Alleen de herinnering blijft

Zoals de Titanic al meer dan honderd jaar verbonden is met de gedachte aan een snelle ondergang, zo lijkt Venetië het beeld op te roepen van een traag en waardig afscheid van het leven. Sterven in Venetië moet niet moeilijk zijn, want alles loopt daar op zijn eind. Als er niets gebeurt verdwijnt de eeuwenoude stad zelfs langzaam onder water. Met man en macht wordt tegenwoordig geprobeerd om die aanstaande ramp te voorkomen. De lagunes worden afgesloten met indrukwekkende waterwerken, maar het is uitstel van executie. Venetië zal onder water verdwijnen zoals ooit Atlantis door door de oceaan verzwolgen is.

Vorige week was ik weer eens in Venetie. In 1972 was ik daar daar het eerst van mijn leven. Vooral die eerste ontmoeting vergeet ik nooit meer. Aankomen op het station, na een lange treinreis die eindigt met een tocht over de spoordijk die Venetië verbindt met het vaste land. En dan die eerste aanblik als je het station verlaat. De kleuren, de geuren, het water, je eerste tocht met een vaporetto. Wij sliepen vlak naast de Accademia in een klooster dat was omgebouwd tot jeugdherberg. Het was een excursie van drie weken samen met een tiental medestudenten onder leiding van Hessel Miedema.

We hebben toen de hele stad van onder tot boven doorgeploegd. Iedereen moest vooraf een referaat houden en ter plekke toelichting geven. Ik had de San Marco gekozen en wist daar destijds dus alles van. Ik had me grondig verdiept in de bouwgeschiedenis en zo stuitte ik op het wonderlijke verhaal van de vier bronzen paarden die sinds eeuwen boven op de San Marco staan. Of beter gezegd hebben gestaan, want in 1984 werden ze vervangen door replica’s vanwege de luchtvervuiling. Hessel Miedema was een Spartaans docent. Zo gunde hij je nauwelijks rust, wat gaandeweg de excursie tot steeds meer irritatie leidde. We wilden wel eens een middagje vrij of een uurtje voetballen met de Venetiaanse jongens in de buurt.

Hessel Miedema

Hessel Miedema, Amsterdam begin jaren zeventig

Hessel Miedema, die in in 1928 Sneek werd geboren en in april overleed, heeft heel wat sporen in Friesland achtergelaten, onder meer als directeur van het Princessehof van 1957 tot 1963. Aan de Universiteit van Amsterdam promoveerde hij tien jaar later op het proefschrift Karel van Mander: den grondt der edel vry schilder-const. Sinds 1967 was hij als wetenschappelijk hoofdmedewerker verbonden aan het Kunsthistorisch Instituut van de Universiteit van Amsterdam. Eerder – van 1963 tot 1967 – werkte hij eerst als wetenschappelijk ambtenaar en later als hoofdmedewerker op het Instituut voor Neerlandistiek van dezelfde universiteit. Zelf begon daar ik in 1968 met mijn studie Nederlands, die ik in 1970 afbrak. Eerder was Miedema van 1961 tot 1963 redacteur geweest van het Friese literaire tijdschrift Quatrebras. In 1963 verscheen als speciaal nummer daarvan zijn grote gedicht De greate wrakseling. Tien jaar later verscheen zijn verzamelde literaire werk in het Fries onder de titel Op ‘e literaire toer.

Maar dat alles wist ik nog niet tijdens die wonderlijke excursie in Venetië in april 1972. Het was mijn inwijding in de geschiedenis van de kunst, maar zo heb ik het destijds niet ervaren. Hessel Miedema kwam op ons over als een wat al te fanatieke vakidioot. Hij wist van geen ophouden en dacht dat wij met hetzelfde kunsthistorische virus waren besmet. Dat was dus niet zo. Voor ons was Venetië een leuk uitje in het tweede jaar van een leuke studie. Ook nog goed gesubsidieerd. Zelfs van de Italiaanse overheid kregen we zo’n tweehonderd gulden subsidie per persoon.

