Holy shit!

Schermafbeelding 2015-07-05 om 23.24.14

 Ids Willemsma, Mestcontainer, 1985

Gerard Reve had een bijzondere belangstelling voor zijn eigen drollen. Vaak heeft hij ze in geuren en kleuren beschreven. In welke stand hij zij aantrof in de pot bijvoorbeeld, in een cirkel of deels rechtovereind. Een goede drol ‘s ochtends is een voorteken voor de dag. In de ordening van de drol ligt een wereld besloten. Ook herinner ik mij een passage van Reve, waar hij beschrijft hoe hij in de Middellandse zee bij Algeciras een drol te water had gelaten die hij even later zelf al zwemmend weer tegenkwam. Hoe smerig wil je het hebben! Reve had het ook nooit over ‘een drol’, maar over ‘een drol van stront’. Dat klinkt zo mogelijk nog smeriger. Bij ‘een drol van stront’ ruik je als het ware de drol. Want hoe je het ook wendt of keert, stank kan de literatuur niet teweeg brengen. Zelfs een kleurenfoto kan de stank niet overbrengen.

De stank is onontbeerlijk om een drol van stront in zijn ware gedaante te kunnen vatten. Stank kun je niet zien, alleen maar ruiken en de neus kan een grotere mate van walging teweegbrengen dan welk ander zintuig dan ook. Wie een goeie neus heeft voor stank weet hoe hij zijn publiek werkelijk kan choqueren. Stank is de provocatie bij uitstek. Elke vorm van stank draagt een subliem geheim met zich mee. Het is het ‘mysterium tremendum et fascinosum’, het raadsel van het genotvolle afgrijzen, fascinerend en huiveringwekkend tegelijk.

Stront en God raken elkaar als twee tegenpolen die beide deel uit maken van een zich spiegelend universum. Het is een dubbelwereld, waar het profane weerkaatst in het heilige en het spirituele zich omkeert in het scabreuze. Die parallelle universa hebben in een agrarische regio als Friesland altijd al bestaan in de onderlaag van de cultuur. Het is een wereld waar zowel de boeren in de kerk als de beesten op het land schijt hebben aan God. ‘Wat marmer is voor Italië, is koeienstront voor Friesland,’ heeft Ids Willemsma ooit beweerd. Daarmee gaf hij gehoor aan het adagium voor de hemelse verbeelding dat ooit door Rudi Fuchs het meest treffend is verwoord: ‘Kunst moet stinken! ‘

Ooit heb ik mij voorgenomen om een geschiedenis van de stank te gaan schrijven. Ook religie, zo heb ik ontdekt, heeft iets met stank van doen. Het zijn altijd helden en heiligen die het taboe van de stank doorbreken. Zo bezocht de heilige Elizabeth de nabijheid van besmettelijke zieken en schurftige kinderen. Elke religie is gebaseerd op een ideaal van reinheid en zuiverheid, dat bekrachtigd wordt door een indringende geur. Ook de geur van de mienskip is in wezen diep religieus. Waar het woord mienskip opduikt, komt weldra stront aan de knikker. Waar het woord ‘zuiverheid’ opduikt, verschijnt weldra de gaskamer. Want wie buiten de eigen geurgrens valt stinkt. Elke vorm van discriminatie en uitsluiting vindt zijn oorsprong in een afwijkende lichaamsgeur. Sterker nog, een samenleving ontstaat door de verschuiving van het somatische naar de societas. De corpus wordt een coöperatie met alle geurrituelen die daarbij horen.

Negers stinken, niet alleen omdat ze anders koken, maar omdat hun lichaam een andere geur heeft. De nazi’s spraken over de Foetor Judaïcum, de stank van de Joden. Wie heilig wil worden moet eerst de stank van andermans lichaam kunnen verdragen. Daarom ging Paus Franciscus als eerste de voeten wassen van anderen. Christus deed het bij zijn apostelen. Het was een gebaar van…. kijk ik ben immuun voor andermans stank. Ik heb de geur van heiligheid. Die sacrale geur is een soort ozonlucht die je ook wel eens ruikt als de stofzuiger oververhit raakt. Elke haat begint bij de transformatie van de geur van het eigene tot de stank van een ander. De lichaamsopeningen, zoals mond en anus, zijn de poorten waar het eigen lichaam met de buitenwereld communiceert met geuren die weldra in stank veranderen.

