Wederopbouw Blues

Reserveren zie: HIER

Conformisme leek in die tijd bij uitstek door de architectuur te worden belichaamd. De seriële monotonie van deze huizenblokken met hun eindeloze gaanderijen had – ondanks alle pogingen tot variatie – geleid tot uniformiteit in de leefomgeving. Deze monotonie zou weldra als onmenselijk worden ervaren. De naoorlogse buitenwijken van Amsterdam of Leeuwarden verschillen niet zoveel van die van Warschau, Berlijn, Praag, Wenen, Boedapest, Belgrado, Boekarest en Sofia. Het was hetzelfde modernisme, dezelfde droom van een toekomst die nooit heeft plaatsgevonden. 

Het decor van de moderne buitenwijken had een anonieme mens gecreëerd. De samenleving werd steeds meer gefragmenteerd en het individu steeds meer geatomiseerd. Zo was ’the lonely crowd’ontstaan, zoals de Amerikaanse socioloog David Riesman de massa van de metropolen al in 1950 had genoemd. De naoorlogse maatschappij werd een moderne samenleving van gefragmenteerde individuen die zich in toenemende mate oriënteerden op het vluchtige, op uiterlijkheden en op anderen, in plaats van het blijvende, de traditie en het innerlijk. Het conflict van de jaren zestig was vooral de opstand van een op drift geraakte jonge generatie die zich verloren voelde in de moderne ruimte die plotseling als leeg werd ervaren. Deze ‘rebellen zonder reden’ wilden op ludieke wijze weer bezit nemen van de authentieke ervaring van ruimte en tijd die de mens ontnomen leek.

Gevoelens van verlatenheid en leegte laten zich ook aflezen in de poëzie en de literatuur die in de slotperiode van de wederopbouw ontstond. De gedichten van Tjitte Piebenga bijvoorbeeld geven hier en daar een verrassende doorkijk op de nieuwe indrukken van deze tijd. In het gedicht Flat by nacht uit 1963 wordt de verlatenheid van een nachtelijke woonkazerne fraai weergegeven.

sniene gatten yn de

nacht midpunten en

minsken dy’t bewege 

yn kubussen ljocht

ynsekten ûnder stjolp. 

Het gedicht drukt iets uit van het gevoel van de eenling in de moderne leegte. Maar het was ook een tijd waarin de tijd zelf als nieuw werd ervaren. De tijd werd een voorbijtrekken van inhoudsloze ogenblikken. Schrijven werd het bezweren van een gevoel van leegte. Voor Tjitte Piebenga was het schrijven vaak een vorm van therapie. Het experimenteren met de vorm – zowel in proza als in poëzie – liet zich uitstekend combineren met zijn behoefte aan een belijdenis. Ook daarmee was hij een kind van zijn tijd. Heel wat schrijvers in de jaren zestig legden rekenschap af van het verleden of rekenden ermee af. Dat deden ze niet alleen door hun geheugen te exploreren, maar ook door het eigen verleden in taal te reconstrueren. Het ik van de schrijver werd primair een talig onderdeel van de tekst zelf. Het woord ‘ik’ werd een ding in een talig universum. Zo ontstond een voortdurende spanning tussen presentatie en representatie, die in de literatuur onvermoede mogelijkheden bood voor de verwerking van een traumatisch verleden. Die nieuwe ruimte die de poëzie hem bood moet Tjitte Piebenga als een bevrijding hebben ervaren. Door een tekst als laboratorium te gebruiken voor het ‘ik’, wist hij de verdrongen pijn uit het duister van zijn psyche tevoorschijn te roepen. 

Wanneer is de omslag tussen ‘moderne ruimte’ en ‘moderne leegte’ ontstaan? Wat is de doorslaggevende factor geweest in dit raadselachtige transformatieproces? Een indicatie daarvoor is wellicht te vinden in de geschiedenis van het woord ‘flatneurose’. Wanneer het woord precies is ontstaan is onduidelijk, maar uit een zoekactie in het digitale krantenarchief Delpher blijkt het voor het eerst op te duiken in het midden van de jaren vijftig. Zo meldt het dagblad De Tijd in 1955 dat op de algemene vergadering van de Zuid-Hollandse Bond van het Wit-Gele Kruis de psychiater mr. dr. F.M. Havermans een pleidooi hield voor goede behandelruimtes voor mensen die geestelijk uit balans zijn geraakt:

In ons land bestaat er geen twijfel meer over, dat de voor- en nazorg van de geesteszieken op confessionele basis dient te geschieden, aldus dr. Havermans. Immers niet alleen kan een psychiater de godsdienst bij de behandeling niet verwaarlozen, de religie is ook een belangrijk therapeuticum. Een ernstige bedreiging voor het geestelijk evenwicht vormen het huidige verkeer en het huisvestingsprobleem. Ook de z.g. flat-neurose, veroorzaakt o.m. door de gehorigheid der flatwoningen, is een modern verschijnsel van geestelijke stoornis.’

