Zwakheden in overvloed

Op bovenstaande foto staat in het midden mijn vader. Het is 1926. Plaats van handeling: het Van Nispenhuis in Amsterdam, dat toen nog het onderkomen was van de Sint Jozeph Gezellen Vereniging aan de Nassaukade 55. Dit soort verenigingen bestonden overal in het land in de tijd van het Rijke Roomse Leven. Jonge katholieke arbeiders en kantoorklerken, die nog vrijgezel waren, moesten een goed onderkomen hebben, waar zij op de juiste wijze hun levenspad konden vervolgen. Dat wil zeggen, in een tehuis waar alles aanwezig was: een kapel, een recreatiezaal met biljart, een bibliotheek en een toneelzaal. Aan alles werd gedacht in die tijd. Zolang de katholieke vrijgezel nog niet aan de vrouw was, stond hij onder toezicht van de clerus. Vooral in de grote stad die vol verzoekingen was en waar de onbesmette ziel al gauw door de duivel in den boze werd geleid.

Toen  de foto werd genomen was mijn vader 29 jaar. Hij werkte als ambtenaar bij de PTT en was net overgeplaatst vanuit Heerlen, waar hij in 1920 aan de slag kon als monteur. Daarvoor was hij vijf jaar lang in Friesland blijven hangen, waar toen geen droog brood te verdienen viel. Ook in Heerlen woonde hij in een tehuis voor katholieke vrijgezellen, en daarna in Maastricht. De PTT, die pas in 1928 zijn naam kreeg, heette toen nog anders: de APT, de Administratie der Posterijen en Telegrafieën. Ook mijn grootvader, Manus Durk Mous, werkte in Bakhuizen bij de postvoorziening. Hij was daar postkantoorhouder. En zelfs mijn overgrootvader, Durk Manus Mous. De PTT zat bij de Mousen in de genen.

Op de foto heeft mijn vader een wat wonderlijke houding. Alles onder controle, zo te zien. ‘Hij voelde zich op de vierkante meter een vorst‘, zong Pisuisse in Mensch durf te leven. Misschien heeft mijn vader aan die woorden gedacht, toen hij deze houding aannam. Hij maakte in die tijd de ene promotie na de andere, en dat was heel wat voor iemand die alleen de ambachtsschool in Sneek had gevolgd. Hij schoolde zich bij door allerlei cursussen te volgen in de elektrotechniek, zodat hij beter zicht kreeg op de technische vorderingen binnen de telecommunicatie.

Want de ontwikkelingen gingen snel in die tijd. Zo werd hij overgeplaatst naar Amsterdam. Hij werd een ‘schouwer’. Dat betekende dat hij storingen in installaties voor huistelefonie bij grote bedrijven moest opsporen. De storingen oplossen mocht hij niet, want daar waren weer anderen voor. Zo kwam hij in het hele land, bijvoorbeeld bij de AKU in Arnhem, waar mijn moeder telefoniste was. Maar dat was pas drie jaar later, in 1929. Hier was hij nog een echte vrijgezel. Zo te zien had hij zelf geen enkel bezwaar tegen die onbekommerde levensstaat. De crisis moest nog komen. Het waren the roaring twenties. Iedereen had de wind in de zeilen.

Wie de overige vrijgezellen waren, weet ik niet. Ook waarover ze het met elkaar hebben gehad destijds, heb ik nooit meegekregen van mijn vader. Een ding is zeker, ze waren allemaal goed katholiek. Misschien hebben ze samen wel eens een potje katholiek biljart gespeeld, of anders deelgenomen aan de katholieke kegelwedstrijden. Want je kon het zo gek niet bedenken, voor alles was een katholieke voorziening, daar in het Van Nispenhuis. Even verderop stond het Paleis van Volksvlijt nog recht overeind. Amsterdam was toen nog een bruisende stad. 

De ruïne van het Van Nispenhuis na de brand op 1 februari 1977 ( foto: Stadsarchief Amsterdam) 

In de jaren twintig werd in het café dansant op het Rembrandtplein nog de charleston gedanst, maar ik denk niet dat mijn vader daar aan mee deed. Hoewel, ik heb het hem nooit gevraagd. ‘De dansvloer was voor katholieken het plafond van de hel,’ zei mijn moeder later wel eens. En dat terwijl ze zelf als Arnhems meisje ooit op de tafels had gedanst. Op datzelfde Rembrandtplein werd op 27 november 1927 Pisuisse vermoord. Toen deze foto werd genomen, leefde Pisuisse nog.

