Walging en waanzin

Slide1

‘Ik keek onrustig om mij heen: er was het aanwezige, niets dan 
het aanwezige. Gemakkelijke en solide meubelen, ingesloten door hun aanwezigheid, een tafel, een bed, een spiegelkast en ikzelf. 
De ware aard van het aanwezige onthulde zich: het was het bestaande en wat niet aanwezig was bestond niet. Het verleden bestond niet. In het geheel niet. In de dingen noch in mijn gedachten.
 Ongetwijfeld had ik sedert lang begrepen, dat het mijne mij ontsnapt was. Maar ik geloofde, tot dat ogenblik, dat het zich eenvoudig buiten mijn bereik teruggetrokken had. Voor mij was het
verleden slechts een in afzondering gaan; een andere manier van bestaan, een toestand van vakantie en werkeloosheid; wanneer haar rol uitgespeeld was, rangschikte elke gebeurtenis zich vanzelf op een verstandige wijze in een kist en werd een gebeurtenis honoris 
causa: wat heeft men een moeite zich het niets voor te stellen.
 Maar nu wist ik het; de dingen zijn geheel zoals zij ons verschijnen – en achter hen is niets.’

Dit is een van de meest beklemmende passages uit de roman Walging (1938) van Jean-Paul Sartre. Roquentin wordt zich opeens bewust van ‘het niets’, de grote leegte in de tijd. Of beter gezegd, hij valt uit de tijd, die veilige stroom van opeenvolgende momenten, waarin het heden voortdurend wegglijdt in het verleden. Maar wat is dat ‘niets’? Zonder de ervaring van ‘het niets’ zou de mens veilig zijn ondergedompeld in de voortdurend stroom van de tijd. Zoals een dier zou hij dan leven een permanent heden. Zonder ‘het niets’ zou er geen verleden kunnen bestaan. Door ‘het niets’ kunnen wij ons niet alleen bewust worden van het verleden, maar ook het ene moment in het verleden onderscheiden van het andere.

Maar als die ervaring van ‘het niets’ de overhand neemt, dan valt het hele verleden opeens achter je weg en blijft alleen het kale ‘nu’ over als een ijzingwekkende ervaring van het tegenwoordige. Dan ontstaat opeens het bewustzijn van het zijn als zodanig, de ervaring van het kale bestaan, de pure existentie. De mens is dan slechts een ‘meltpot’ van krioelende atomen die in een bepaalde constellaties gedachten voortbrengen, een stroom van gedachten zelfs, waar niet aan te ontsnappen valt. Je bent ooit in die stroom geworpen zonder dat je daar zeggenschap over had. En die stroom is niet te stoppen. Hij gaat door en door en door….

Het bewustzijn waardoor ‘het niets’ in de wereld komt is een ‘val’ (‘une chute‘), heeft Sartre ooit beweerd. Waar het vandaan komt kan niemand zeggen. Opeens is het er. Je bent buiten de wereld en binnenin tegelijk. Vanaf dat moment ontstaat de angst voor de leegte. De angst voor het grote ‘niets’. Roquentin, de ik-figuur in het boek Walging, verwoordt het even verderop als volgt:

‘Rook . . . niet denken. . . Ik wil niet denken . . . Ik denk, dat ik 
niet wil denken. Ik moet niet denken, dat ik niet wil denken; om
dat dit weer een gedachte is. Zal men er dus nooit mee ophouden? Mijn gedachte ben ik: daarom kan ik niet ophouden met bestaan. Ik besta, door wat ik denk … en ik kan mijzelf niet beletten 
om te denken. Indien ik zelfs op dit ogenblik besta, besta ik – het is vreselijk! – omdat ik een afschuw heb om te bestaan. Ik ben 
het, ik, die mijzelf uit het niets trek, waar ik naar haak: de haat, de tegenzin om te bestaan zijn evenzovele manieren om mij te doen
 bestaan en mij in mijn bestaan te doen doordringen. De gedachten 
worden achter mij geboren als een duizeling, ik voel hen achter 
mijn hoofd ontstaan … wanneer ik een beetje voorover hel, ontstaan zij tussen mijn ogen – en ik hel altijd een beetje voorover, 
de gedachte wordt groter, groter en zie, daar is de onmetelijkheid,
 die me volkomen vervult en mijn bestaan hernieuwt. ‘