Daarna duikt het woord op in tal van krantenverslagen over beschouwingen van sociologen, psychologen, pedagogen en ook politici. Men spreekt dan niet alleen over ‘flatneurose’ maar ook over ‘de geestelijke hygiëne van de woningbouw’. Ook de Leeuwarder Courant maakte er melding van, bijvoorbeeld in 1956 in een bericht over een vergadering van de Katholieke Centrale Vereniging voor de Volksgezondheid, waar minister Witte had verklaard dat veel flatbewoners zich niet op hun gemak voelen ‘door een te sterke sociale menging in het trappenhuis, in het woonblok en zelfs in de wijk’.  Keer op keer werd er door de regering aangedrongen op nader onderzoek, zelfs nog in 1971, toen staatssecretaris Kruisinga de Gezondheidsraad om advies vroeg en liet weten dat onderzoek naar het fenomeen ‘flatneurose’ gewenst was. 

De geschiedenis van het woord flatneurose laat in kort bestek zien hoe de moderne ruimte veranderde in de moderne leegte, maar er ging ook iets wonderlijks schuil in het betekenisveld van het woord op zichzelf. Het had iets tweeslachtigs, zoals de dichter Martin Reints later opmerkte in een essay: ‘Er ging een zekere bekoring uit van het woord flatneurose. Ik denk dat het in zijn geheimzinnigheid een belofte voor de toekomst inhield. Want dat de vooruitgang gepaard ging met zijn eigen kwaal, bewees alleen maar hoezeer het in de moderne woonwijken echt om iets nieuws ging.’

De ruimte werd een probleem in de architectuur en de stedenbouw die als disciplines hun bezielend fundamant verloren leken te hebben. In de nieuwe buitenwijken was de ‘moderne leegte’ ontstaan, zodat zelfs een nieuwe ziekte, de flatneurose, de kop op stak. Maar ook in het landschap was de ruimte opeens problematisch geworden. Door het proces van conceptualisering leek een doos van Pandora te zijn opengetrokken. Zo bracht een cascade van moderne kwalen een algeheel gevoel van vervreemding teweeg. Men leek op drift te zijn als een atoom in een lege ruimte, zonder eigen historie, zonder eigen taal, zonder eigen mienskip… kortom: zonder eigen identiteit. 

In de moderne leegte ging een broeierig gevoel van onrust schuil dat vooral toesloeg onder de jongeren die zich in toenemende mate ontheemd voelden. De vertoning van de film Rock around the clock van Bill Haley had in Leeuwarden al in 1956 tot een openbare ordeverstoring geleid, waarbij de politie optrad met charges met de gummiknuppel. Maar van een echt uitgaansleven was begin jaren nog zestig nauwelijks sprake. In Leeuwarden was een van de weinige oases de zondagse jazzmiddagen in Bar Paris in de Oude Doelensteeg. Daar troffen ook enkele jonge kunstenaars elkaar die gezamenlijk het kunstenaarshuis Beeg 62 oprichtten in een bouwvallig pand aan de Heerestraat in Leeuwarden.

Alle leden waren afkomstig uit Leeuwarden en enkelen studeerden nog aan de Academie Minerva in Groningen. Het waren er maximaal zo’n 25. Het eerste bestuur werd gevormd door Gerrit Kooy, Sikke Doele, Tom S. Hageman en later maakte ook Piter Doele deel uit van het bestuur. Samen met Evert Duintjer Tebbens, die ook bij de activiteiten van Beeg 62 betrokken was, stond Ton Hageman later ook aan de basis van POR, tijdschrift van de New Left in Leeuwarden’, dat van  1964 tot 1967 heeft bestaan en de geest van Provo in Leeuwarden verspreidde. De Leeuwarder Provobeweging had contact met Roel van Duyn in Amsterdam en organiseerde acties zoals een grote Vietnam-mars op 3 september 1966 in Leeuwarden en een sit-in demonstratie bij de vertoning van de film Africa Addio een paar weken later.

Midden jaren zestig verschenen in Leeuwarden ook kleinere gestencilde periodieken zoals Dingetje en Meet, waarin de geest van Provo tot uiting kwam. Zelfs in de Stellingwerven was een vertakking van Provobeweging actief, die zijn concentraties had in Oosterwolde en Appelscha en een eigen blaadje uitgaf onder de naam De Nieuwe Ooststellingwerver. In Nederland en België verschenen in die tijd een tiental van dergelijke Provo-bladen, zo liet Evert Duintjer Tebbens in 1966 weten in een interview met Kerst Huisman.

Niet voor iedereen was duidelijk waren de grenzen lagen tussen provo’s, nozems, vetkuiven, Hawks en Tigers en andere randgroeperingen.  De provo’s van POR moesten daar in ieder geval niets van hebben. Ze wilden op een ‘serieuze manier provoceren’ en profileerden zich vooral op politiek en artistiek terrein. Ze hadden ook geen contact met de Dingly Boys, die zich ook Provo’s noemden en landelijke bekendheid kregen na een uitzending van de VARA-televisie in april 1965. De Dingly Boys, die hun eigen pand hadden aan de Nieuweburen, speelden in de  beatkelder NV Dingetje van Arjan Miedema aan de Voorstreek, een gewild trefpunt van jongeren in die tijd.

Reageren is niet mogelijk.