In deze onbestemde zone beginnen niet alleen de walging en de haat, maar gaan ook wereldreligies van start. Elke godsdienst creëert een nieuwe dogmatiek die in wezen gebaseerd is op stank. Zo herken ik een katholiek aan zijn stinkende aura van ouwelgeur die ontstaan is door het vele hosties vreten. Een protestant stinkt naar beschimmelde psalmbundels en kerkorgels met houtwurm…. en zo kunnen we nog wel even doorgaan. Mijn geschiedenis van de stank wordt een driedelig standaardwerk dat in de komende jaren zal gaan verschijnen. De geschiedenis van de hygiëne is inmiddels uit en te na beschreven, te beginnen met het civilisatieproces van Norbert Elias. Maar wie schreef de geschiedenis van de stank?

De wereld van de stank is een verdwijnend universum dat je alleen nog in de derde wereld aantreft. En anders wel in Azië. Ik ben nooit in Azië geweest, maar ik stel me zo voor dat het daar een eldorado is voor stankfanaten. Daar kun je nog ‘s levens felheid beleven, zoals Huizinga die beschreef voor het tijdperk van de late Middeleeuwen. Dat is de wereld van de extreme tegenstellingen. Aan de ene kant stank, armoede en bruutheid sadisme en stompzinnigheid. Aan de andere kant verfijning mededogen, vrijgevigheid, ascese, mystiek en poëzie. Kijk zo moeten we het hebben. Wij zijn de stank vergeten, waardoor we het verhevene niet meer kunnen waarderen.

20kakhatseflats3

Piero Manzoni. Artist’s Shit, 1961

In dit van stank ontdane tijdsgewicht raken we vervreemd van de alle hoop ontnemende putlucht van het menselijk lichaam. We weten zelfs niet meer hoe de dood ruikt. Het opsnuiven van lijkenlucht wordt binnenkort een toeristische attractie. Zelfs de stank van een sonore scheet wordt tegenwoordig van zijn aardse oorsprong ontdaan. De stank, die in alle registers van walging en perverse zelfgenoegzaamheid aan de basis staat van de ervaring van het sublieme, is in onze tijd taboe verklaard. Het lichaam is uitgeleverd aan de terreur van de deodorant. Het maakbare lichaam wordt steeds meer van zijn aardse geuren ontdaan. De mens wordt een antiseptische constructie van de mode-industrie die ons doet geloven dat we geen oorsprong hebben in het binnenste van de buik. Een mens wordt tussen pis en stront geboren, zei Seneca al. Alleen de rioollucht van de scheet herinnert ons nog aan onze ware oorsprong.

Lezend in een boek van Augustinus stuitte ik onlangs op een ode aan de scheet. De oude kerkvader raakte in zijn laatste levensjaren zo overtuigd van de glorie en almacht van God dat hij niet het hoogste begon te bejubelen, maar het laagste dat denkbaar is. Het laatantieke denken hanteerde een hiërarchisch ideeënkader, waarin het lichaam de laagste plaats innam. Langs deze lange weg van vlees en drek naar geest en God moet de mens zien op te stijgen. Maar ook in de diepste regionen is de platonische schoonheid te vinden. Zo heeft Augustinus niet alleen een loflied kunnen zingen op de pracht van de worm met zijn schitterende kleur en volmaakte ronde lichaamsvormen, maar riep ook de scheet bij hem pure verwondering op.

Zo beweert Augustinus dat menig mens zijn scheten meer onder controle heeft dan zijn erecties. Sommigen brengen uit hun achterste zonder enige stank naar hun believen zulke harmonieuze geluiden te voorschijn, dat ze ook naar die kant schijnen te zingen. Stank is de geur van het heilige. Duister is de klank van het schone. God is een drol van stront. Het kan niet anders. Ik ruik hem. Maar tegelijk weet ik dat ik de enige ben. Operatie geslaagd, patiënt overleden. Holy shit, I am a solitary man!

Reageren is niet mogelijk.