Paradijs de zondeval voorbij

Het overkomt me niet zo vaak meer, maar vannacht had ik er weer een: een lucide droom. Ik zat op een paard en had het dier volledig in mijn macht. Ik kon naar links en naar rechts, draven en galopperen en als ik wilde hield ik stil of keerde ik om. In het echt heb ik nooit paard gereden, maar dat was geen probleem. Opeens was ik een volleerd ruiter. Het landschap waarin ik mij bevond was vreemd en vertrouwd tegelijk. Het leek op een eindeloze steppe, maar het gras was verdord. Soms was er helemaal geen gras meer te zien en reed ik op verdroogde aarde, met brede groeven doorkliefd, een soort puzzelpatroon van lijnen dat zich eindeloos voortzette tot aan de horizon. Ik gaf het paard de sporen en raakte in galop. De snelheid liep zo hoog op, dat de grond beneden mij een grote grijze waas werd. Het paard begon te vliegen zo leek het wel. Op dat moment kreeg ik de onweerstaanbare neiging om ook zelf te gaan vliegen. Als ik dan toch alles kon, waarom zou dit dan ook niet mogelijk zijn?

En verdomd het lukte. Ik sloeg mijn vleugels uit en verhief mij uit het zadel. Ik steeg op, eerst langzaam, maar steeds sneller en sneller. Het paard beneden galoppeerde gewoon door. Ik hoorde muziek die ik niet goed thuis kon brengen. De steppe beneden verwijderde zich langzaam en ik zag opeens bergen in de verte. Naarmate ik dichterbij kwam, zag ik de contouren scherper worden. Het was het Rifgebergte. De steppe ging over in een woestijn en uiteindelijk zag ik een weerbarstige hoogvlakte beneden me. Maar ik vloog hoger en hoger, boven de wolken en zelfs daarbovenuit. Ik verliet de dampkring en zag het zwarte firmament vol stralende sterren. De aarde beneden wentelde om zijn as in een adembenemend schouwspel. En nog hoger wilde ik, voorbij dit heelal, op weg een andere wereld. Het zwart om me heen werd langzaam licht en ik belandde in een lange tunnel van stralend licht. Aan het eind was het opeens stil. Ik hoorde alleen vogels fluiten. Het was voorjaar. In de verte joeg andermaal een golvend hete wind.

Wat zijn dat toch, lucide dromen? In mijn jonge jaren had ik ze geregeld. Ik kon alles wat ik wilde ’s nachts, de wereld lag volledig aan mijn voeten. In het najaar van 1966 zag ik de film Het Ggangstermeisje. Het was een Nederlandse nouvelle-vague film van Frans Weisz met Kitty Courbois in de hoofdrol. Het script was geïnspireerd op een boek van Remco Campert. Het verhaal was nogal ingewikkeld. Een jonge schrijver reisde naar de Franse zuidkust, waar hij de rust hoopte te vinden om aan een scenario te werken. Daar werd hij geconfronteerd met gebeurtenissen die ook in zijn onafgemaakte scenario beschreven stonden. Het was een soort Basic Instinct, maar dan in zwart-wit. Iemand schrijft een scenario, dat tegelijk gebeurt in de werkelijkheid. De wensdroom dat je kunt fantaseren wat je wit, en het gebeurt dan ook.

De schrijver wordt meegelokt naar Rome waar hij in zijn eigen film blijkt te zijn beland. Als de opnamen van de film eindelijk zijn begonnen, is het probleem, waar hij mee worstelde, kennelijk opgelost. Maar het gangstermeisje, waar hij smoorverliefd op werd, blijkt een dubbelrol te spelen. Zij moet kiezen tussen twee werkelijkheden: de maffia of haar geliefde. De droom of de werkelijkheid. In de slotscène op het strand schiet zij haar geliefde dood, nadat op de achtergrond een lange rij zwarte limousines op de boulevard is komen aanrijden en een brigade van ongure types langzaam naderbij komt. Vooral die stoet van zwarte limousines maakte destijds grote indruk op mij. Later heb ik er nog wel eens van gedroomd. Zwarte auto’s zonder chauffeur die in een stoet komen aanrijden als een symbolische aankondiging van je eigen dood. Vorige week moest ik er even aan denken toen ik op tv die indrukwekkende stoet van zwarte lijkwagens zag. Ik had moeite om te blijven kijken, maar ik bleef aan de buis gekluisterd. Zo wil je niet dood gevonden worden.

