Alles komt weer goed

De filosoof Paul Feyerabend (1924-1994) schreef een autobiografie met als titel Killing Time. Tijdverspilling, zo luidde de Nederlandse vertaling die in 2008 verscheen. De tijd doden was een betere vertaling geweest. Feyerabend werd in het midden van de jaren zeventig wereldberoemd met zijn boek Against method en vooral met zijn daarin veelal verkeerd begrepen motto ‘anything goes’. Vaak heeft hij sindsdien gedacht dat hij ‘dat kloteboek’ maar beter niet  had kunnen schrijven. Maar sindsdien staat hij bekend als de anarchist onder de wetenschapsfilosofen. Feyerabend propageerde een vorm van tegendraads denken, een wetenschappelijke vorm van het dadaïsme. Anders dan filosofen denken volgen wetenschappers volgens hem geen welomschreven regels bij het oplossen van een wetenschappelijk probleem. Integendeel, ze schieten alle kanten op en proberen van alles uit op een losse en improvisatorische manier. De strenge wetenschappelijke methoden worden er achteraf meestal bij verzonnen.

Dat wil niet zeggen dat wetenschap zich irrationeel ontwikkelt. Van iedere stap in het proces kan men zich rekenschap geven. Maar die stappen bij elkaar vormen zelden een overkoepelend patroon dat met alle universele beginselen overeenstemt. Het ging hem niet om irrationaliteit, maar om diepte en concreetheid. Er bestaat niet één soort gezond verstand maar meerdere. Bovendien ontsporen veel redeneringen door ideeën die zo nauw samenhangen met foutieve observaties dat idee en observatie nauwelijks van elkaar te onderscheiden zijn. Hij spoort aan om wetenschappelijke teksten letterlijk te lezen. Veel wetenschap valt dan door de mand als klinkklare onzin. Hij pleit dan ook voor de klassieke dialoogvorm bij het denken. Dialogen zijn nu eenmaal verhalen met een open einde. De wetenschap is op zichzelf een grillig verhaal en geen probleem van de logica.

Feyerabend wilde de wetenschap bevrijden van tirannie van filosofische oplichters. Begrippen als ‘waarheid’ ‘werkelijkheid’ en ‘objectiviteit’ worden door hem verdacht verklaard. Niet dat hij zich  kleinerend uitlaat over de rede zelf, wat dat ook moge zijn. Waar hij van af wil, is een aftandse en tirannieke versie daarvan. Hij geloofde meer in wetenschap als ‘Bildung‘, waarin een onlosmakelijke eenheid van wetenschap en wijsbegeerte dienstbaar is aan een hoger cultureel goed. Wetenschap lijkt op een bepaalde manier op kunst, zo schrijft Feyerabend. Ook Thomas Kuhn beweert iets dergelijks aan het slot van zijn beroemde boek. De structuur van wetenschappelijke revoluties.

Zowel Kuhn als Feyerabend zetten zich af tegen het optimistische beeld dat de filosoof Popper heeft geschetst van de vooruitgang van de wetenschap en de groei van de menselijke kennis. Feyerabend geeft ook een treffend voorbeeld van de gelijkenis tussen kunst en wetenschap. In de Byzantijnse schilderkunst wordt het gezicht van de heiligen schematisch opgebouwd uit drie cirkels waarbij de neuswortel als basis diende en de lengte van de neus gelijk was aan het voorhoofd en de onderkant van het gezicht. Op dezelfde wijze leveren de popperiaanse regels van verificatie en falsificatie een Byzantijnse wetenschap op.

Dat beeld van de menselijke kennis is een verminking. Wetenschappelijke ontdekkingen lijken meer op deze ontdekking dat men tot nu toe gedroomd heeft. Er is sprake van plotselinge veranderingen en onverenigbare zienswijzen door het ontbreken van een gemeenschappelijke maatstaf. De menselijke kennis is dus altijd betrekkelijk en van voorlopige aard. De ultieme waarheid bestaat niet. Wetenschap heeft veel met de mythe gemeen. De beslissende stromingen in de wetenschap werden volgens Feyerabend geïnspireerd door wijsgerige, spirituele en religieuze sentimenten. Zo bestudeerde hij de geschiedenis van de dogmatiek in de theologie. De ontstaansgeschiedenis van de dogmatiek heeft volgens hem een opvallende gelijkenis met de geschiedenis van de wetenschap.

