Op weg naar school

Apollolaan Amsterdam, vorige week vrijdag 16.00 uur

‘De pijler verheft zich aan de voorzijde 
hoog boven het trottoir en rijst aan de achterkant hoog 
op uit het water van de Boerenwetering. De beelden
groep bestaat uit een paard – het geweld – dat door 
een meisje – de onschuld – wordt bedwongen. Ik herinner mij dit beeld vroeger goed te hebben gekend. Ik 
moet toen een jaar of vijf geweest zijn. De voorstelling 
heeft zelfs een diepe indruk op mij gemaakt. Wat mij 
nu dan ook nog duidelijk voor de geest staat is dat ik 
mij het lot van het meisje, zoals dat daar tussen de 
hoeven van het paard geklemd staat, erg heb aangetrokken. Ik had het gevoel dat de circustoer op die smalle 
en hoge pijler slecht voor het meisje zou aflopen. Paard 
en kind moesten wel voorover op het trottoir vallen, of, 
wat mij toen nog erger leek, achterover terechtkomen 
in de diepte van het water onder de brug. Mijn eerste 
contact met dit beeld heeft zich dus voltrokken in een 
soort paniekstemming.

Nu, zo’n dertig jaar later, geloof ik deze reactie wel te 
kunnen verklaren. En wel op de volgende wijze: de gedragingen van paard en meisje zijn eigenlijk niet in overeenstemming met de plaats waar zij zich bevinden. Zij staan te hoog voor wat zij daar laten zien. De basis 
waarop zij staan is bovendien te smal. Het contrast tus
sen het gebeuren en de plaats waarop zich dit voltrekt 
is dan ook te groot om van een logische relatie tussen 
beeld en voetstuk te kunnen spreken. De solide indruk, 
die de figuren op zichzelf maken door hun balans en 
hun zware vormen, wordt, met andere woorden, door 
hun plaatsing teniet gedaan. De groep die op de 
grond in evenwicht zou zijn, lijkt op zo’n hoogte aan 
het wankelen te gaan. Wat onder normale omstandig
heden waarschijnlijk niet zo’n heksentoer is, ziet er op 
een grondvlak van 2 X 1 meter uit als een griezelig 
waagstuk.

Kortom: het is door deze tegenstelling tussen 
de levensechtheid van de voorstelling en het onlogische van de plaats van het beeld, dat een vijfjarige jongen in
 paniek werd gebracht. Toch heeft hij toen intuïtief de 
artistieke kracht van deze sculptuur ondergaan, want 
achteraf gezien is de bedoeling van de beeldhouwer: een 
architectonisch onderdeel ondergeschikt te maken aan 
een expressieve gedachte, volledig overgekomen. Immers, 
in de tweeslachtigheid van dit brugbeeld – die de oorzaak was van de schok waarmee de beleving van het 
onderwerp op vijfjarige leeftijd gepaard ging – , ligt 
nog steeds een groot deel van de werking – de door de 
beeldhouwer bedoelde werking – van het beeld.’

Aldus Dr. L. Gans, destijds conservator van het Stedelijk Museum te Amsterdam, in een tekst voor Openbaar Kunstbezit in 1963. Het gaat om een beeld van Hildo Krop op een brugpijler die ontworpen werd door architect Piet Kramer. In 1932 werd het beeld geplaatst. Op de achtergrond zijn het gebouw van de toenmalige Rijksverzekeringsbank en de Apollohal te zien, met vooraan de bioscoop Du Midi. Deze tekst is voor mij heel herkenbaar, want ook ik heb dit beeld als kind gekend. Evenals Dr. Gans kwam ik hier elke dag langs op weg naar school. Om precies te zijn van 1954 tot 1960, toen ik vanuit de Watergraafsmeer met bus D en E naar Zuid  ging. Het is ook een raar beeld. Er klopt iets niet. De dichter Erik Menkveld schreef er een mooi gedicht over:

Meisje en Paard, 1932

 Nietsontziend vernietigend zal het
om zich heen willen trappen, alles
wat het voor de hoeven vindt
versplinteren en vertreden – laat het
komen, denkt ze, laat het komen.

In haar ongerepte handen
zal het zijn laaiende voorpoten
vleien, zijn teugelloze kracht
zal overstromen in haar.

Al klokt haar nog een boezelaar
om de benen, ze is geen kind
maar een hoofd vol morgenrode
landerijen, haar onbevangenheid
gehouwen uit Beiers graniet.

In een wolk van blij gekrijs
zal het door haar gebreideld
moeiteloos de stugge grond
openleggen en overladen karren
over kinderkopjes trekken.

Dus laat het nu komen en haar
omsteigeren. Ze vreest het niet.

Het beeld ligt diep opgeslagen in mijn reptielenbrein en roept een cascade van herinneringen op. Op 3 september 1957  – ik was toen negen jaar – zag ik vanuit de bus tot mijn ontzetting dat Du Midi in de nacht daarvoor volledig was afgebrand. De bioscoop werd meteen herbouwd en in 1962 heb ik hier nog de film West Side Story gezien  die een jaar lang in Du Midi heeft gedraaid.

