Als in een donkere spiegel

vaat-20001

Wanneer slaat het rouwproces om in zelfbeklag? Dat is een ongemakkelijke vraag die zo nu en dan in mij opkomt. Eigenlijk van begin af aan, sinds Marijke er niet meer is. Maar de vraag wordt pijnlijker naarmate de tijd verstrijkt. Waarom wil ik haar blijven herdenken, haar herinneren, haar tot leven roepen? Is het omdat ik mijzelf wil rechtvaardigen? Waarom laat ik haar niet los, als een vogel die je laat wegvliegen aan het strand bij een ondergaande zon? Er zijn clichés genoeg die je op weg kunnen helpen. Sterker nog, de dood leeft van het cliché.

Vreemd genoeg heeft de dood van Marijke mij ook teruggeworpen in de problematiek van de religie en alles wat daarmee samenhangt. Schuld, boete, het zelfonderzoek van het geweten. Verlossing en vervulling, maar ook de fantoompijn van het gemis als je alleen kunt zien in een donkere spiegel. Niets is van waarde als ik de liefde niet had. Maar wat is het niets? Is dit leven op aarde alles wat er is, of is er dan toch iets meer? Mijn gevoel zegt ja. Maar de hemel is leeg en mijn verstand heeft geen antwoord.

Wederom neem ik mijn toevlucht tot het verleden.

Het is oudejaarsavond 1982. Marijke en ik staan met het glas in de hand. Zo te zien heeft zij er al een paar meer op dan ik. Haar vader nam de foto. Hij logeerde vaak bij ons in die tijd. Soms wel een paar maanden lang. Haar moeder was overleden op 30 november 1981, een week voordat Jurriaan geboren werd. Ik weet nog goed dat ik de rouwkaart op de deurmat zag liggen toen ik terugkwam uit het ziekenhuis waar Marijke was bevallen. Dood en leven waren nauw verweven in die tijd.

Op die oudejaarsavond ging alles weer een beetje normaal. Ik was al weer enige tijd aan het werk. Met vallen en opstaan weliswaar, maar we maakten weer plannen voor de toekomst. Marijke had dus alle reden om te lachen. Ze straalde en was gelukkig. De slechte tijden waren voorbij. We gingen de goede tegemoet. De jaren tachtig werden voor ons beiden een enerverende tijd. Op 3 maart 1984 werd Renate geboren. Twee dagen daarvoor waren we tien jaar getrouwd.

Haar vader overleed op 2 november 1990. Hij werd begraven op de begraafplaats St. Barbara in Amsterdam West. Marijke haar broer had het toen zo geregeld dat de urn met de as van hun moeder werd opgegraven en die dag ook in het familiegraf werd bijgezet. Dat was een wonderlijk gezicht, om die urn van haar moeder te zien wankelen op de kist van haar vader.

Gisteren heb ik eindelijk de brief op de bus gedaan, waarin ik heb aangegeven wat er met de as van Marijke moet gebeuren. Ik ben er nog steeds niet uit. Eerlijk gezegd heb ik ook niet zoveel op met dit soort rituelen. Jurriaan heeft er wèl gedachten over. Dus moet de urn eerst maar eens gewoon naar huis. Ik denk dat ik hem van de week met de fiets ga ophalen. Dan kan hij mooi achter in de fietstas.

Met Marijke achterop fiets ik dan nog een rondje door de stad. Fluitend en zwalkend, zo’n beetje als in die mooie scene in de film Turks Fruit. Eigenlijk zou ik dat een keer in in Amsterdam moeten gaan doen. Met mijn OV-fiets slingerend tussen de trams en de auto’s door, met de urn van Marijke achterop.  Tussen alle vertwijfeling voel ik soms ook een vreemd soort euforische energie. Buiten waait de wind om het huis. Mijn poes Mira staat de miauwen voor de tuindeur. Ze wil naar buiten.

Reageren is niet mogelijk.