Toen ik als kind in de jaren vijftig in Amsterdam-Zuid op school ging, ben ik nog vaak in het Van Nispenhuis geweest. De vrijgezellen waren inmiddels verdwenen. Er werden toneelvoorstellingen voor kinderen georganiseerd en ook wel balletvoorstellingen van Scapino. Ook herinner ik mij de mooie kapel waar nog wel eens een Mis werd opgedragen. De Sint Hubertuskapel, zo heette hij. Later heb ik me wel eens afgevraagd of ik mijn naam soms aan deze kapel te danken heb. Manus Durk mocht ik niet heten van mijn moeder. Achteraf maar goed ook, want die naam lijkt wel erg veel op Manisch Depressief. Nomen est Omen.

Hoe dan ook, mijn vader moet hier vaak in de kerkbanken hebben gezeten. De. fraaie kapel brandde op 1 februari 1977 tot de grond toe af. Tegenwoordig staat er een foeilelijk gebouw. Een half jaar later, op 23 augustus 1977, verhuisde ik van Amsterdam naar Friesland. De cirkel was weer rond. Mijn vader was toen al 11 jaar dood.

Bij zijn afscheid bij de PTT in 1962 citeerde mijn vader de woorden van Paulus: ‘Als ik wil roemen, wil ik roemen op mijn zwakheden.’ En als ik heel eerlijk ben, zwakheden had hij in overvloed. Hij heeft er alles uit gehaald. Meer zat er niet in. Mijn moeder zei later wel eens: ‘Durk had eerder uit Friesland weg moeten gaan. Hij is daar te lang blijven hangen.’

Het afscheid van mijn vader bij de PTT op 23 september 1962. Helemaal rechts is nog een glimp van mij te zien als veertienjarige.

Soms denk ik dat ook wel eens. Mijn moeder had gelijk. Dat had ik ook moeten doen. Maar dan, de dingen gaan zoals ze gaan. Ik ben ook niet het spiegelbeeld van mijn vader. Dat is hij voor mij ook nooit geweest. Terugziend op zijn leven zie ik in de verte een gestalte naderen die ik eigenlijk niet ken en misschien ook nooit heb gekend. Hij was een vertrouwde vreemdeling die al vroeg uit mijn leven vertrokken is. In mijn dromen zie ik hem niet meer.

Gaandeweg ben ik hem kwijtgeraakt, zoiets moet het zijn. Om hem terug te vinden zou ik misschien eerder in mijzelf moeten zoeken, mijzelf in de spiegel zien. De donkere spiegel waar Paulus over sprak. Hoe dan ook, ik heb nog eens nagekeken wat nu  letterlijk die woorden van Paulus waren die mijn vader citeerde bij zijn afscheid. Ze zijn te vinden in 2 Korinthiërs 12 :

‘Wat mijzelf betreft zal ik me slechts op mijn zwakheid laten voorstaan. En zelfs al zou ik hoog van mezelf willen opgeven, dan nog zou ik geen dwaas zijn, want ik zou de waarheid spreken. Maar ik zie ervan af, want ik wil worden beoordeeld op grond van wat men van mij hoort en ziet, niet op grond van de uitzonderlijke openbaringen die ik heb gekregen.’

In 1963 werd door het Sint Ignatiuscollege in Amsterdam een grammofoonplaatje uitgebracht met als titel Ambrozijn en Groggelgein, met muziek van het schoolkoor onder leiding van dirigent Bernard Huijbers S.J.. Het was een EP met vier nummers erop. Het is de enige grammofoonplaat waarop mijn eigen stem te horen is. Zo zong ik de liederen mee met titels als Muzeldicht met een briljante, absurdistische tekst van Pieter Nieuwint, maar ook de gospel Live a-humble, Leef nederig, niet beseffend dat in deze woorden het levensmotto van mijn vader lag besloten, die zijn leven lang – heel anders dan ik – alleen wilde roemen op zijn zwakheden

Reageren is niet mogelijk.