Waar is de collectie Knecht-Drenth?

Hoe zit het eigenlijk met de grafiekcollectie Knecht-Drenth in het Fries Museum? In de nieuwe opstelling in het museum op het Zaailand is daarvan niets meer te zien. Zelfs de conservator Rudy Hodel, die voor het beheer en de uitbouw van deze collectie voor één dag in de week was aangetrokken, staat op 1 januari op straat, net zoals veel van zijn collega’s. Het lijkt erop, dat er een grote opruiming gaande in het Fries Museum. Niet alleen wat conservatoren betreft, maar ook de kunst zelf. De 4000 stuks grafiek van deze collectie zijn nu definitief verdwenen in het depot, net als de 200o stuks grafiek van de collectie Brattinga. Het Knecht-Drenth Fonds steunt het Fries Museum nog altijd structureel bij de aankoop van contemporaine Nederlandse kunst. Maar als de heer Knecht en mevrouw Drenth, die inmiddels al behoorlijk op leeftijd zijn, er lucht van krijgen wat er met hun eigen collectie in het Fries Museum is gebeurd, zijn ze ‘not amused’, vrees ik.

Hoe zat het ook al weer met die collectie? Al bijna veertig jaar verzamelen Tijmen en Helen Knecht kunst die ze vervolgens aan musea schenken. Hun glasverzameling schonken ze aan het Glasmuseum in Düsseldorf en hun collecties Spaans aardewerk en antiek Chinees porselein aan musea in Madrid en Valencia. Zo schonken zij in 1996 ook een uitgebreide grafiekcollectie aan het Fries Museum, nadat eerder drie musea deze schenking geweigerd hadden. Het Fries Museum kreeg daarnaast nog een fors geldbedrag  – 1 miljoen gulden (ruim 450 000 euro) – om de verzameling te beheren en aan te vullen en ook voor het tentoonstellen van deze grafiekcollectie.

De voorwaarden voor het beheer en de uitbouw van de collectie waren bindend. Ikzelf heb destijds stevige kritiek geleverd op het aanvaarden van deze collectie. Mijn artikel hierover verscheen op 24 december 1996 op de opiniepagina van de Leeuwarder Courant. Ik voorspelde toen grote problemen en kreeg daarin ook gelijk. Het heeft daarna nooit geboterd tussen het Fries Museum en het kunstlievende en uiterst bemiddelde echtpaar. Hun grafiekcollectie kochten ze bijeen op internationale kunstbeurzen, waar altijd wel wat in de aanbieding was. Eigelijk stelde het allemaal niet veel voor. In feite was het een soort postzegelverzameling van grote namen die je goedkoop kon kopen. In 2004 dreigde de relatie tussen het Fries Museum en het echtpaar op de klippen te lopen, toen Rudy Hodel in de catalogus, die toen uitkwam, kritiek uitte op het verzamelbeleid dat aan de collectie ten grondslag lag. Het streven naar volledigheid is een garantie voor kwaliteit, daar kwam zijn kritiek op neer.

Nogmaals, er is een grote opruiming gaande bij het Fries Museum. Uiterst capabele mensen met veel expertise en met een jarenlange ervaring worden nu van de een op de andere dag bij het grof vuil op straat gezet. Tegelijk worden nieuwe mensen aangenomen. Van die typetjes op hoge hakjes, die anderen in de gaten kunnen houden. Likken naar boven en trappen naar beneden, dat is de nieuwe bedrijfscultuur. Alsof alles wat in huis is brandhout is. Dat is een grof schandaal, maar je leest daar niks over. Er heerst een grote stilte rondom dit drama. De directeur van het Fries Museum zit gewillig op schoot bij de gedeputeerde van cultuur en geeft geen enkel tegenspel bij de draconische bezuinigingen die nu worden uitgevoerd. Zelfs de Raad van toezicht – met al die hotshots – zwijgt in alle talen. En dat, terwijl het provinciaal bestuur om cultuurideologische redenen dit nieuwe museum zelf heeft gewild. Hoe kun je jezelf zo in de nesten werken?

Te midden van al die ellende lijkt nu ook de grafiekcollectie Knecht-Drenth definitief begraven te zijn in de duistere kelders van het Fries Museum  Daarmee is een wonderlijke episode afgesloten, waarin het Fries Museum eigenlijk alles fout deed wat ze fout kon doen. Wie nu nog wat kunst thuis heeft liggen, laat staan een kunstcollectie, zal zich wel drie keer bedenken alvorens dit aan het Fries Museum te schenken. In 1996 zag ik dit zwerk al drijven. In de Leeuwarder Courant schreef ik destijds het volgende:

4 april, 1980(3)0001

‘Het Fries Museum is nu het 
enige museum ter wereld 
geworden waar de Europese 
grafiek in zijn volle breedte 
aanwezig is’. Zo meldde de 
Leeuwarder Courant met 
gepaste trots in haar eerste 
berichtgeving over de gift van 
het echtpaar Knecht-Drenth 
uit Amsterdam. Hun collectie 
van 4052 prenten ter waarde 
van f 2 miljoen zal als basis 
gaan dienen voor een strak 
gereguleerd verzamelbeleid, 
waarvoor jaarlijks ook nog 
eens de rente van f 1 miljoen beschikbaar is gesteld. 
Ogenschijnlijk een geschenk 
uit de hemel. Bij nader inzien 
echter vormt deze gift een 
dwangbuis, die op termijn tot 
grote problemen kan leiden.