Omgekeerd blijkt dat kardinaal Ratzinger – de latere paus Benedictus XVI – in de jaren tachtig  zeer geïnteresseerd was in het denken van Feyerabend. In een beroemde rede in 1990, waarin Ratzinger zich uitliet over kerkelijke veroordeling van Galileï, citeerde hij Feyerabend die deze veroordeling als ‘rationeel en juist’ had bestempeld. Je zou Feyerabend misschien een middeleeuws filosoof kunnen noemen, iemand die alle Latijnse definities van de aristotelische wijsbegeerte uit zijn hoofd weet op te dreunen. Dat verwijt is hem ook wel eens gemaakt, waarop hij altijd woedend reageerde, omdat wie dit beweert doorgaans nauwelijks weet hoe rijk de middeleeuwse filosofie wel niet is.

Feyerabend was zeer geïnteresseerd in Aristoteles, maar hij was ook in vrijwel alles geïnteresseerd. Hij beschikte over een ontzagwekkende eruditie. Alles is mogelijk, de absolute waarheid bestaat niet. Misschien zou je hem wel een katholiek filosoof kunnen noemen, maar van traditionele religies had hij niet zo’n hoge pet op omdat zij de religieuze tradities verdedigen met onvruchtbare en verstarde ideeën. Daarentegen pleitte hij voor respect voor alle gebieden van denken en voelen, respect ook voor een diepere werkelijkheid. Hij pleitte voor nieuwe levensvormen die een nieuw soort ‘religies’ moeten zijn.

Kortom, Feyerabend had oog voor de beperkingen van de rede en tekortkomingen van de wetenschap met al zijn tijdgebonden oogkleppen en vooroordelen. Het huidige wetenschappelijke denken bijvoorbeeld hanteert een strikte scheiding tussen fysica en theologie. De wetenschap op zichzelf daarentegen is een nieuwe religie geworden. De generatie, die God dood verklaarde, bleef onderdanig aan de slaafse machtsverhoudingen die zich op het terrein van de wetenschap bij uitstek doen gelden. Mede daarom pleit hij voor een duidelijke scheiding tussen staat en wetenschap, een scheiding die even noodzakelijk is als de scheiding tussen Kerk en staat. Wetenschap moet immers voortdurend worden bijgestuurd door externe invloeden, de controle van het publiek bijvoorbeeld.

Meer nog misschien dan zijn denken is het leven van Feyerabend opzienbarend geweest. Hij groeide op in het Wenen van de jaren twintig, de periode voor de ‘Anschluss‘ met het Duitsland van Hitler. Hij was een briljant, maar ook een grillig en ogenschijnlijk gevoelloos kind. Hij wilde schilder worden, operazanger, astronoom, acteur, bakker en zelfs houthakker. Maar het liefst ging hij als kind al met pensioen om net als de oude mannen in het park in de zon te kunnen zitten. Hij ging wis- en natuurkunde en astronomie studeren, maar verdiepte zich ook in de kunst- en cultuurgeschiedenis. Als puber valt hij voor ‘de bombastische retoriek van Nietzsche’. Hij leest in die tijd ook Rosenbergs Mythe van de twintigste eeuw en krijgt rare ideeën over de oorlog die het wezen zou onthullen van de mens. Veel irrelevante zaken zouden dan immers verdwijnen als sneeuw voor de zon.

Als twintigjarige belandt hij in het Duitse leger en verblijft dan drie jaar lang overal in Europa, maar vooral in Rusland, waar hij vecht aan het front. Zijn ouders blijven achter in Wenen, waar zijn ongelukkige moeder zelfmoord pleegt. Feyerabend hoort daarvan als soldaat in Vukovar op 9 juli 1943. Pas jaren later vindt hij haar afscheidsbrief bij het opruimen van een kast. In 1945 wordt hij zelf getroffen door drie kogels –  een in zijn rechterhand, een in zijn gezicht en een in zijn rug -, die hem voor zijn leven lang invalide en impotent maken. Sinds 1946 loopt hij met een stok. Nog tijden wordt hij gekweld door nachtmerries en droomt over zichzelf als lijk. ‘Eens toen ik tegenover me lag, wurgde ik mijzelf en besnuffelde ik het lijk op zoek naar tekenen van verrotting’.

