Een kut met een gezicht

Afbeelding oorrsprong.jpg

In zijn boek The puppet and the dwarf, the perverse core of christianity (2003) heeft Slavoi Žižek het over de ‘perverse kern’ van het christendom, een wonderlijk begrip dat enige uitleg behoeft. De geniale vondst van het christendom was de constructie van de ‘paulinische tijd-ruimte’. De mens is reeds verlost door de incarnatie en het lijden van Christus, maar in afwachting van het Laatste Oordeel zal de mens zijn tijd zo goed mogelijk moeten uitdienen, door de zonde te vermijden en de christelijke naastenliefde te betrachten. Deze ‘tussentijd’ of ‘voortijd’, het ’reeds, maar nog niet’ maakt niet alleen een ongekende energie vrij, maar bevrijden ook het geluk, het verlangen en het genieten uit het domein van de angst. Dat wil zeggen: het is een genieten alsof je niet geniet.

De enige voorwaarde voor dit aardse genieten is het ‘net doen alsof’. Je doet alsof alles al geregeld is. Alles komt goed, want Christus is ons voorgegaan. Het is het christelijke veinzen dat de grote breuk, het exces, het ‘reële’, het ‘grote andere’ er niet (meer) is. Die breuk is voorgoed gedicht. We leven al in het hiernamaals, ook al zullen we eerst een nummertje moeten trekken en rustig op onze beurt moeten wachten. De noodtoestand wordt in het christendom permanent, maar tegelijk wordt het bestaan op een hoger plan getild in afwachting van (een reeds gerealiseerde) verlossing.

De analyse die Žižek loslaat op het christendom is intrigerend. Hij is van mening dat een religieuze visie op het bestaan noodzakelijk is om een ethische en politieke basis voor ons handelen te vinden in het ‘postseculiere tijdperk’ waarin wij leven. Žižek wil de verborgen erfenis van het christendom (in feite: de geniale constructie van de Paulinische tijd-ruimte) redden van de ondergang. Hij wil de kern van het christendom uitbeitelen uit het dialectisch materialisme van Marx, waar het in seculiere vorm bewaard is gebleven. Ook Lenin immers spreekt over het ‘reeds, maar nog niet’, ‘de gerealiseerde revolutie nog voordat de revolutie gerealiseerd is’. Het is de fantastische constructie van de utopie (die er nog niet is, maar in feite toch al geschapen is in de analyse van Marx), die het heden bepaalt in al zijn facetten.

Om de perverse kern van het christendom te redden, zal het geïnstitutionaliseerde christendom zich zelf moeten opofferen, een proces dat overigens al geruime tijd gaande is. De secularisering rukt steeds verder op, maar bereikt nooit een absolute nulwaarde. In het postseculiere tijdperk blijft altijd een restant van de religie voortbestaan, bijvoorbeeld in het ‘íetsisme’, een geloof dat er toch ‘iets’ moet zijn. Dat is het ‘suspended belief’: de echte religie wordt opgeschort, maar de herinnering eraan blijft bestaan als een vaag richtsnoer voor de moraal. In feite is deze denkfiguur al te herkennen in het ‘reeds maar nog niet’ van Paulus zelf. De leer van Paulus is dus nog steeds actueel, ook al zullen maar weinig atheïsten of agnostici dit openlijk willen erkennen. De ondergang van het christendom wordt dan ook niet door de secularisering bewerkstelligd. Integendeel, de secularisering is de voortzetting van het christendom in zijn meest wezenlijke gedaante. Of sterker nog, het christendom was in essentie een seculiere religie.

