Religie in tijden van het spektakel

De een zijn dood is de ander zijn brood. Dat oude gezegde past bij uitstek bij een tijd waarin het volk vraagt om brood en spelen. Het was de tijd van de gladiatoren waarin het christendom tot bloei kwam. Sterker nog, zonder het verval van de klassieke beschaving had het christendom niet kunnen ontstaan. Op lange termijn bezien was met de verschijning van het christendom een tweeslachtig idee ontstaan over de verhouding tussen het natuurlijke en het bovennatuurlijke. Het katholicisme had de God vermenselijkt met zijn incarnatiebegrip en triniteitsleer. Er was een zijnscontinuüm geschapen tussen het zichtbare en het onzichtbare, tussen de wereld van het ‘hier en nu’ en de transcendentie van de tijdloze eeuwigheid.

Anderzijds kon door de christelijke analogie van God en mens, van het bovennatuurlijke en het natuurlijke, uiteindelijk de goddeloze wereld van de wetenschap juist in het hart van het christendom ontstaan. Dit tweeslachtige christendom, was van oudsher geen eenduidige leer, eerder een vergaarbak van waardevolle bestanddelen van concurrerende sekten, zoals Mithrasdienst, Isisdienst en de Eleusische mysteriën. Het heeft zich pas als een curieus theologisch systeem geformeerd in een tijd dat de klassieke beschaving op zijn eind liep, het Romeinse Rijk ten onder ging en bij menigeen het idee ontstond dat caritas en barmhartigheid het meest probate tegenwicht vormden voor een samenleving die zijn sociale cohesie stilaan verloor.

Het was ook de tijd van de opkomst van het ‘kerngezin’, maar Christus zelf moest niets hebben van ‘het gezin als hoeksteen van de samenleving’ Daarover nam hij geen blad voor de mond: ‘Die vader of moeder liefheeft boven mij is mij niet waardig en die zoon of dochter liefheeft boven mij is mij niet waardig’ (Mattheüs 10: 35-37). Christus was in maatschappelijk opzicht een onruststoker en wat het gezin betreft een tweedrachtzaaier. Hij had meer weg van Marx, Bakoenin, Lenin of Trotzky, dan van een zoetsappige herder die zijn schapen telt, zoals hij in de christelijke traditie vaak is afgebeeld.

In die zin liep de opkomst van het christendom parallel aan de verschijning van de radicale sociale bewegingen in de negentiende eeuw. De boodschap van Christus is verminkt geraakt door het idee van een hiernamaals, het Laatste Oordeel en alle daarmee samenhangende begrippen van straf en verdoemenis, waar hij zelf helemaal niets van moest hebben. Alles wat Christus had afgewezen, was alles wat uiteindelijk de naam ‘christelijk’ draagt. Zo kwam bij Nietzsche de gedachte op dat het juist de christenen waren geweest die God hebben gedood: ‘De kerk is als de steen op het graf God-Mens, zij poogt hem daardoor te verhinderen te herrijzen’.

In de late Oudheid heeft het de gemeenschapsideaal van het christendom uiteindelijk kunnen zegevieren omdat de klassieke beschaving in verval verkeerde. De samenleving dreigde te bezwijken door machtswellust, geweld, agressie, hedonisme en het zich massaal verlustigen aan gruwelijke spektakels. De gladiatorenspelen in Rome waren bij uitstek het symptoom voor een beschaving in verval. Het was reality-tv, maar dan zonder camera’s. Het spektakel van gladiatorenspelen was in veel opzichten de voorloper van onze huidige spektakelmaatschappij, waarbij het ook gaat om de bevrediging van de meest primaire driften en behoeften van de massa. Brood en spelen roepen als reactie een verlangen op maar mystiek en mysterie. In die zin is de opkomst van het christendom in de late Oudheid te vergelijken met de huidige wereldwijde opkomst van de islam, nu de westerse beschaving in tijden van globalisering in verval is geraakt.