De beschrijving van zijn oorlogsherinneringen vormen de meest beklemmende passages van zijn autobiografie. Ze lijken gevoelloos geschreven, alsof zijn emoties uit die tijd geheel verdwenen zijn. Dat probleem loopt als een rode draad door heel zijn leven. ‘Mijn gevoelens,’ schrijft hij, ‘waren vaak oppervlakkig en verwrongen, meer melodrama dan echt gevoel’. Maar zijn gevoelsleven keert heel langzaam terug. Na vijf huwelijken en een bewogen leven als hoogleraar aan meerdere universiteiten in Europa en Amerika komt hij stilaan tot zichzelf. In zijn rijke leven ontmoette hij de grote denkers van zijn tijd: Bruno Kreitski, Paul Dirac, Arthur Koestler, Ludwig Wittgenstein, Karl Popper, Niels Bohr, Von Neumann, Hilary Putnam en Imre Latakos. Hij discussieert met hen over problemen als de ‘niet-einsteinsiaanse interpretaties van de Lorenz-transformatie’, of ‘het probleem van het bestaan van de externe wereld’.

Maar achteraf bezien ziet hij vooral zichzelf terug in de spiegel. Bijna alles wat ik deed was voorwaardelijk, onafgemaakt, zonder doel: ‘killing time’. Het was alsof hij heel langzaam weer een mens met een eigen karakter aan het worden was. Omdat het hem aan een doorwrocht wereldbeeld ontbrak, fladderde hij in het rond zoals hij ook tijdens de jaren van het naziregime gedaan had. En toch, alles komt weer goed. De woorden die hij vlak voor zijn dood schrijft over de liefde vormen een van de mooiste passages van het boek:

‘Vandaag de dag denk ik daar anders over. Liefde en vriendschap spelen een cruciale rol in het leven en zonder de aanwezigheid van die twee blijven zelfs de meest nobele ondernemingen en de meest fundamentele beginselen zonder inhoud, zonder kleur en zijn ze zelfs gevaarlijk. Als ik over liefde te spreken kom, dan bedoel ik niet zo’n abstract engagement als ‘liefde voor de waarheid’ of ‘liefde voor de mensheid’, een engagement dat, op zichzelf genomen, vaak genoeg garant stond voor allerlei uitingsvormen van bekrompenheid en wreedheid. Noch heb ik het over die emotionele vulkaanuitbarstingen die zichzelf binnen de kortste keren uitputten. Ik zal er nooit in slagen om hier precies weer te geven wat ik met liefde bedoel, want dat zou een verschijnsel kortwieken dat bestaat bij de gratie van een voortdurend veranderend mengsel van zorg voor de ander en zelfverlichting. De liefde lokt mensen uit hun beperkte ‘individualiteit’, ze verbreedt hun horizon en verandert ieder voorwerp dat ze op haar pad tegenkomt. Toch is deze liefde niet het resultaat van een bijzondere verdienste van onze kant. Ze is niet aan het het verstand noch aan de wil onderworpen; ze is eerder het gevolg van een gelukkige samenloop van omstandigheden. Deze liefde is een gift, geen inspanningsresultaat.’

2 Reacties »

  1. Jan Kellendonk

    17 april 2020 op 14:58

    Alles goed en wel, maar als A een ziekte heeft, doctor B een bepaalde experimentele behandeling voorstelt en doctor C een andere, wat doet A dan? Gaat hij een muntje gooien, of gaat hij of zij op zoek naar iemand, die zijn probleem “van buiten af”, dus zonder bepaalde hang naar een van de twee experimentele behandelingen. Noemen we hem D. Als D met A en B kan praten hebben we een vruchtbare voedingsbodem voor een door de ratio gestuurde genezing. Is D er niet, krijgt Feyerabend zijn zin; is D er wel en vindt er een dialoog plaats, dan denken we aan Popper. Trouwens, dat muntje gooien komt van Pascal.

  2. Huub Mous

    17 april 2020 op 15:15

    ‘Who shall decide when doctors disagree,’ zei Pope. De gok van Pascal ging overigens over geloven in God of niet geloven in God. Feyerabend heeft het over wetenschappelijke kennis.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)