Hoe kan het ook anders? God is immers geïncarneerd in zijn zoon. Met deze menswording van God is de grote kloof met het ‘gans andere’ (Schleiermacher) het numineuze (Otto), het exces, de dood en de continuïteit (Bataille), ‘het ‘reële’ (Lacan) voorgoed gedicht. De uitroep van Christus “God waarom hebt Gij mij verlaten?’, was dan ook het hoogtepunt van deze seculiere heilsleer. Met deze ultieme menswording in de wanhoop – de laatste hoop die vervliegt – kwam juist de hoop in de wereld en tegelijk ook het christendom tot leven. Daarna diende de Heilige Geest alleen nog zijn werk te doen. De constructie van de Drie-eenheid, die door de kerkvaders nader is uitgewerkt, was niet alleen een metafysische constructie, maar ook een existentiële ‘onderlegger’ die alles bepaalt. Het was een basaal ordeningsschema voor het zelf en het bestaan, dat nog eeuwen meekon en het leven niet alleen structureert, maar ook de tijd een richting geeft naar het eind, dat wil zeggen: in de ultieme verlossing bij het laatste oordeel, die seculier voortleeft in de utopie.

Het rijk van de angst, die het jodendom nog kenmerkt, werd vervangen door het rijk van de liefde. God viel voortaan samen met de kloof tussen God en de mens. Dat is het wezenlijke verschil tussen jodendom en christendom. Het jodendom heeft het ‘gans andere’, het ‘heteros’, het ‘reële’, de ‘continuïteit’ bewaard. Het jodendom is in feite een combinatie van ‘de wet’ en een heidense vorm van liefde gemengd met angst. Dat is een liefde die in wezen streeft naar eenheid met het al, de kosmos. Het is de liefde met een spirituele seksualiteit.

In het christendom verdwijnt de angst in de liefde. De christelijke liefde is bemiddeld. Het is een liefde, waarbij lichaam en geest gescheiden zijn en de seksualiteit ‘gedespiritualiseerd’ wordt, dat wil zeggen: ontdaan van zijn heidense heiligheid. Het is de liefde van het uitstel, van het alsof. Sterker nog: Het de liefde van het perverse uitstel van de reeds gerealiseerde verlossing. Dit mechanisme was bij God bekend toen hij zichzelf in zijn zoon incarneerde, en is om die reden in wezen pervers. Je kunt nu eenmaal niet almachtig zijn en tegelijk lijden. En toch, juiste deze perverse kern van het christendom bleek een waardevolle schat voor de mensheid te zijn. Het is de meest kostbare en vaak miskende erfenis die die volgens Žižek gered moet worden.

Om deze schat te bewaren moet het christendom, zoals gezegd zich zelf opofferen. Net als Christus zelf overigens, die door zich op te offeren er voor zorgde dat het christendom op de wereld kon verschijnen. Zo zal ook het christendom zich zelf moeten opofferen om niet voorgoed te verdwijnen. Met die wonderbaarlijke redenering sluit Žižek zich aan de laatste gedachten van Dietrich Bonhoeffer over de toekomst van het christendom. ‘Etsi deus non datur’ (alsof God niet zou bestaan), zo moet het christendom voortbestaan. Die paradox zal het uitgangspunt moeten zijn van de nieuwe wereldse interpretatie, die het christendom – in de ondergang – moet redden van de ondergang.

Iets anders. Onlangs las ik een wonderlijk bericht in de krant. Een vrouw, die dacht dat de duivel in haar was gevaren, had haar bejaarde moeder met een kruisbeeld gedood. Dat gebeurde in Lourdes, of all places. Haar huis stond vol met crucifixen. Met één daarvan joeg ze haar oude moeder de dood in. Na haar daad belde de vrouw de politie die haar aantrof, besmeurd met bloed. ‘Ik had visioenen in een droom. Ik zag dat ik de duivel was,’ verklaarde zij tegenover de politie. Ze is opgenomen in een gesticht. Toen ik dit las ben ik even uit het raam gaan staren. Mijn gedachten dwaalden af naar Lourdes, naar het water, het vruchtwater van de Heilige Maagd. In gedachten dreef ik terug naar de oorsprong van de wereld.

Het schilderij l’Origine du monde werd door Gustave Courbet in 1866 geschilderd in opdracht van Kahalil-Bey. Deze erotomane Turkse diplomaat hing het vervolgens in zijn badkamer, verstopt achter een gordijntje dat groen was, de kleur van de islam. Het schilderij heeft vele omzwervingen gekend voor het in 1995 in het Parijse Musée d’Orsay terechtkwam. in 2004 liet ik mezelf naast dit bijzondere kunstwerk fotograferen en nam ik het even mentaal in bezit (zie foto boven). Eerder was het een tijdje het eigendom van de Franse psychoanalyticus Jacques Lacan. De filosoof Slavoi Žižek – een groot bewonderaar van Lacan – slaapt elke nacht in een bedstee met een reproductie van dit schilderij aan de muur als een soort postrooms kruisbeeld.