Toen Walging in 1938 verscheen, sloeg het boek in als een bom. Het was het debuut van Sartre, een droomdebuut. In één keer had hij zijn  naam gevestigd in het literaire circuit van Frankrijk, bijna op dezelfde manier zoals Gerard Kornelis van het Reve dat negen jaar later in Nederland zou doen met zijn debuut De avonden. De auteur vertolkte een nieuw geluid, een nieuw levensgevoel. En tegelijk vatte zijn boek alles samen wat eerder door anderen ook al was verwoord. Er was iets mis, maar één keer moest het gezegd worden op een manier waarop het voor eens en altijd duidelijk was. Walging vertolkte iets wat in de lucht hing en Sartre wist het te vangen. Zijn stem werd gehoord, want de kritiek was uiterst lovend. In haar Sartre-biografie vat Annie Cohen-Solal de receptie van Walging als volgt samen:

Walging: ‘Een van de. opmerkelijkste literaire debuten van de laatste 
jaren … ‘; ‘hij verenigt verscheidene stromingen in de hedendaagse literatuur… Kafka, Joyce, Rabelais, Dostojevski, Flaubert, Céline, Proust, Nietzsche in zich .. .’; ‘een fantastische onderneming … een aangrijpende ervaring … bestaan zonder te zijn… [in] een contact niet met de dingen, maar 
met hun bestaan .. .’ – Maurice Blanchot; ‘een volstrekt oorspronkelijke 
geest’; ‘een ware dichter. .. ‘; ‘één van de zuiverste kunstenaars; een onbarmhartig strikte kritische geest … een glorieuze toekomst … ‘- Jean Cassou; ‘de 
eerste roman van een schrijver van wie we heel veel mogen verwachten .., 
een bijzondere en sterke geest … wij wachten met ongeduld op zijn toekomstige werken en lessen … ‘ – Albert Camus; ‘Een filosofische roman, een echte … heeft aan de dingen hun maximum aan bestaan teruggegeven … ‘; ‘Sartre 
heeft het aangedurfd nieuwe terreinen toe te voegen aan de sensibiliteit van 
de twintigste eeuw. .. ‘ – Claude- Edmonde Magny. Alleen Céline had misschien, een paar jaar tevoren met zijn eerste boek, Reis naar het einde van 
de nacht, zo’n storm van belangstelling teweeggebracht.’

Roquentin in het stadsperk, kijkend naar een boomwortel, werd een iconische scene die stond voor de ‘zijnsverlatenheid’ en de ‘lot-loosheid’ van de moderne mens. Wanneer een hiërarchische ordening van het leven ontbreekt, kan men alleen nog maar als een fenomenoloog de zinloosheid observeren en beschrijven. Precies dát had Sartre gedaan, vanuit een alziend oog dat het diepste van zijn ziel hinderlijk volgde. Als een spiegelbeeld, een schaduw, die het origineel de levensruimte ontnam.  Zoals ook waanzinnigen altijd een alziend oog tekenen dat voortdurend alles observeert dat opduikt in het bewustzijn. Het was iets verstikkends.

Uit die gesloten cirkel van de horizontale observatie was geen ontsnapping meer mogelijk. De mens was gedoemd tot zinloosheid. Soit. Hij moest zich neerleggen bij de absurditeit, de contingentie van het naakte bestaan. Zo niet, dan wachtte alleen nog de waanzin, zoals ook Frits van Egters in De avonden uiteindelijk voor dit laatste dilemma was komen te staan. De euforische slotpassage van De avonden was wat dat betreft slechts een schijnverlossing. ‘Konijn, ik ben levend, ik adem, en ik beweeg, dus ik leef. Is dat duidelijk? Welke beproevingen ook komen.’ Maar er wàs geen verlossing. Er was alleen maar walging.

Die walging was ontstaan door en teveel aan denken, het voortdurend spiegelen van jezelf. Je zou dit een vorm van  ‘hyper-denken’ kunnen noemen, een overschot aan bewustzijn, een geestestoestand die grenst aan de waanzin, of misschien die grens al overschreden is. Zo heeft Louis Sass dit ook benoemd in zijn boek  Madness and Modernism: Insanity in the Light of Modern Art, Literature, and Thought (1994). Daarin besteedt hij veel aandacht aan het boek Walging van Sartre. Sartre heeft in de figuur van Roquentin – volgens Sass het alter-ego van Sartre zelf – de overeenkomst blootgelegd tussen schizofrenie en het moderne bewustzijn. Zo schrijft Sass:

And with the progressive disintegration of normal perceptual reality, Roquentin goes through virtually all of the modernist experiences I have described: objects loose their normal functional meanings: they begin to seam absurdly substantial; they fragment into parts; they take on curious meanings. Everything that usuallly links us with our embodied selves, all the emotions of desire, love, hate and fear, and all the memories and channeled expectations that normally connect us to the social and practical world – all this seems to have disappeared, reducing the protagonist to a state of ontological anxiety, a sort of abstract nausea in the face of the sheer existence of things. ‘