In zijn boek Wandlungen und Symbole der Libido (1913)  heeft Jung gewezen op de ingrijpende transformatie binnen de menselijke psyche die zich in de late Oudheid heeft voltrokken. De geestelijke energie werd anders gestructureerd volgens archetypische patronen. De religieuze ervaring werd in die heidense tijd vaak opgevat als een  lichamelijke vereniging met de godheid. Allerlei cultussen waren doordrenkt van seksualiteit en het morele verval dat daaruit voorkwam riep een tweeledige reactie op. Enerzijds kreeg het lustvijandige christendom de wind in de zeilen en anderzijds het heidense mithraïsme met zijn mysteriediensten. Beide religies hadden eenzelfde doel. Dat was, zoals Jung het formuleert: ‘een hogere 
vorm van gemeenschap in het teken van een geprojecteerd (‘vleesgeworden’) idee (logos), waarbij alle sterkste driften van de mens dienst
baar gemaakt konden worden aan de instandhouding van de maatschappij – driften, die hen voorheen meesleurden van de ene hartstocht naar de andere.’

In dit verband wijst Jung op een passage in de Belijdenissen van Augustinus, waarin het verhaal wordt verteld van Alypius die bezweek voor de verleidingen van de gladiatorenspelen.  Ik heb die passage nog eens opgezocht in de vertaling van Gerard Wijdeveld. Het is een treffende metafoor voor de huidige spektakelmaatschappij:

Hij verliet in ieder geval niet de aardse weg, 
die hem door zijn ouders met nadruk was voorgehouden, 
en nadat hij eerder dan ik naar Rome was vertrokken 
om recht te studeren, heeft hij zich daar op een onbegrijpelijke manier laten meesleuren door een onbegrijpelijke bevlieging voor de gladiatorenspelen. Hij was namelijk afkerig van dat soort dingen en verfoeide ze diep, maar toen hij toevallig eens enige vrienden en medestudenten ontmoette, die van hun middag- 
maal terugkwamen, hebben die hem, ondanks zijn heftige weigering en tegenstand, met vriendschappelijk geweld meegenomen naar het amfitheater, in de dagen 
dat daar de wrede moordspelen plaatsvonden. Alypius 
zei: ‘Ook al slepen jullie mijn lichaam naar die plaats 
toe en zetten jullie het daar neer, mijn geest en mijn ogen 
kunnen jullie daarmee toch niet op die spelen vestigen! 
Ik zal er dus afwezig bij aanwezig zijn en daarmee zo
wel jullie als die spelen de baas zijn!’ De vrienden hoorden dat wel, maar namen hem er toch mee naar toe, 
misschien waren ze juist wel eens benieuwd om te kijken 
of hij dat klaar kon spelen. Ze kwamen, aan en gingen zitten op plaatsen die nog wij 
waren. Het hele amfitheater stond laaiend van gruwelijk genot. Alypius hield de deuren van zijn ogen dicht 
en verbood zijn geest naar buiten te komen en zo iets verkeerds te ontmoeten. Had hij nu ook zijn oren maar 
dichtgestopt! Want bij de een of andere wending in het 
gevecht, toen een enorm geschreeuw van het hele publiek 
hem heftig schokte, liet hij zich door de nieuwsgierigheid overwinnen en menende, dat hij er wel op voorbereid was om wat daar ook gebeurde aan te zien en het 
toch met hooghartige verachting de baas te blijven, deed 
hij zijn ogen open en werd hij door een zwaardere stoot 
in zijn ziel getroffen dan die man die hij begeerde te 
zien in zijn lichaam opliep, en viel hij deerlijker neer dan 
de gladiator, om wiens val dat geschreeuw was opgegaan; het was door zijn oren naar binnen gedrongen en 
had toen zijn ogen ontgrendeld: zo kwam er een plek 
bloot waar hij geraakt kon worden en aldus kon zijn 
geest ten val worden gebracht, die alsnog meer vermetel 
was dan sterk en die te zwakker was, omdat hij op zich
zelf in plaats van op u – zoals hij had moeten doen – zijn 
vertrouwen had gesteld. Want mét dat hij daar bloed 
zag, dronk hij meteen een diepe teug onmenselijkheid in; 
hij wendde zich niet af, maar bleef kijken en de wilde 
razernij inzwelgen zonder nog van iets te weten, en verlustigde zich in het misdadig gevecht en bedronk zich 
aan bloedige wellust. En hij was al niet meer de man die 
daar was gekomen, maar één uit de massa bij wie hij was 
gekomen en voluit de metgezel van degenen door wie 
hij daar gebracht was. Waarom zou ik nog meer zeggen? Hij keek, hij schreeuw
de, hij kwam in vuur en vlam en bij het weggaan droeg 
hij de verdwazing met zich mee, die hem zou prikkelen 
om terug te komen, niet alleen maar samen met degenen 
door wie hij eerst was meegetrokken, maar zelfs voor 
hen uit en anderen meetrekkend.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)