Een solipsist in het panopticum

Stel, ik lijd aan paranoia. Ik creëer een waanwereld zonder dat ik daar erg in heb. Ik verbeeld mij dat er iemand is die mij mijn teksten dicteert. Een innerlijke stem die mij – als was ik in trance – teksten op dit blog laat schrijven. Wie merkt dat ik aan dit syndroom lijd? Niemand! Mijn lezers niet, want die lezen alleen een tekst. Ikzelf niet, want ik ben paranoïde en schrijf alleen wat mijn stem dicteert. En mijn stem ook niet, want die uit zich in een tekst en wordt door niets en niemand gehinderd. In dat specifieke geval ben ‘ík’ dus niemand. ‘Ik’ ben hier niet. ‘Ik’ schrijf, terwijl ik niet schrijf.

Wie ben ik eigenlijk? Datgene wat ik denk te zijn? Wat anderen daarvan denken? Wat ik zelf loslaat op internet? Hoe werken al die beelden op elkaar in? Heb ik daar zelf nog wel de regie over, of vinden er processen plaats waar ik geen weet van heb? Voor mezelf is het niet altijd duidelijk dat ik ben, zoals ik me op internet presenteer. Een weblog is fictie in de werkelijkheid zelf. Het heeft ook iets van een roman. Een auteur mag je nooit geheel met een personage identificeren, ook al schrijft hij in de ik-vorm. Zo is het ook met de weblogschrijver. Al schrijvend neem je soms ongemerkt een pose aan. Je beweert iets om te kijken hoe het valt. Je gooit elke keer een steen in de vijver. Soms geeft dat geen enkele beroering, maar soms sta je ook verbaasd over de golfslag die dat teweeg brengt.

Een weblog is een soort schaduwwereld die ongemerkt de echte wereld binnentreedt en soms zelfs verandert. Die wisselwerking tussen de virtuele wereld van internet en de echte wereld, waar je in leeft, heeft iets fascinerends. Maar dat soort processen zijn ook niet van gevaar ontbloot. Je weet niet precies wat je doet. Je ziet je eigen lezers niet, maar zij jou wel. Je hebt je eigen communicatiemedium in handen, waarmee je dingen kunt doen, waarvan de effecten eigenlijk niet te overzien zijn. Je bent een soort God geworden in een zelf gecreëerde wereld. Ik zet alles naar mijn hand in mijn eigen universum. Ik ben een solipsist in mijn eigen panopticum.

Als we Foucault mogen geloven wordt het moderne bewustzijn gekenmerkt door een diepe gespletenheid. Enerzijds zijn we sinds Kant gaan geloven in een transcendentaal bewustzijn dat tijd, ruimte en causaliteit constitueert en daarmee zelf de ultieme bron is geworden van de werkelijkheid, waarheid, kennis en macht. ‘Mens durf te weten’ is het adagium geworden van de moderne tijd. Anderzijds is dit moderne bewustzijn in toenemende mate verstrikt geraakt in een steeds verder voortschrijdend proces van zelfreflectie en zelfkritiek, waardoor de centrale rol als centrum van werkelijkheid, waarheid, kennis en macht voortdurend in twijfel wordt getrokken.

Het moderne bewustzijn zit gevangen in een spagaat tussen een narcistisch solipsisme en een neurotisch vorm van twijfel. Het resultaat is vervreemding en uiteindelijk schizofrenie, de geestesziekte bij uitstek van het moderne tijd. Maar het gevolg is ook enerzijds een voortgaande versplintering van het bewustzijn tot een vrij zwevend, geatomiseerd individu en anderzijds een toenemende controle van een ongrijpbaar geworden overheidssysteem. Losgeslagen van ons fundament zijn we het gewoon gaan vinden dat de overheid alles van ons weet. We leven als een narcistisch solipsist in het panopticum van de totale transparantie.

