Waarom nog kunst?
Sinds Kant heeft de gedachte postgevat dat kunst autonoom is. Deze filosoof bedacht zo’n twee honderd jaar geleden immers een nieuwe definitie van de esthetische ervaring. Zo bracht hij kunst in verband met een ‘belangeloos genoegen’ en een ‘doelmatigheid zonder doel’. Dat zijn nog altijd de fundamenten van het hedendaagse autonomiebegrip in de kunst. De avant-garde van de twintigste eeuw heeft de kunst achter allerlei ideologische karren willen spannen – de utopie, de vooruitgang, de klassenstrijd – en daarmee de kloof tussen autonome kunst en het gewone leven willen dichten. Sinds Adorno echter mag hedendaagse kunst weer gewoon autonoom zijn. Sterker nog: kunst moét autonoom zijn. De kunst, zo zei Adorno, is zowel negatie als utopie en in die zin dialectisch. Kunst moet het in wezen destructieve karakter van het Verlichtingsproject zichtbaar maken. Kunst moet de wonden openleggen van onze onvrijheid en vervreemding. Dat kan de kunst alleen door kunst te zijn. De waarheid van de kunst schuilt juist in haar autonome karakter. Alleen de kunst immers houdt de belofte in stand van een toekomstig geluk. Of dat geluk nu een rechtvaardige samenleving is, een bevrijde mens of beide… dat mag iedereen zelf uitmaken.
Kunst wordt in toenemende mate ingekapseld in economisch georiënteerde kunstwereld die op haar beurt klakkeloos gehoor geeft aan de wetten van de belevenis-economie. Als reactie hierop zoeken kunstenaars tegenwoordig nieuwe wegen om met het grote publiek in contact te komen. Termen als ‘sociale sculpturen’ of ‘ontmoetingskunst’ duiden op tendensen, waarbij kunstenaars met hun product of activiteit direct het dagelijks leven infiltreren of mensen op die wijze een uitzonderlijke ervaring laten beleven. Maar ook daarmee levert de kunst zich uit aan de inhoudelijke eisen van een ‘de industrie van het beleven’, een ideologie die niet op een utopische horizon is gericht. maar op een onmiddellijke consumptie van momentane ervaringen.
.
Dat alles heeft vrijwel ongemerkt een bredere kunstopvatting doen ontstaan, waarbij de autonomie van de kunst niet bij voorbaat een onaantastbaar begrip is. Van outsider is de kunstenaar een insider geworden, die zijn eigen markt en publiek organiseert in samenwerking met tal van partijen in de samenleving. Daarnaast ontstaan er allerlei dwarsverbanden, niet alleen tussen nieuwe media en kunst in de publieke ruimte, maar ook kruisbestuivingen met poëzie, nieuwe muziek, popcultuur en game-industrie. Er is sprake van een ingrijpend proces van ontschotting en kruisbestuiving van voorheen gescheiden terreinen. Nieuwe media zijn onze wereld aan het veranderen en ook de opvattingen over kunst en creativiteit. Ze brengen ook nieuwe vormen van creativiteit voort en leggen onverwachte verbanden met begrippen als markt en economie. Nieuwe container-begrippen dienen zich aan als ‘beeldcultuur’, ‘e-culture’, ‘culturele planologie’ en ‘creatieve industrie’.
Wat betekent dit voor de autonomie van de kunst? Sommigen vragen zich af of het einde van de autonome kunst in zicht is. Anderen wijzen op het gevaar dat kunst haar eigen bestaansrecht verliest als haar vrijheid en onafhankelijkheid wordt opgeheven. Ik zelf denk dat de autonome kunst nog wel een tijdje vooruit kan, maar de dagen zijn wel geteld. In de netwerk-cultuur bestaat straks geen ‘binnen’ en ‘buiten’ meer. Er is straks geen vrijplaats meer voor de esthetische ervaring. In alle deelgebieden van de samenleving worden de structuren losser. Alles gaat steeds meer met alles samenhangen. Er worden steeds meer tijdelijke allianties gevormd. Vaste instituten, centra en podia voor de kunst zullen binnen afzienbare tijd gaan verdwijnen. De autonomie van de kunst kalft zienderogen af. Kunst wordt geen belofte van toekomstig geluk, maar het creëren van een uitzonderlijke beleving in het hier en nu. Kortom, de vraag dient zich aan: waarom nog kunst?