevangen in ons eigen droompaleis. Friesland wordt ‘Hotel Heimwee’ en daar werken we allemaal aan mee.

Ergens in die late negentiende eeuw moet het ideaalbeeld van het kleine Friese dorp zijn ontstaan. Al het kwaad werd opeens in de grote stad gesitueerd. ‘It lytse doarp’ werd heilig verklaard. De constructie van deze mythe ging in feite gelijk op met het ontstaan van het verdriet van Friesland. Je kunt iets van die intense emotie nog altijd ontwaren in de geschilderde landschappen en dorpsgezichten van Cor Reisma, Johan Elsinga en Gerrit Benner. Zij schilderden als geen ander de beelden van het gekwelde verlangen naar de ongeschonden horizon. Ingetogen en hartstochtelijk. Het waren zuivere, kernachtige, ongerepte dorpsgezichten, zonder witte schimmel en zenuwziekte verwekkende windturbines. Friesland werd het land van de vochtige melancholie,  het land van de achterblijvers. De pioniers trokken weg. Maar het beloofde land werd ‘een wreed paradijs’.

Niet voor niets gebruikte Hylke Speerstra deze oudtestamentische metafoor voor het drama van de Friese emigrant. Met duizenden tegelijk trokken ze weg in de jaren dertig en vijftig, naar Canada, Amerika en Australië. Maar nog dramatischer was de uittocht tijdens de grote landbouwcrisis aan het eind van de vorige eeuw. In zijn boek Het rode tasje van Salverda meldt Goffe Jansma dat tussen 1860 en 1920 naar schatting 150.000 Friezen hun geboortegrond verlieten. Deze droge cijfers laten een glimp zien van de massale leegloop van Friesland, die zich decennialang moet hebben voltrokken. In Friesland was geen droog brood te verdienen. Bij de eerste naoorlogse volkstelling bleek in de categorie 68 jaar en ouder maar liefs 7 % van de Amsterdamse bevolking in Friesland geboren te zijn. Voor veel kinderen van ontheemde Friezen stond de wieg dan ook in hoofdstad. Zo ook de mijne in 1947.

Mijn vader werd in 1897 geboren in een Fries dorp. Hij was gefascineerd door elektronica en heeft van jongs af aan alles wat telecommunicatie betreft met eigen ogen zien ontstaan. Sterker nog, eind jaren tien zat hij in Bakhuizen al te klooien met primitieve kristal-ontvangertjes, zoals zoveel nieuwsgierige jonge mensen in Friesland in die tijd. Hij verdiepte zich in begrippen als ‘frequentie-modulatie’ en ‘amplitude-modulatie’. Kortom, hij werd zendamateur. Later bouwde hij een eigen zender, waarmee hij met mensen over de hele wereld kon praten. Zo kon het gebeuren dat ik als kind hem wel eens hoorde spreken met iemand uit Australië of Canada.

Dat was in het begin van de jaren vijftig. Ik vond dat een magisch gebeurtenis als ik hem zo zag praten in het niets. Soms fantaseerde ik wel eens wat ik zou doen als ik later zelf zo’n zender had, nog niet wetend dat wat komst van de computer en het internet teweeg zou brengen. Destijds stoorde me het vooral dat mijn vader eigenlijk zo weinig met zijn eigen zender deed. Het bouwen ervan was voor hem de kick geweest. Maar toen dat ding begon terug te praten vond hij er eigenlijk niks meer aan. Ook mijn vader was uit Friesland vertrokken en gaan wonen in Hotel Heimwee. Het wonderlijke is dat veel Friezen, die in Friesland achtergebleven, ook in Hotel Heimwee zijn gaan wonen. Hoe kleiner de wereld werd door steeds betere zenders, hoe groter ons heimwee is geworden naar een wereld die misschien nooit heeft bestaan.

Reageren is niet mogelijk.