Het waren andere tijden. Tussen de middag at Miedema samen met zijn vrouw altijd een pakje brood ergens op een bankje of een brugleuning. Wij zaten dan altijd breeduit te lunchen in een pizzeria met een stevig glas wijn. ’s Avonds doken we tot diep in de nacht onder in de kroegen van Venetië, terwijl Miedema altijd vroeg op bed ging. De volgende ochtend hadden wij dan een stevige spijker in de kop, terwijl Miedema telkens weer zo fris als een hoentje present was. Klaar met allerlei lastige vragen, waar wij dan geen antwoord op hadden. Dat moest een keer mislopen. Het cultuurverschil was te groot.

Op een avond, na wat teveel glazen wijn, heb ik daar in die armzalige jeugdherberg in Venetië nog een parodie opgevoerd van zijn wijze van doceren, waarbij de gelijkenis zo treffend was, dat niemand daarna nog angst had voor de grillen van deze zeer eigenzinnige man. Zijn grimassen en tics, het was ineens allemaal doorgeprikt. Miedema zelf lag toen al op bed, samen met zijn vrouw, maar de muren van de jeugdherberg waren zo dun, dat hij mijn optreden woordelijk moet hebben verstaan. Dat heb ik geweten. Daarna is het gedurende de resterende dagen van deze excursie niet meer goed gekomen tussen Miedema en mij. De magie van de meester was weg. Hij had geen aureool meer en was teruggekeerd op aarde onder ons gewone stervelingen.

Ook herinner ik mij nog, dat ik een paar dagen later bij een speelgoedwinkel een klapperpistool kocht en vervolgens op de ijzeren brug over het Canal Grande, vlak bij de Accademia, een poging heb gedaan om Miedema overhoop te schieten. Het klapperpistool ging af en de arme man stond minutenlang te trillen op zijn benen. Het was een practical joke die lichtelijk uit de hand was gelopen. Het jaar daarop ging de film Don’t look now in première, met Donald Sutherland in een glansrol als een kunsthistoricus die vermoord wordt op een brug in Venetië. Ik vrees dat Hessel Miedema bij het zien van die scene nog even een hartritmestoring heeft gehad en aan mij heeft teruggedacht.

Lopend door de smalle steegjes van Venetië waanden we ons soms in die film Don’t look now die we dus nog helemaal niet gezien hadden. In Venetië kan dat, want de tijd loopt daar in cirkels rond. Het was of overal zo’n eng oud vrouwtje met een rood kapje en een slagersmes de hoek om kon komen. Op een dag kwamen we inderdaad in zo’n steegje een oud dametje tegen. Wij, dat waren Willem van Beek, Erik Luermans, Karel Schampers en ik. Karel herkende haar meteen. Het was Peggy Gugenheim. Peggy in levende lijve! Hoe is het mogelijk. Ik had de tegenwoordigheid van geest om haar aan te spreken:

Miss Gugenheim, may I ask you a question. We are students from Amsterdam and we have some questions about art. Do you have some time for us.

Peggy aarzelde geen moment en nodigde ons uit om halfzeven ‘s avonds in haar Palazzo annex museum aan het Canal Grande. Jarenlang had ze geen enkel interview meer gegeven. Ze leefde teruggetrokken met al haar hondjes, haar kunst en haar herinneringen. Op weg naar haar toe kochten we nog een bosje margrieten in een bloemenstalletje. Typisch Hollands, dachten we nog.

Peggy Guggenheim in haar huiskamer in Venetië. De foto hangt in het museum. De huiskamer is nu bij het museum getrokken.

Peggy ontving ons hartelijk. Ze legde ons uit hoe de alarminstallatie werkte, kennelijk een standaardprocedure voor onbekende bezoekers. De margrieten plaatse ze liefdevol te midden van een gigantisch boeket dat op de salontafel stond. Boven de bank hing een Picasso, even verderop een schilderij van Max Ernst en boven het dressoir een Jackson Pollock. Peggy trok een kastdeur open waarachter een bar verscholen zat met alle dranken van de wereld. Toen ze vroeg wat we wilden drinken, dacht ik bescheiden te zijn.

– “Sherry please”.
– “I am sorry”, zei Peggy, “I don’t have sherry’”.