Thuisgekomen na het zien van de film Het Gangstermeisje, heb ik nog lang wakker gelegen. Het was niet eens omdat het zo’n goede film was, maar het verhaal bleef me bezig houden. Zo vroeg ik me af hoe ik het verloop van de gebeurtenissen moest duiden. Was het verhaal letterlijk bedoeld of juist symbolisch? Die vraag bekroop me ook wel eens, als ik een boek van Kafka las. Ik herinnerde mij, dat zo’n raadselachtig verhaal behalve letterlijk ook op een allegorische wijze kan worden verklaard. Datzelfde geldt voor een droom. Zo is de verhouding tussen de ogenschijnlijk onsamenhangende inhoud van een droom en zijn diep verborgen betekenis altijd weer een lastig probleem. Behalve de letterlijke en de allegorische betekenis, heb je ook nog de allerdiepste betekenis in het licht van twee uitersten, de grote dilemma’s van het bestaan. Die laatste betekenis heeft betrekking op de twee polen die altijd weer terugkeren in een droom: de strijd tussen goed en kwaad, de hemel en de hel, de duivel en God. Het is het oude dilemma tussen het paradijs of de zondeval.

Dat laatste leek me hier het geval. Het gangstermeisje moest kiezen tussen het paradijs of de zondeval. Of beter gezegd: tussen alles of of niets. Een onbetekenend, maar liefdevol leven, of een meeslepend leven in dienst van het kwaad. Het was het dilemma van Achilles. Een lang leven zonder glorie, of een snelle dood met eeuwige roem. ‘Leef snel en je zult een mooi lijk zijn,’ zei James Dean. En terwijl ik zo lag na te denken, over zonnen, zielen, hemelrijk, de laatste dingen van het leven en de onontkoombaarheid van de dood, raakte ik stilaan in een geëxalteerde stemming die steeds intenser werd en niet meer te stoppen leek. Ik zag mijn leven als een film aan mij voorbij flitsen en alle betekenislagen die daarin verborgen liggen. Ik zat in de machinekamer van mijn eigen dromen en liet gebeuren wat kennelijk gebeuren moest. Ik werd duizelig en alles draaide voor mijn ogen. Opeens viel ik van de top van een hoge toren. Dit was geen vliegen meer. Dit was crashen.

De maanden daarvoor had ik een nogal stormachtige periode beleefd. Een opname in een gekkengesticht dicht bij de duinen – ‘thalassa! thalassa!’ –  en de dood van mijn vader hadden mij niet onberoerd gelaten. G.K. Chesterton heeft eens beweerd, dat een waanzinnige niet iemand is die zijn verstand verloren heeft, maar iemand die alles verloren heeft behalve zijn verstand. Die paradoxale situatie doet zich ook voor bij een lucide droom – mutatis mutandis, ofwel, nadat veranderd is wat veranderd moet worden blijft alles zoals het geweest is. Dan heb je niet je bewustzijn verloren, maar alles verloren behalve je bewustzijn. Dan ben je niet de weg kwijt, maar alles behalve de weg. Sterker nog, je zweeft over de weg zoals Jezus ooit over de wateren liep. Hoe dan ook, in de nasleep van mijn kortstondige waanzin had ik nogal eens last van lucide dromen. Voor zover je daar last van kunt hebben, want die dromen waren soms ook heel plezierig. In een lucide droom heb jezelf het heft volledig in handen. Je kunt alles meemaken wat je wilt. Eigenlijk ben je wakker, maar toch droom je. Je stuurt de werkelijkheid met de kracht van je eigen verbeelding.

Maar toch was het niet echt een lucide droom die mij die avond voor de geest kwam. Ik was immers nog steeds wakker. Ik zag alles als een film aan mij voorbij glijden en tegelijk zag ik mezelf, nietig als een kleine bioscoopbezoeker, zittend voor het scherm van mijn eigen bestaan. Opeens had ik een moment van verlichting. Het was of ik opgetild werd, ver boven deze wereld waarin ik mij bevond. Ik gaf me over aan deze wonderbaarlijke levitatie die steeds grotere vormen aannam. Zo voelde ik mij opnieuw opstijgen maar nu  in een andere werkelijkheid en langzaam één worden met alles. Dat wil zeggen, één met het hele universum, één met alle sterren en planeten, de stroom die de atomen verbindt met het melkwegstelsel, lichtjaren verwijderd van dit armzalige tranendal. Ik werd zelfs één met het goed en het kwaad.

Heel even meende ik in een flits het laatste te zien wat voor een mens te zien valt, het paradijs de zondeval voorbij…. En terwijl mijn verbeelding zo opklom naar hogere sferen, voorbij het lichaam zelfs en de geneugten van het vlees, belandde ik in de ijle regionen van de noordpool en zag een witte ijsbeer die met zijn zwiepende staart zijn eigen sporen in de sneeuw uitwist om de jagers te misleiden. Die almachtige, ijskoude ijsbeer die met zijn adem zijn drie dode jongen weer tot leven wekt. Ik dacht, als ik dit onthoud, dan zal ik altijd weten dat er meer is tussen hemel en aarde. Vliegen en vallen horen bij elkaar. De poort van het paradijs staat wijd open voor ieder die ophoudt met dromen over een eeuwig leven. Het paradijs is hier en nu. De ware zondeval is de verzaking van het leven.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)