Het kompas van het verdriet

Bij het verdriet om een verloren geliefde kan sprake zijn van een vorm van ‘trouw’ aan de overledene, ook nog lang na de volledige verwerking van het verlies. De liefde waarin we nu wonen staat niet absoluut los van de liefde die opgegeven moest worden, maar er is sprake van een logisch verband. Het zijn processen die een eigen logica lijken te hebben. Er is iets fundamenteels behouden, dat niet alleen de voorwaarde is voor nieuwe ontdekkingen, maar ook voor het bestaan van alle liefde.  De vroegere liefde bestaat ook in de nieuwe geliefde.

In dergelijke termen spreekt Ben Schomakers in zijn boek Het begin van de melancholie over ‘een gebied’, waar de liefde vertoefd heeft en dat opnieuw moet worden ingericht, en ook van ‘een innerlijke expeditie naar de verloren gebieden’. In zulke redeneringen komt een soort metaforische geografie van verdriet en liefde in beeld, die herinneringen oproept aan de de metaforische landkaart van de tederheid, la carte du tendre, die in het Frankrijk van de zeventiende eeuw werd getekend.  

Maar er duiken in zijn betoog ook andere, meer duistere metaforen van het verdriet op. Zo zou er een ‘impliciete vector’ in ons verlangen bestaan die ons de weg wijst als we verdwaald zijn in ons verdriet. En ook ‘een stuwende macht die ons gidst en ons beter kent dan wie dan ook’. Waar deze begrippen vandaag komen, blijft onduidelijk, maar het zou me niet verbazen als ze hun stamboom hebben in de filosofie van de klassieke oudheid.

Schomakers is classicus spreekt ook van een ‘oorspronkelijk zelf’ en ‘een autonoom verlangen naar de werkelijkheid’. Soms lijkt hij te vervallen in een onbestemde, bijna teleologisch geaarde metafysica. Zelf noemt hij het een metafysische historiciteit: ‘….een oorspronkelijk zelf, dat niet teruggevonden of in bewondering gecontempleerd hoeft te worden, waar we geen mystieke versnelling mee of terugkeer naar kunnen en mogen verlangen, maar dat wel kan waken over onze beslissingen, liefdes en transformaties, en als we het honoreren zich in ons leven weerspiegelt’  Wat het ook moge zijn, dit metafysisch kompas van het verdriet, psychoanalytici zouden het daar moeilijk mee hebben. Ze denken kennelijk meer in metaforen ontleend aan de fysica aan de metafysica.  

Zo lijkt Schomakers heel in de verte de opvattingen van Aristoteles over de ziel in stelling te brengen tegen het mechanicisme van Freud, dat wil zeggen, Freuds wijze van denken waarbij letterlijk alles in de stoffelijke wereld, waaronder ook de menselijke geest, verklaarbaar zou zijn volgens mechanische wetten. De geest – of misschien beter gezegd: de ziel – lijkt volgens Schomakers een metafysisch geaarde richting te hebben. Daarmee komt een gedachtegoed weer in beeld dat sinds de jaren vijftig compleet achter de horizon verdwijnen.

In de tijd van de wijsgerige antropologie, werd gedacht dat ‘het project mens’ een opdracht was voor de menswetenschap. De wijsgerig antropologen beschreven organische systemen – van cel tot maatschappij – waaruit bleekt dat structuurdrift, zelforganisatie, samenwerking en interactie de basis vormen van al het leven op deze planeet en niet alleen de wetten van het mechaniscisme, zoals die ooit door Darwin en Freud waren geformuleerd. De wetenschap van de mens moest een richting hebben, een intentie, een focus, of beter gezegd een ideëel mensbeeld dat voor de mens zelf een  baken kon zijn waarop hij al zijn doen en laten zich kon richten. In feite was ook deze wijsgerige antropologie gebaseerd op het zielsbegrip van Aristoletes. Het organisme ‘mens’ had immers een immanente structuurdrift, waardoor uit één eicel een heel lichaam voort kon komen.

