Een profetisch verhaal

Slide1

‘it famke maja hie in tydskrift yn’e hân dêr’t se sels op’e omslach fan stie.’ Zo luidt de eerste zin van het verhaal de stêd, in lêste oardiel van Hessel Miedema dat in mei 1962 verscheen in het tijdschrift quatrebras. Het is een kort verhaal, slechts dertien bladzijden lang, maar de impact was er niet minder om. ‘Earst nei it lêzen fan ‘de stêd, in lêste oardiel’ moast ik tajaan dat Hessel Miedema in grut skriuwer wie,’ bekende Trinus Riemersma later. Riemersma was pas midden jaren zestig abonnee geworden van het tijdschrift quatrebras en was aanvankelijk niet zo onder de indruk van de literaire kwaliteiten van Hessel Miedema. Zijn verhalen kwamen wat gekunsteld op hem over en vooral het opzichtig weglaten van hoofdletters en komma’s vond hij overdreven. Maar in juist dit verhaal leek dit geen belemmering te zijn. Integendeel, zinnen zonder komma’s vloeiden in elkaar over als een stroom van beelden, filmbeelden misschien wel. Het verhaal is bijna cinematografisch geschreven en het ritme van de zinnen heeft iets hypnotiserends. Riemersma had zich er meerdere malen aan ‘bedronken’, want lezen doe je deze tekst niet. Hij sluipt je bewustzijn binnen dat vervolgens onontkoombaar in bezit wordt genomen.

Blijkbaar had Hessel Miedema een vorm gevonden die perfect bij de inhoud past. Want daar ging het verhaal juist over, de manipulatie van het  bewustzijn – of beter gezegd; de manipulatie het onbewuste verlangen dat het bewustzijn stuurt. Het zou een belangrijk thema worden in de jaren zestig, het decennium waarin menigeen zich voor het eerst bewust werd van het bestaan van een ‘bewustzijnsindustrie’. De klassenstrijd werd voortaan niet meer uitgevochten op het terrein van productiekrachten en productiemiddelen, maar in een gevecht dat zich afspeelde het bewustzijn zelf. Iedereen, waar ook ter wereld, was eraan overgeleverd. Iedereen keek immers naar dezelfde films, zag dezelfde beelden in het journaal, bekeek dezelfde reclameboodschappen, dezelfde merken, logo’s, slagzinnen, gezichten van sterren en idolen. Het was de tijd van de populaire cultuur en de popart. De tijd van de massamedia en het opkomende elektronische werelddorp. Het besef dat er zoiets bestond als ‘de manipulatie van het bewustzijn’ had in 1962 ook Friesland bereikt. Hessel Miedema schreef erover in ‘de stêd, in lêste oardiel’.

Niet dat het verhaal zich in Friesland afspeelt, de plaats van handeling is een grote stad die onmogelijk in ’t heitelân kan liggen. Er reden immers trams. Het zou Amsterdam kunnen zijn, met zijn smalle winkelstraten en het natte asfalt waar een eenzame menigte voortschuifelt en de bioscopen soms pal naast elkaar staan. Maar zeker is dat niet. Het is eerder een onbestemde metropool, ergens in de toekomst, in een nog onbekende tijd waarin alles anders is dan in 1962. Maar tegelijk ook weer niet, want het doembeeld, dat in het decor van deze stad wordt geschetst, kondigde zich al aan in het heden. Het verhaal een distopie, in de traditie van van Orwell’s Nineteen Eighty-Four en Huxley’s Brave New World, of – om wat dichter bij huis te blijven: Blokken van Bordewijk,.

