Het groeiend taboe op de wij-vorm

Slide1

‘Overal in de lucht is de adelaar thuis. Op de hele aarde heeft de nobele mens zijn vaderland.’ Die woorden van Euripides lijken op de huid van de moderne mens geschreven. De hele aarde is onze woonplaats. We zijn kosmopoliet geworden in de tijden van Verlichting en moderniteit. Maar is dat ook zo? Het heimwee naar de geboortegrond blijft een mensenleven lang bestaan. Bloed en bodem blijven ons denken beheersen ondanks alle vooruitgang. Het negentiende-eeuwse nationalisme is nooit verdwenen, maar bloeit overal in Europa. Hoe meer globalisering, hoe meer chauvinisme en etnische waan. Een mens zal nooit een adelaar worden. In de kosmos of op de gehele aarde voelt niemand zich thuis. In onze diepste gedachten verlaten we nooit de geboortegrond. Sterker nog, we verlaten nooit echt de baarmoeder die in het verdere leven uiteraard groter wordt, andere vormen en andere proporties aanneemt, maar in wezen dezelfde trekken behoudt.’

Dit is een passage uit mijn boek De Fries die in de toekomst sprong. Van de week kreeg ik een mailtje van iemand die ik al jaren ken. Hij was boos geworden om een zin in deze passage: ’Bloed en bodem blijven ons denken beheersen ondanks alle vooruitgang.’ Deze boze lezer had als kind de oorlog meegemaakt. ‘Als iemand met herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog accepteer ik die constatering niet, ’ zo liet hij me weten.

Ik heb de passage nog eens gelezen en herlezen. Wat is het probleem? zo vroeg ik me af. Het enige wat je  op deze passage mogelijk zou kunnen aanmerken is dat ik de retorische vorm ‘wij’ hanteer. Dat is altijd lastig als je dat retorische ‘wij’ letterlijk als ‘wij’ (inclusief ‘ik’) gaat lezen. Maar voor iemand die werkelijk leest wat hier staat, kan dit toch geen misverstand opleveren. De boze lezer was boos omdat ik hem zou aanpraten dat hij zich nog steeds niet bevrijd had van bloed-en-bodem-denken.

Hij betrok deze tekst dus op zichzelf, terwijl ik hier in zijn algemeenheid schrijf over de huidig situatie in Europa. Ik vroeg hem of hij van de week naar het Journaal had gekeken of de krant had gelezen: Brexit, Marie Le Penn, Geert Wilders… Dat is allemaal ‘ons Europa’, om over Rusland maar te zwijgen….. Ik wilde met deze zin in de wij-vorm de lezers van mijn boek niets aanpraten, maar dit retorische ‘wij’ komt niet uit de lucht vallen. Het gaat over ‘iets’ in ‘ons Europa’ wat wel degelijk gaande is.

Het misverstand deed me denken aan wat me een paar jaar geleden is overkomen. Ik schreef een groot stuk in de Volkskrant met als pakkende titel: ‘Wij babyboomers zijn bij de eerste afslag het spoor al bijster geraakt.’ Het stuk leverde nogal wat reacties op, onder meer van Max Pam. Zijn artikel had als  kop ‘Spreek voor je zelf, zak!’ Zijn betoog begon met een uitvoerige uiteenzetting over de kwalijke aspecten van de wij-vorm. Omdat het relevant is voor het verwijt dat mij nu wordt gemaakt, citeer ik deze redenering van Max Pam in extenso:

Schermafbeelding 2016-06-30 om 12.57.40

Van de generatie van mijn ouders erfde ik een kapot Europa
Wat mij in het stuk van Huub Mous over babyboomers vooral opviel, is dat het is gesteld in de wij-vorm. Wij, babyboomers, zijn het spoor bijster geraakt en wij, babyboomers, kunnen daarom maar beter zwijgen. Enzovoort. Zodra de wij-vorm wordt gebruikt, is het verstandig na te gaan wie er eigenlijk met dat ‘wij’ wordt bedoeld. Zo is daar allereerst de pluralis majestatis, waarmee vorsten uitsluitend zichzelf aanduiden. Het wij is hier een super-ik, dat anderen juist uitsluit. Dus als majesteit zegt ‘en nu stappen wij in de Gouden Koets’, bent u beslist niet uitgenodigd om met haar in te stappen.

De wij-vorm
Een variant op deze pluralis majestatis is de pluralis modestiae, het zogenaamde bescheidenheidsmeervoud. Deze wij-vorm kan ook gebruikt worden door minder hooggeplaatste personen. In Annie M.G. Schmidts roemruchte radioprogramma De familie Doorsnee zei een stem altijd: ‘En nu verplaatsen wij de microfoon naar de huiskamer’. Ook journalisten en columnisten gebruiken vaak de wij-vorm als zij het ‘ik’ te egocentrisch of te aanmatigend vinden. Geschiedschrijver Loe de Jong (1914-2005), in oorsprong een journalist, doet dat regelmatig in zijn standaardwerk over de bezetting. Bijvoorbeeld wanneer hij schrijft: ‘Welnu, wij veronderstellen dat dit wel vaker gebeurde’.