Zo redeneerde bijvoorbeeld ook Kurt Goldstein (1878-1965), een half vergeten neuroloog en psychiater, die al de jaren dertig een holistische theorie van het organisme ontwikkelde in zijn boek Der Aufbau des Organismus. Deze opmerkelijke studie, die in 2000 opnieuw in het Engels verscheen met een voorwoord van Oliver Sacks, wordt door Schomakers niet expliciet in zijn betoog genoemd, maar staat wel vermeld in zijn literatuurlijst van Het begin van de melancholie.

Goldstein onderzocht de herstelprocessen van zwaar gewonde soldaten uit de Eerste Wereldoorlog.  Maar ook het herstelproces van baby’s die al in hun eerste levensjaar getroffen werden door een hersenbloeding. Een volwassene, die getroffen wordt door een hersenbloeding in het taalcentrum van zijn brein, zal lange tijd moeten oefenen om elders in zijn brein opnieuw het taalvermogen  te creëren. Een baby doet dat vanzelf. Kortom, er lijkt een structuurdrift in het brein aanwezig te zijn die dit soort zware blessures als vanzelf kan herstellen. 

Had Aristoteles dan toch gelijk met zijn organisch begrip van de ziel? Is de transcendentie die het christendom – de navolging van Plato – buiten of boven de wereld heeft geplaatst, niet eigen aan de natuur zelf? Dat is de filosofische vraag die Goldstein destijds opriep. Heeft de mens een doel in zichzelf, een bestemming, zoals ook de geschiedenis uiteindelijk een bestemming heeft? En zelfs de rouw met zijn impliciete vector in ons verlangen en een stuwende macht die ons gidst. Het zijn obscure begrippen die in de ogen van voor Freud een gruwel moeten zijn geweest. 

Maar had Freud dan gelijk? Is het onzin om te spreken over een innerlijke vector van het verlangen of het kompas van de liefde? Is er dan geen doelgericht streven dat diep in de natuur verankerd ligt? Ik heb me altijd verbaasd over het simpele feit dat elke boom in de vorm van een boom groeit. Sterker nog, als je een groepje bomen bij elkaar ziet staan in een open landschap dan zie je altijd een doorlopende contourlijn die het geheel omsluit.  Niet eerst een hoge boom en dan een lage en vervolgens een middelgrote en dan weer een hele hoge… nee, elke boom voegt zich qua lengte in zijn omgeving. Er zullen wel hele slimme verklaringen voor zijn. De hoeveelheid licht bijvoorbeeld voor een willekeurige boom is altijd verwant aan de hoeveelheid licht die de boom in de directe nabijheid voor zijn groei te verwerken krijgt.

Misschien zijn het ook wel wiskundige formules die deze structuurdrift kunnen verklaren. Een zwerm spreeuwen blijft ook altijd in patronen vliegen waarvan het algoritme onmogelijk in het hoofd van elke spreeuw aanwezig kan zijn. Elke spreeuw volgt zijn eigen route volgens een code die voor elke spreeuw gelijk is , maar omdat de uitgangspositie voor ieder verschillend is volgt er een steeds wisselend patroon dat in zijn steeds wisselende totaliteit een opmerkelijke ordening vertoont. Dit soort processen zijn non-lineair.  Ze worden aangedreven door een oorzaak die zich op een ‘hoger’ niveau bevindt dan het niveau waarop de samenstellende delen afzonderlijk zich bevinden. Het resultaat heeft iets holistisch. Het geheel is meer dan de som der delen.

Maar er lijkt ook een doel te zijn, waarop het systeem zich richt. Een eindvorm waar het voortdurend naar op weg is. Anders gezegd, het holisme in de natuur heeft iets teleologisch. Een plant wil een plant worden, een boom een boom, een bos een bos en een mens een mens. Deze immanente structuurdrang, die in elk organisme aanwezig lijkt, wekt telkens weer verwondering. Wie ooit met aandacht de kleine vingertjes van een pas geboren baby heeft bekeken, weet waarover ik het heb. Hoe is het mogelijk dat die vijf kleine vingertjes uit één zaadcel en één eicel zijn voortgekomen?  Zelfs als dit hele gebeuren stap voor stap te verklaren zou zijn – van atoom, molecuul, DNA, genen etc etc … dan blijft het een wonderbaarlijk proces waarvan het einddoel al in de kiem aanwezig lijkt.