Maar is dat ook zo? Klopt de analyse van Sass? Om zijn stelling te bewijzen vergelijkt Sass de beschrijvingen die Sartre geeft van de geestestoestand van Roquentin met verslagen van patiënten die lijden aan schizofrenie of in een psychose zijn beland. Die overeenkomsten zijn opvallend, maar het verschil is natuurlijk wel dat Sartre niet psychotisch of schizofreen was toen hij dit boek schreef. Hij was eerder lucide, te lucide misschien wel. Wie de voortgang van zijn eigen bewustzijn zo exact gaat beschrijven zoals Sartre dat doet, belandt misschien vanzelf wel in een staat van waanzin.

Toch maakt het verschil, lijkt mij, of je daarbij de controle over je eigen gedachten kwijtraakt, of – zoals Sartre – die controle tot het eind toe volledig blijft behouden. Ooit heb ik Henk van Ulsen het solo-toneelstuk Dagboek van een gek van Gogol zien spelen. Dat was een adembenemend schouwspel, maar niemand in de zaal had ook maar één ogenblik de indruk dat Henk van Ulsen zelf gek aan het worden was. Hij spéélde hoe je gek wordt, en dat is heel wat anders.

Maar ook Sass zal niet gedacht hebben dat Sartre zelf een beetje gek werd toen hij zijn boek Walging schreef. Het gaat Sass om de overeenkomst tussen de staat van het bewustzijn, zoals die in dit soort modernistische romans tot uiting komt, en het ziektebeeld schizofrenie. Het proces van modernisering zou gepaard gaan met een doorgeschoten bewustwording, een vervreemding van het onbewuste, een teveel aan reflectie. In samenhang daarmee zijn tendensen te herkennen naar extreme instrumentalisering, conceptualisering en zelfs virtualisering.

Wat in dit alles grondig mis gaat is niet alleen een teveel aan analytisch denken, maar vooral ook een tekort aan een gevoel voor het geheel. Er breekt iets los dat zijn eigen weg gaat en geen boodschap meer heeft aan welke vorm van terugkoppeling dan ook. Sass spreekt over ‘hyperreflectie, een vorm van denken dat tegelijk waarnemen en scheppen is, representatie en presentatie, weerspiegelen en gebeuren tegelijk. Het modernisme heeft de neiging om alles tot een gebeuren te maken dat tegelijk voor eeuwig stilstaat.

Het voortdurend spiegelend bewustzijn breekt als het ware door de spiegel heen en gaat geheel op in de stroom van het levende heden. De ervaring van het niets, het ‘nietigen’ slaat door in een onmogelijkheid om ooit nog toegang te hebben het domein, waar het ‘nietigen’ doorgaans de sleutel voor heeft. Het denkbeeldige klapt dan dicht en alles wordt werkelijk, al te werkelijk. Zelfs de verbeelding wordt werkelijk. Het imaginaire wordt realiteit.

De tijd is vloeibaar en stroomt, maar in het modernisme is alles stroom aan het worden, terwijl het bewustzijn stilvalt en verstijft in een soort katatonie die grenst aan de mystiek. Het natuurlijke ‘nietigen’ dat noodzakelijk is voor het bewustzijn om überhaupt tot bewustzijn te komen, slaat dan als het ware op hol. Het ‘niets’ gaat zichzelf bevestigen en kan dan zelfs demonisch worden, compleet losgeslagen van goed en kwaad. Zo liggen in die doorgeschoten ervaring van het ‘niets’ wellicht de kiemen verborgen van het fascisme en de terreur. Beide zijn vormen van waanzin, waarvan de bacillen sluimeren in het moderne bewustzijn. In de angst voor de leegte wordt niet alleen walging geboren, maar gaat ook een obscuur verlangen schuil, een verlangen naar vernietiging.

Het destructieve verlangen is in feite een wanhopige poging om aan de zinloosheid van het bestaan te ontkomen door volledig op te gaan in de euforie van de terreur. Omdat een mens niet in staat is om de totale zinloosheid te verdragen, vindt hij een paradoxale zin in de vernietiging, een drang die herinnert aan de doodsdrift van Freud: ‘Ik ben niets – en daarom kan niets mij nog kwetsen. Kom zoete pijn, kom zoete dood’ – dat is de sadomasochistische mantra van de terreur die in de moderne tijd is ontstaan. De kracht van het modernisme tegenover welke religie dan ook is de leegte, de angst voor het grote ‘niets’, die niet alleen walging, maar ook waanzin kan voortbrengen.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)