De criteria, die het echtpaar als
een dictaat heeft meegegeven 
voor het verder uitbouwen van 
de collectie, laten geen ruimte 
voor het ontwikkelen van een 
eigen visie. Het museum zal zich 
strikt moeten houden aan de 
curieuze uitgangspunten van 
deze particuliere verzamelaars. Zo zijn subjectieve smaakoordelen voor hen uit den boze: Het 
gaat immers om een ‘representatieve’ verzameling, waarbij met 
name in internationaal opzicht 
naar volledigheid wordt 
gestreefd. De huidige opvattingen over 
museale collectievorming staan 
haaks op een dergelijke geografische volledigheidsdrang. Kunst 
verzamelen is geen postzegels 
verzamelen. Een museum dient 
stelling te nemen, keuzes te 
maken, deel te nemen aan het 
eigentijdse discours over kwaliteit. Wat is de meerwaarde als je 
grafiek in huis hebt· uit alle 
windstreken van Europa, maar 
geen eigen visie mag hebben op 
wat deze discipline bijdraagt aan 
de ontwikkeling van de hedendaagse kunst?

Bovendien, wat moet het Fries Museum eigenlijk met grafiek? Deze kunstvorm heeft geen specifieke relatie met deze regio en 
lijkt bovendien haar beste tijd te 
hebben gehad. Sinds de opkomst 
van de zeefdruk in de jaren zestig en zeventig hebben zich op dit terrein nauwelijks opzienbarende ontwikkelingen voorgedaan. Grafiek heeft ook weinig aantrekkingskracht op een nieuwe 
generatie kunstenaars. De 
hedendaagse kunst is een uiterst 
complex terrein geworden, waar 
nieuwe media zich aandienen en 
de traditionele scheidslijnen tussen disciplines steeds meer aan het vervagen zijn. In zo’n klimaat is het niet verstandig om je als 
museum vast te leggen op een 
kunstvorm, die duidelijk niet de
 toekomst heeft.

Musea besteden tegenwoordig relatief weinig aandacht aan grafiek, maar dat heeft ook zijn 
redenen. In Nederland. zijn het 
nog slechts eenlingen, die binnen 
de mogelijkheden van de traditionele grafische technieken een 
eigen beeldtaal hebben ontwikkeld en zo tot interessante resultaten komen. Voor de rest is deze 
discipline grotendeels gedevalueerd door de opkomst van de 
kunstuitleen. Ook internationaal doen de ontwikkelingen zich inmiddels vooral op andere terreinen voor. 
Soms zijn het kunstenaars met ‘grote namen, die zich incidenteel 
met grafiek bezighouden om 
zodoende. ook met relatief betaalbare prijzen op de markt te kunnen komen. De grafiek uit het voormalige Oostblok is curieus omdat zij ambachtelijke 
kwaliteiten behouden heeft: In 
artistiek inhoudelijk opzicht echter valt ook hierin meestal weinig nieuws te beleven.

Op de Europese kunstbeurzen 
vormt de grafiek van de ‘klassieke modernen’ een lucratief verzamelterrein voor kunsthandelaren en speculanten, die de artistieke waarde vooral afmeten aan 
de te verwachten prijsstijging, in 
plaats van een eigen ‘subjectief 
kwaliteitsoordeel. In die branche 
zal de conservator moderne 
kunst van het Fries Museum 
straks haar weg moeten vinden, 
relaties moeten opbouwen, het 
alom aanwezige kaf moeten 
scheiden van het weinige koren, 
en bovenal compromissen moe
ten sluiten. Zo’n onderneming 
eist veel energie, en vooral veel 
tijd. Aangezien het provinciaal 
bestuur inmiddels heeft laten weten dat een personele uitbreiding er voor het museum er zeker niet in zit, zal de zorg voor de grafiekcollectie een zwaar stempel gaan drukken op het moderne kunstbeleid in de komende 
jaren. Hierdoor zal het eigen aankoop- en tentoonstellingsbeleid 
grotendeels ‘op de automatische piloot’ gerealiseerd moeten worden.

Maar dat is het ergste nog niet. 
Door het aanvaarden van deze gift met gebruiksaanwijzing heeft 
het Fries Museum zich ook voor 
de toekomst de mogelijkheid 
ontnomen om zelf prioriteiten te 
stellen. Drie gerenommeerde 
musea in den lande sloegen het 
aanbod van het echtpaar 
Knecht-Drenth af, omdat zij zich 
niet konden verenigen met het 
knevelcontract, dat onlosmakelijk aan de schenking verbonden 
was. Het Fries Museum trok uiteindelijk aan het langste eind, 
maar dit wonder kon alleen 
geschieden bij de gratie van een 
gebrek aan eigen visie. Wat gebeurt er als iemand in het 
museum straks zelf ideeën gaat ontwikkelen, die niet te rijmen 
zijn met de strenge richtlijnen, 
waaraan men zich thans heeft 
uitgeleverd? Als het deze conservator niet is, dan zal het ongetwijfeld haar opvolg(st)er zijn.

Ooit zal er toch een moment 
moeten komen dat het Fries 
Museum een eigen koers inslaat 
op het terrein van de hedendaagse kunst. Ideeën hiervoor zijn 
niet te koop, laat staan dat ze je 
zomaar in de schoot worden 
geworpen. Ze zijn wel brood
nodig als stimulans voor het 
kunstklimaat in deze provincie. 
Daarvoor is een gefundeerde 
stellingname vereist, een eigen 
visie waarin subjectiviteit onontkoombaar is. Of zoals de directeur van het Bonnefantenmusem het onlangs 
in een interview treffend verwoordde: “Dan heb je een fundament nodig, waar kunstenaars aan kunnen refereren en zich 
tegen af kunnen zetten”. Door 
zich op deze wijze te binden aan 
een in wezen reactionair verzamelconcept, heeft het bestuur 
van het Fries Museum de condities geschapen voor een intern 
conflict, dat vroeg of laat tot 
uiting zal komen.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)