Wat is er zo bijzonder aan l’Origine du monde? Schokkend kun je de voorstelling nauwelijks nog noemen in onze oversekste tijd. Hoewel er een bibliotheek over is vol geschreven, is nooit duidelijk geworden wie destijds model heeft gestaan. Misschien dat het  de vriendin van James Mc Neill was, de mooie roodharige Ierse Jo Heffernan, die op vele schilderijen van Whistler voorkomt en ook op die van Courbet. Maar ik las laatst een bespreking van het boek van Thierry Savatier,‘l’Origine du monde,- Histoire d’un tableau de Gustave Courbet. Daarin wordt beweerd dat zij het waarschijnlijk niet is geweest, hoewel sommige romanciers dat stellig geopperd hebben. Savatier houdt meerdere opties open Mogelijk ook heeft een pornografische foto – waarvan er vele in Courbets atelier zijn teruggevonden – als voorbeeld gediend. Misschien was dit wel het eerste schilderij in de geschiedenis waarbij een pornografische blik tot kunst werd verheven. Nadien heeft het talloze kunstenaars geïnspireerd, zoals Marcel Duchamp, Orlan en Dr. Hugo Heyrman (zie hier). Hoe het ook zij, in dit schilderij is een moderne manier van kijken geboren, en blik die door lust wordt bepaald en die ook wel ‘scopofilie’ wordt genoemd.

In dit kunstwerk voltrekt zich de meest ontluisterende ontdekking van de moderniteit. Niet omdat de kijker zich betrapt voelt, maar omdat hij moet erkennen dat alleen de door lust gestuurde blik de werkelijkheid uiteindelijk tot werkelijkheid maakt. Elk beeld is geïmpregneerd door het libido. Alleen de lust van het oog maakt een beeld tot een beeld. Zonder deze drijfveer zou het beeld zich niet eens kunnen formeren. Dat wil zeggen, als efemere constructie verschijnen in het brein en zich ontdoen van zijn materiële gedaante: verf, doek, zilverbromide, pixels etc. Het confronterende realisme van dit schilderij loopt vooruit op het ‘cumshot’ van de laat twintigste-eeuwse pornofilm. Het beeld is hier reëler dan de werkelijkheid zelf, niet omdat het de werkelijkheid samenvalt, maar juist omdat het zich daar los van maakt.

Als het sacrale uit de wereld is verdwenen’ schreef Baudelaire, ’zouden er alleen nog minnaars van prostituees en minnaars van de wolken kunnen bestaan.’ De kunst van vandaag lijkt het obscene opnieuw te hebben ontdekt als de laatste schuilplaats van het sacrale. In de meest kale realiteit schittert de naglans van het geheim. Het christendom, zo beweert Žižek, is een perverse religie, omdat het geen enkel geheim meer intact heeft gelaten. Zelfs God werd van zijn laatste mysterie ontdaan, toen zijn Zoon aan het kruis vroeg waarom zijn Vader hem verlaten had.

De secularisering van de moderniteit is geen breuk met het christendom. Nee, het christendom wordt in dat proces van verwereldlijking juist voltooid. Vanuit die optiek is het obscene niet een nabijheid die zijn verte sinds lang heeft verloren. In het obscene voltooit zich uiteindelijk de perversiteit van het christendom. L’Origine du monde verbeeldt niet de geboorte van de wereld. Dit schilderij laat het moment zien waarop het sacrale voor het eerst ophield te bestaan, om in een nieuwe gedaante geboren te worden. In de representatie van het onrepresenteerbare. In een scheur van het scherm van vlottende tekens verschijnt het gapende gat van het grote niets: het kruis zonder gezicht. In onze post-seculiere tijd heeft het kruis een gezicht gekregen. De oorsprong van de wereld is een kut met een gezicht.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)