Wie niets te verbergen heeft, hoeft zich ook nergens druk over te maken, zo luidt de redenering. Het zijn alleen de enkelingen, die iets in hun schild voeren, die hier last van hebben. Telecomdata worden door de overheid een jaar bewaard. Dat betekent dat e-mails, surfbewegingen, sms-berichten en gegevens over telefoongesprekken een jaar lang ter beschikking staan van de overheid. We zijn hard op weg naar een Big Brother samenleving. Camera’s in het publieke domein zijn al heel normaal geworden. Niemand die zich daar nog over opwindt. Buurt-apps is de volgende stap. Databestanden kunnen heel makkelijk gekoppeld worden, zodat je hele hebben en houden voor Jan en alleman toegankelijk is.

De digitalisering van de communicatie heeft een enorme transparantie teweeg gebracht. Er is weinig dat nog verborgen blijft. Wie zich werkelijk aan dit soort ontwikkelingen wil onttrekken zal zich als een wereldvreemde Walter de Rochebrune in een tuinhuisje moeten verschansen zonder computer en telefoon. De techniek is stilaan de vijand van de mens aan het worden. Het is de tijd van de paranoïde angsten. Vluchten kan niet meer. Big Brother ziet alles, weet alles en onthoudt alles.

Hoe gaan mensen zich op den duur gedragen als je weet dat je overal bespied wordt? Wat betekent dit voor het normale vertrouwen dat je mensen stelt? Vertrouwen is niet meer dat  je geeft of ontvangt, maar dat je veilig wordt gesteld door de digitale methodieken van beveiliging. Vertrouwen is er alleen als het gecheckt kan worden. Uiteindelijk betekent dit dat het normale vertrouwen dat mensen altijd in hun omgeving hebben gesteld gaat verdwijnen. Je gelooft niemand meer op zijn woord. Je gelooft het pas als zijn gedrag is na te checken als dat nodig is.

We beleven de overgang van een discipline-maatschappij naar een controle-maatschappij.  Dat creëert angstige en volgzame mensen en brengt een verlies aan geborgenheid en verantwoordelijkheid met zich mee. De publieke sfeer is aan het verworden tot een tot object van ultieme veiligheidszorg. Hoe kun je je nog verzetten tegen een maatschappelijk systeem dat als een alziend panopticum zijn burgers in altijddurende bewaring heeft gesteld?

Deze ontwikkelingen voltrekken zich geruisloos, stapje voor stapje. Als de maatregelen in één keer zouden worden doorgevoerd, zou er een massaal verzet volgen. Maar het is telkens een klein beetje privacy dat moet worden ingeleverd. Bange mensen hebben daar geen enkel bezwaar tegen. Ze vinden het wel prettig als er voortdurend op hun gelet wordt. Ze zouden immers toch nooit hun mond opendoen als er iets gebeurt wat hen niet zint. Laat een ander maar op de blaren zitten, dat wil zeggen: de mensen met een grote mond, de klokkenluiders, de onruststokers, degenen die Big Brother bij voorbaat niet willen vertrouwen.

Fenomenen als verburgerlijking en vertrutting grijpen om zich heen naarmate de controle-maatschappij verder oprukt. Dissidente geluiden worden dan bij voorbaat verdacht. De zondebok gaat deel uit maken van een alomtegenwoordig systeem van bespieden dat ongemerkt overgaat in intimidatie. Iedereen gaat in de pas open. Big Brother is watching you. Straks vraagt hij nog of je wilt gaan marcheren.

Toch is ‘Big Brother’ wellicht niet de juiste metafoor om al deze benauwende ontwikkelingen aan te duiden. Het is immers geen dictatoriale macht die ons in zijn greep heeft gekregen, maar een reeks afspraken die we – al dan niet democratisch – gezamenlijk hebben genomen of weldra zullen gaan nemen. De zorg voor onze veiligheid wordt daarbij steeds meer uitbesteed aan de techniek. Die ontwikkeling maakt deel uit van een bredere tendens: de toenemende outsourcing van individuele verantwoordelijkheid. In feite ligt daar het fatalistische besef aan ten grondslag dat de samenleving als geheel – in casu de burgers zelf – dit soort problemen niet meer kan oplossen. De verantwoordelijkheid voor veiligheid is geen taak meer van het individu, zelfs niet van degenen die daartoe zijn aangesteld. De techniek is die verantwoordelijkheid van ons geruisloos aan het overnemen.