Het omgekeerde komt eveneens voor: een wij dat juist niet verwijst naar zichzelf, maar uitsluitend naar anderen. Dit wij is door de schaker J.H. Donner het verpleegsters-wij genoemd. Dit naar aanleiding van de verpleegster die met een po aan zijn bed kwam staan en riep: ‘Zo mijnheer Donner, en nu gaan wij een plas doen!’ Van een gezamenlijke activiteit was hier uiteraard geen sprake.

De ander
De verpleegsters-wij wordt ook gebruikt door politieagenten, bijvoorbeeld wanneer u een kraak aan zetten bent en heterdaad wordt betrapt. In zo’n situatie pleegt menig agent te vragen: ‘Zo, waar zijn wij mee bezig?’ Ook de agent bedoelt juist niet zichzelf, maar de ander.

Ten slotte is er ook nog een wij dat zowel de spreker als de aangesprokenen omvat. Deze wij-vorm steekt vooral de kop op in de gedaante van een dominee die ons vanaf de kansel toespreekt en zegt dat ‘wij allemaal zondig zijn’. In de ogen van de Hoogste hebben ook allemaal schuld – ook degene die ons voorgaat en die het boetekleed aantrekt. Het dominees-wij kan zeer seculier van karakter zijn. Je komt hem tegen bij GroenLinks, bij Greenpeace of bij anti-globalisten die ons vertellen dat ‘wij’ door te veel te consumeren de ondergang van de wereld bespoedigen.

Dat het artikel van Huub Mous is geschreven is in de dominees-wij, zal duidelijk zijn. Wij, gemeente van babyboomers, zijn de weg kwijt, wij hebben gefaald, wij hebben een gespleten ziel, wij hebben alle kansen laten liggen en wij laten ook niets achter, daar helpt geen lieve moeder Maria aan. Vadertje lief, trouwens ook niet. Het enige dat ‘ons’ nog rest, aldus de eerwaarde, ‘is precies te vertellen hoe onze idealen schipbreuk leden’.

Moed
De meest primitieve, maar vaak ook meest effectieve houding ten opzichte van het dominees-wij is de tegenwerping: spreek voor jezelf, zak! Als jij vindt dat je zondig bent, laat anderen daar dan buiten. Voor jezelf spreken vergt trouwens enige moed, want wie in een kudde of in een gemeente uitsluitend voor zichzelf wenst te spreken, ziet zich snel geplaatst in een positie die uitloopt op afscheiding. Daarom eerst maar zinloos debatteren.

Lees verder:  hier

Het klonk allemaal erg stoer, dit betoog van Max Pam over wat hij noemt ‘het dominees-wij’. Vooral dat verweer: ‘Spreek voor je zelf zak!’ Persoonlijk had ik de voorkeur gegeven aan de volgende formulering: ‘Laten wij voor onszelf spreken, amice! ’ Het kan zijn dat de wij-vorm bij een lezer in het verkeerde keelgat schiet. Net zoals de lezer van mijn boek abusievelijk meent dat ik hem een bloed-en bodem-mentaliteit wil aanpraten door de wij-vorm te hanteren.

Toch kan ik mij niet aan de indruk onttrekken, dat lezers die mijn teksten in de wij-vorm zo interpreteren hinder ondervinden van de kwaal van de letterlijkheid (die overigens ook vaak voorkomt bij dominees). Natuurlijk ga ik er niet vanuit dat ik letterlijk namens alle babyboomers spreek, als ik zeg: ‘Wij babyboomers….’ Net zomin ga ik ervan uit dat iedere inwoner van Europa nog altijd behept is met bloed en bodem-denken, als ik schrijf… ’Bloed en bodem blijven ons denken beheersen ondanks alle vooruitgang.’

Als je zo gaat redeneren kun je niets meer beweren, in ieder geval niet in de wij-vorm. We leven in het ik-tijdperk, dus alles wat je beweert moet kennelijk ook in de ik-vorm gesteld worden. Dus voortaan niet meer: ‘Wij houden van Oranje!’ Maar: ‘Ik houd van Oranje!’ Niet: Wij houden van Zwarte Piet! Nee: ‘Ik houd van Zwarte Piet’. Niet: Wij Nederlanders zijn tegen een referendum over Nexit.’ Nee: Ik, Nederlander, ben tegen een referendum over Nexit.’ ‘Wij Nederlanders….’ kan trouwens al helemaal niet meer. ‘Wij mensen….’ straks ook niet. ‘Ik mens….’ blijft dan nog over. Tot uiteindelijk alleen nog ‘Ik….’ overblijft.

Eerlijk gezegd, vinden wij dat onzin.

Reageren is niet mogelijk.