De verhaallijn – voorover je daarvan kunt spreken – is simpel. Een jonge vrouw, ‘maja’, komt uit haar werk en besluit een tijdschrift te kopen bij een kiosk. Ze staat zelf op de cover, zo lijkt het, maar dat blijkt niet zo te zijn. Ze identificeert zich met dat gezicht op de foto. Zo wil ze zijn en ze aarzelt welk blad ze zal kopen: HONEY of INTIMACIES. Die titels staan in hoofdletters en dat zijn ook de enige hoofdletters die in de tekst van het verhaal voorkomen. Al in die eerste scene gaat het over het verlangen dat bij haar wordt gewekt en zich langzaam in haar lichaam verspreidt. Ze ontmoet een jongeman, ‘reggie’, die verliefd op haar is, en samen bezoeken zij achtereenvolgens een espressobar, een ijssalon, een bioscoop en een nachtclub. Het decor van het verhaal doet soms denken aan de omgeving van het Amsterdamse Rembrandtplein van begin jaren zestig. Ruteck’s Lunchroom op de hoek van de Reguliersbreestraat, de bioscoop Tuschinski en de nachtclubs en cabarets van het Thorbeckeplein, waar bij de ingang kastjes met stripteasedanseressen van wie de spannende lichaamsdelen met zwarte stickers waren afgeplakt.

Maar niets wijst op een specifieke locatie. De beschrijving van de stad is stereotiep De ‘city’ is van plastic en zuigt de omringende oude wijken leeg. Daaromheen liggen de tuindorpen en de industriewijken, waar de arbeiders wonen die met bussen naar hun werk worden gereden. Ze werken nog maar halve dagen en zijn zaterdag en zondag vrij. Vrije tijd, dat is het grote probleem van deze stad in de toekomst, een probleem dat alleen door deskundigen kan worden opgelost en waar van staatswege inmiddels alles aan gedaan wordt. Er zijn ook nozembendes. Ze rijden op brommers met pluimstaarten achterop en verkrachten en vermoorden vrouwen die spoorloos verdwijnen. Het is een nijpend probleem dat een symptoom zou zijn van de overbevolking. De vrije tijd vraagt om geregisseerde recreatie voor de massa. Er is sprake van een staatslaboratorium met 300 observatiepunten die de behoeften van de massa registreert en aanstuurt in onzichtbare boodschappen die in beelden zijn verwerkt die de commerciële televisie uitzendt

Die manipulatie met subliminale filmbeelden is een terugkerend motief in het verhaal. Blijkbaar heeft Hessel Miedema zich laten inspireren door het boek Hidden persuaders van Vance Packard dat al in 1957 was verschenen en in Amerika tot grote onrust had geleid. Korte flitsbeelden van slechts enkele miniseconden die tijdens filmvoorstelling worden vertoond zouden de verkoop van Coca-Cola en popcorn in bioscopen spectaculair doen stijgen. Die theorie van de subliminale verleiders berustte op wetenschappelijke proeven van James Vicary, die later moest bekennen dat hij bij zijn onderzoek gefraudeerd had. Maar in 1962 was dat nog niet bekend. Miedema beschrijft minutieus hoe de beide hoofdpersonen de filmvoorstelling ondergaan.

Door opeenstapeling van close-ups en het tonen van pupilverwijdingen wordt het onbewuste gemanipuleerd. Zoals ook de zinnen van het verhaal de lezer lijkt mee te slepen en daarmee onbewust een boodschap overbrengt. Telkens weer is er sprake van een Commercieel Laboratorium. waar dit soort manipulaties van de massa wordt uitgedacht. Ook het geluid dat uit 24 stereofonische luidsprekers die bioscoopzaal binnenrolt speelt hierbij een belangrijke rol. De seksuele verlangens van ‘maja’ en ‘reggie’ worden op deze wijze gestimuleerd. Dat proces krijgt zijn vervolg in de nachtclub, waar een danseres met de exotische naam ‘niki protopapas’ (een naam die in werkelijkheid blijkt te bestaan) het spel van de verborgen verleider nu expliciet voortzet in een ‘intellectuele striptease’. Wonderlijke figuren in uniform verkopen religieuze propagandablaadje – kennelijk heilsoldaten met De strijdkreet – die het geweten van de nachtbrakers heel even lijkt wakker te schudden uit een diepe sluimer.