Dit stille proces van outsourcing van verantwoordelijkheden hangt samen met een nieuw fenomeen dat ons in de greep heeft gekregen en dat de filosoof Slavoi Zizek heeft aangeduid als ‘interpassiviteit’. In tegenstelling tot de ‘interactiviteit’ van de nieuwe media wordt het individu – mede onder invloed van diezelfde interactieve media – steeds meer ‘interpassief’. Engagement, betrokkenheid, verantwoordelijkheid en veiligheid worden in toenemende mate gedelegeerd aan de techniek van het systeem. Big Brother is niet onze vijandige grote broer, maar onze collectief ingehuurde, anonieme uitzendkracht die ons uit naam van het systeem voortdurend bespiedt.

Deze groeiende interpassiviteit van de burgers gaat onvermijdelijk ten koste van de civil courage, de zo af en toe broodnodige burgerlijke ongehoorzaamheid, de impuls om het onrecht van het systeem als zodanig aan de kaak te stellen. We gaan dan ook een tijd tegemoet van toenemende burgerlijke volgzaamheid. Lafheid wordt de norm. Deze vorm van collectieve disciplinering door de techniek leidt niet tot een nieuw beschavingsoffensief, eerder tot erosie van beschaving.

Maar wat betekent dit alles voor een weblogger die zich dagelijks manifesteert op internet? Big Brother is er –  en is er niet. Een weblogger is zijn eigen Big Brother. Schrijven op internet is het afstand doen van woorden die zich onomkeerbaar verwijderen in een onpeilbaar lege ruimte. De vernietiging van de tekst als tijdloos momentum is een proces dat zich voltrekt op internet. Internet is de stroom van de tijdloze tijd en tegelijk de uitgestrektheid van de ruimteloze ruimte. Internet is magisch, als een wormgat in de tijdruimte. Internet is spiritueel, omdat het woord zich immaterialiseert, dat wil zeggen: zich losmaakt van de drager (het tablet, het papier, de rol, het boek). Het woord is letterlijk stroom geworden en leeft onder ons. Het woord stroomt. De taal wordt vloeibaar. Het spreken verwijdt zich tot geschreven tekst, omgekeerd lost de tekst zich op in het gedruis van het spreken.

Daarmee keert de magisch-orale aura van het gesproken woord terug in het domein van de geletterde cultuur. Er doemen nieuwe vragen op. Wie spreekt in een tekst op internet? Wie is het subject? Is het een ‘ik’ die deze tekst geschreven heeft? Wie is dat ‘ik’? Is het mijn alter-ego? Een vermomming van mijzelf? Een pose in woorden? Wat als ik paranoïde zou zijn? Dan begeeft dit ‘pseudo-ik’ zich in een ruimte die niet bestaat en toch bestaat. Wie bepaalt dan nog dat ik het ben die hier spreekt?

Stel dat ik een waanwereld simuleer op internet? Wordt de lezer dan misleid? Of misleid ik mijzelf, door te niet te geloven in wat ik anderen doe geloven? Als solipsist in mijn eigen panopticum doe ik net of ik het antwoord niet weet. Maar ik weet het dondersggoed. Ik lieg dus tegen mezelf. Maar hoe kun je liegen tegen jezelf? Wie is hier de leugenaar? Wie wordt er voorgelogen? 

Kortom, Wie is de ‘ik’ die ‘ik’ zegt? Ben ik dat? Of hoor ik dat mezelf zeggen? 

Ik ben ik, maar dat ben ik niet. Ik ben gehackt door mezelf, maar ik merk het niet. Ik word gegijzeld door mezelf, maar ik doe net of ik dat niet door heb. Ik ben de enige acteur in een stuk dat ik zelf geschreven heb.

Haal het doek maar op. Doe het licht maar uit. We beginnen van voor af aan.

Stel, ik lijd aan paranoia. Ik creëer een waanwereld zonder dat ik daar erg in heb…

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)