Is er soms een ordenend principe in  de natuur dat dit soort processen aanstuurt? Heeft elk organisme misschien zoiets als ‘een ziel’ in zich, een immanente eindvorm die het groeiproces richting geeft op weg naar zijn ‘natuurlijke bestemming’. Is de ziel soms een sturend beginsel dat in een levend organisme besloten ligt? is de ziel een ‘vorm’ die de materie een richting geeft. Aristoteles dacht van wel. Als zoon van een arts was Aristoteles een biologisch denker. Hij ontwikkelde  als eerste een biologisch model van de ziel. Elk levend organisme heeft een doel waarnaar het wordt voortgedreven.

Maar wat is dan de eindbestemming  van de mens, ‘het onbepaalde dier’ zoals Nietzsche hem noemde. Is de mens op weg naar niets, of is er toch een hoger doel dat in het ‘wezen’ van de mens – in zijn ‘ziel’ – besloten ligt.  Of is het tegendeel het geval? De mens kent juist geen immanente bestemming. Moet de mens zijn eigen bestemming juist zelf ontwerpen?  Sterker nog, is ‘het project mens’  het onderwerp bij uitstek van de menswetenschap. Het meest onbestemde organisme, dat de natuur heeft voortgebracht, moet voor zichzelf een bestemming ontwerpen. Misschien was dat wel een foutje van de natuur. De mens heeft als taak om zijn eigen gebrek te herstellen.

Gedachten over bestemming van de mens gaan vaak samen met gedachten over de bestemming van de geschiedenis. Toen de klassieke beschaving op zijn eind liep, zijn dat soort gedachten binnengeslopen in het christendom. Vooral Augustinus heeft de geschiedenis belast met een teleologische lading. De mens zou op weg zijn naar een eindspel in de tijd, wanneer het Rijk Gods gaat samenvallen met het Rijk op aarde. De bestemming van de geschiedenis was eigen aan een lineaire tijdsopvatting die haaks stond op de circulaire tijdsopvatting van de Grieken.

Maar de geschiedenis heeft geen ‘plot’ en de mens dus ook niet. Die teleurstellende slotsom is voor velen – ook in de wereld van vandaag -moeilijk te aanvaarden.Het lijkt nog altijd ‘natuurlijk’ voor de mens om te denken dat alles een doel heeft, niet alleen de mens zelf, maar ook de geschiedenis. Zo zou de mens op het niveau, dat de biologie te boven gaat, zijn eigen structuur ontwerpen, een eigen doel waarnaar hij op weg is. Een ‘doeloorzaak’ zou Aristoteles zeggen. Een mens zou een gelaagd wezen zijn, dat zich vanuit het anorganische, via het organische uitstrekt tot in het psychische.

Die ‘gelaagde mens’ kan zijn wereld van binnenuit begrijpen door de organische samenhangen, die hij waarneemt en verinnerlijkt, te ordenen, te rubriceren, te toetsen aan de werkelijkheid en in grotere gehelen te plaatsen. De vraag die zich dan aandient luidt als volgt: hoe kun je op het terrein van de wijsgerige antropologie tot objectieve waarheden komen?  Dat probleem vormde een onneembare barrière waarop de wijsgerige antropologie uiteindelijk gestrand is. Methodologisch was het een warboel. In de jaren zestig werd er gehakt van gemaakt. Exit het project mens.

Toch dient de vraag zich aan of de ontwikkelingen die daarna zijn gevolgd niet zijn doorgeslagen in het andere uiterste. De hersenwetenschap van tegenwoordig zou een kleine injectie vanuit de wijsgerige antropologie best kunnen gebruiken. Anders gezegd: iets meer Aristoteles en iets minder Dick Swaab. 

Reageren is niet mogelijk.