Ook Gerard Reve moet dit beeld van Hildo Krop dagelijks hebben gezien, toen hij eind jaren dertig van huis ging op weg naar het Vossius Gymnasium. Reve moet niet zo gecharmeerd zijn geweest van de esthetische kwaliteiten van dit beeld, want hij heeft zich later nogal smalend uitgelaten over Hido Krop. Hij noemde hem een ‘een communistische koekenbakker van geslachtsloze beelden.’ Krop stamde uit een socialistisch bak­kersgezin, zo las ik ergens op internet (zie hier):

‘en werd naar men zegt door Gerard Reve beschreven in De Avonden. Hij kwam wel bij de familie Van het Reve over de vloer. Krop kreeg ook een bakkersopleiding, vandaar Gerards omschrijving: “een communistische koekenbakker van geslachtsloze beelden”.’

Wonderlijk genoeg wordt dit gegeven niet vermeld in de Reve-biografie van Nop Maas. De woorden ‘geslachtloze beelden’ heb ik overigens nergens terug kunnen vinden in de boeken van Reve. Wel een uitspraak die erop lijkt. In Moeder en zoon (1980) schrijft Reve :

.’..de Rozenburgschool, was gelegen aan het Zuivelplein, en was de rechts buitenste van een zeer dreigend, in de art deco-stijl van de jaren ’20 opgetrokken, vestingachtig complex van drie scholen, versierd, indien men het zo mag noemen , met de verschrikkelijke beelden van de communistische banketbakker, later ‘stadsbeeldhower’, Hildo Krop.’

Het kan natuurlijk ook zijn dat de Reve’s afkeer van de beelden van Hildo Krop veroorzaakt is door het beeld van Erasmus, dat Hildo Krop vervaardigde voor de ingangspartij van het Vossius Gymnasium (zoals ook Nop Maas vermeldt).

Welke school Reve ook betrad, overal kwam hij Hildo Krop tegen. ‘Laat alle hoop varen Gij die hier binnentreedt.’ De beelden van Krop zijn bij Reve kennelijk opgeslagen in een verkeerd register van het geheugen. Hoe het ook zij, het vernietigend oordeel van Reve lijkt me niet helemaal terecht. Hildo Krop (1884-1970) was jarenlang de stadsbeeldhouwer van Amsterdam, waar hij bruggen en gebouwen verrijkte met prachtige beelden en versieringen. Het was de tijd van de zogeheten ‘Amsterdamse school’, jaren waarin de sociale woningbouw in de hoofdstad een wereldfaam verwierf.

Toch had Reve niet helemaal ongelijk. Niet alles wat Hildo Krop maakte was even fraai. In 1956 kreeg hij van de gemeente Amsterdam de opdracht een standbeeld van Berlage te maken. Het was immers Berlage die de plannen tekende voor het Plan Zuid, de wijk in Amsterdam, waar de meeste beelden van Krop nu nog zijn te vinden. Krop was al 72 toen hij die opdracht kreeg. Door ziekte en andere ongemakken duurde het uiteindelijk tien jaar eer het beeld in 1966 kon worden onthuld.  Het resultaat was bedroevend. Het standbeeld van Berlage, dat is te zien op het Victorieplein in Amsterdam, oogt spanningsloos, uitdrukkingsloos en is verkeerd van houding en maat.

Maar dat is nog niet alles. Begin jaren zestig ontstond in Leeuwarden het idee dat er een standbeeld van Troelstra moest komen. Nadat mevrouw Faber- Hornstra de schrijver H. P. Wiersma had geraadpleegd, die in die tijd bezig was met een biografie van Pier Pander, waarvoor hij in contact kwam met Hildo Krop, werd uiteindelijk met deze, inmiddels stokoude kunstenaar in zee gegaan. Hildo Krop was fysiek noch mentaal nog in staat was om een beeld van een dergelijk formaat tot een goed einde te brengen. Het resultaat werd dan ook het slechtste beeld dat ooit in Friesland vervaardigd is.

Maar het heeft wel op de meest prominente plek van de hoofdstad een plaats gekregen: naast de Oldehove. Het lijkt wel of Troelstra hier als redenaar staat te schutteren. Wie kent niet zijn begeesterde houding, met de beide vuisten omhoog op die beroemde foto uit 1917. Aan de vooravond van de vermeende revolutie kon Troelstra eruit zien als Lenin. Hier lijkt het alsof hij zijn tekst kwijt is, voor eeuwig starend naar de straatstenen. Het werd een slecht beeld van een groot kunstenaar. Ook deze opdracht had Hildo Krop te laat gekregen. Uiteindelijk werd hij dan toch wat Reve heeft beweerd: ‘Een communistische koekenbakker van geslachtsloze beelden.’

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)