Het verhaal stevent af op zijn apotheose, de bedscène waar beide hoofdrolspelers op uit zijn. Maar die apotheose blijft uit. Het verhaal eindigt in een anticlimax. Op weg naar huis raken ‘maja’ en ‘reggi’ verzeild in een religieuze massabijeenkomst op een groot plein in de stad. Er blijken tal van dit soort bijeenkomsten georganiseerd te worden en de regering maakt zich daar grote zorgen over. Was tot nog toe de sfeer van het verhaal nog redelijk vertrouwd, zij het wat unheimisch, nu breekt er een waar pandemonium los. Het verhaal wordt absurdistisch en surrealistisch. De nachtelijke samenkomst rond een gebedsgenezer, die het einde der tijden aankondigt, heeft een multireligieus karakter. Er lopen ‘fladderende nonnen’ rond, maar ook mannen met kroesbaarden en tulbanden, zelfs Tibetaanse monniken in gele zijden gewaden.

Kreupelen en blinden worden voortgeduwd in rolstoelen. Het geluid van de gebedsgenezer en zijn tolk schelt wederom uit 24 luidsprekers, maar de menigte raakt niet in extase. Integendeel, er ontstaat rumoer. De politie voert charges uit, de straat wordt opgebroken en er wordt met stenen gegooid. Ternauwernood weet ‘reggie’ ‘maja’ te redden uit het gekrioel van de menigte. Hij treft haar aan terwijl ze haar petticoat omhoog werpt, terwijl drie derwischen om haar heen elkaar als tollen staan te geselen. ‘maja’ raakt in extase en droomt van een mogelijk nieuwe minnaar, Carlos, die zij eerder al even zag op de dansvloer van de nachtclub en wel iets weg had van zo’n exotische derwisch.

Om mani padme hum’ schalt het door de luidsprekers op het nachtelijke plein. Het blijkt een van de oudste Tibetaanse mantra’s te zijn. Eeuwenlang is er over de betekenis van deze woorden getwist, zelfs door de hippies en in het New Age-tijdperk. De mantra schijnt zoiets te betekenen als: ‘U, die een juweel in uw rechterhand houdt en gezeten is op de bloem Pemé’. Maar ook: ‘Hoeveel ik ook gezondigd hebt, ik zal toch naar de hemel gaan’.

Achteraf bezien heeft dit verhaal van Hessel Miedema iets profetisch. De culturele transformatie van de jaren zestig lijkt zich hier in een notendop aan te kondigen. In het jaar 1962, waarin dit verhaal verscheen, beleefden de gebedsgenezer Johan Maasbach en sekteleider Lou de Palingboer hun hoogtijdagen. Op 5 februari 1962 zou de wereld vergaan, zo hadden zeven op hindoe-astrologen voorspeld. Ondergangsstemmingen en messianisme leken hand in hand te gaan in die dagen. De stêd, in lêste oardiel leest – ruim een halve eeuw na dato – als een allegorie op een nieuw tijdperk, geschreven in een bezwerende en hypnotiserende stijl.

Vijf jaar later zou Guy Debord beweren dat de narcotische sluimer van het spektakel het bewustzijn geheel in beslag had genomen. Het spektakel was een nieuw soort religie die alle religies overbodig maakte in de eeuwige trance van het hier en nu. Het hiernamaals was naar het heden verplaatst, maar het resultaat was niet een paradijs op aarde, maar een paradijs dat het leven zelf in tweeën had gespleten. ‘Al wat direct werd geleefd, heeft zich in een voorstelling verwijderd.’ (..) ‘In de werkelijk omgekeerde wereld is het ware een moment van het onware,’ schreef Debord. Anders gezegd, een gouden toekomst was werkelijkheid geworden, maar de utopie keerde zich om in een distopie. Het moderne bewustzijn was ondergedompeld in het brein van de stad. Die trance kreeg opeens iets apocalyptisch. Een zich uitwaaierende droomtoestand had inmiddels ook het platteland bereikt, zelfs Friesland in de verste uithoek van het land.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)