Daarna volgde een geanimeerd gesprek over Picasso, Max Ernst,  Duchamp, Bellini en wat al niet. Het leven van Peggy Guggenheim valt samen met de geschiedenis van de kunst in de twintigste eeuw. Veel grote kunstenaars heeft zij door aankopen gestimuleerd en niet te vergeten: bemind. Peggy stond bekend om haar gigantisch vermogen dat ze had geërfd en haar gigantische libido dat – zoals zij zelf eens schreef – haar telkens weer nieuwe energie gaf. In haar jonge jaren moet zeer aantrekkelijk zijn geweest – ondanks of misschien dankzij – haar uitzonderlijk grote neus.

Zo moet ze ook met Mondriaan hebben geflirt. Toen we vroegen naar opvatting over het werk van Mondriaan, gaf zij een kort en bondig antwoord: “He was a most peculiar man”. Geniaal en uiterst formeel. In de laatste oorlogsjaren in New York ontdooide hij wat. Zo was hij nog nooit van zijn leven naar een nachtclub geweest. Peggy had Piet aan het dansen gebracht. Wij vroegen haar nog wat wij beslist niet mochten missen in Venetië. Carpaccio, zei ze onmiddellijk. Carpaccio in de de Scuola di S. Giorgio degli Schavioni.

Jaren geleden las ik de prachtige biografie van Mary V. Dearborn: Het leven van Peggy Guggenheim, minnares van het modernisme (2005).  Over de relatie tussen Peggy en Piet Mondriaan heeft zij helaas weinig te melden. Wat ik las over heer jeugd frappeerde mij zeer. De vader van Peggy, Benjamin Guggenheim – op wie zij zeer gesteld was – overleed in 1912, toen Peggy pas 13 jaar oud was. Hij verdronk bij de eerste zeereis van de Titanic.

Ooit kocht hij een armbandje van parels en diamanten voor haar. Het was een ketting in de vorm van margrieten, die – zoals haar biografe hier uitdrukkelijk aan toevoegt – haar lievelingsbloemen zouden worden. Heel haar leven was Peggy Guggenheim op zoek naar een vader. Misschien moet ze daar even aan hebben gedacht, toen ze onze margrieten een plaats gaf tussen de orchideeën.

Aan de waterkant waar haar Palazzo grenst aan het Canal Grande staat nog altijd het ruiterbeeld van Marino Marini: L’angelo della città uit 1948. De ruiter leunt lichtjes achterover met de blik omhoog, de armen wijd gespreid in een kennelijke staat van seksuele extase. De penis van de ruiter wijst ook omhoog. Die penis kun je er afschroeven, zo onthulde Peggy Guggenheim later in haar memoires. En bij gelegenheid deed zij dat ook wel eens, als het wat al te druk was op het Canal Grande en zij de mensen niet wilde choqueren. Vorige week was ik nog even in het museum. Ik zag het ruiterbeeld en constateerde tot mijn genoegen dat de penis nog altijd omhoog staat als een speer. De lust tot leven is niet geweken ook na de dood van Peggy.

Her ruiterbeeld van Marinetti, vorige week vrijdag in het Peggy Guggenheim museum

Toen wij Peggy Guggenheim in april 1972 ontmoetten was zij 73 jaar, iets ouder dan de eeuw waarmee haar leven zowat samenviel en twee jaar ouder dan ik nu. Ze oogde toen nog vitaal en was vol levenslust. Zeven jaar later zou ze zelf overlijden. Ze stierf in Padua na een hersenbloeding en dus niet in Venetië. Sterven in Venetië, zo had zij zich het einde voorgesteld. Wel ligt haar as begraven in de tuin van haar eigen Palazzo Vernier dei Leoni. Haar urn ligt naast de steen voor de veertien hondjes die zij tijdens haar leven gekoesterd heeft.  Om maar te zwijgen over de stoet van  mannen die zij in al die jaren heeft bemind. Wat wil je nog meer als minnares van het modernisme. Haar foto staat nu op mijn buro, naast de rouwkaart van Hans. Zo vinden Venetië en Amsterdam elkaar uiteindelijk in de dood. Alles gaat ten onder. Alleen de herinnering blijft.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)