Poëzie en koeiestaarten

Deze maand verschijnt bij uitgeverij Bornmeer de grote tweetalige bloemlezing ‘Het goud op de weg/It goud op ‘e dyk’ met Friese poëzie sinds 1880 en de essaybundel ‘Identiteit en kowesturten’. Naar aanleiding van deze twee nieuwe uitgaven trad Abe de Vries gisteren op bij de SLAL, het podium van de stichting literaire activiteiten in de schouwburg De Harmonie in Leeuwarden. Zo’n dertig belangstellenden waren er op afgekomen. Abe de Vries sprak over vernieuwing en traditie in de Friese poëzie, vooral aan de hand van gedichten die liefde en dood als thema hebben. Gerrit Breteler zong tussendoor wat melancholische liederen. Onder meer teksten gezongen die hij schreef naar aanleiding van het boek ‘Hoe God verdween uit Jorwerd’. ‘Liederen’, zo las ik in het persbericht, ‘waar het failliet van het Mansholt-effect, de schaalvergroting en het teloorgaan van de agrarische cultuur in Friesland in wordt bezongen.’ Welnu, dat was te merken. Het was heimwee troef gisteren in De Harmonie. Friezen, hou je zakdoek bij de hand.

Bloemlezingen zijn in de mode. De nieuwe bloemlezing van Abe de Vries wordt al de vierde op rij. Iedereen wil kennelijk de Friese Gerrit Komrij worden. Eerder verscheen ‘De Spiegel van de Friese poëzie’. ‘Droom in blauwe regenjas’ en ‘De 100 mooiste Friese gedichten’. Abe de Vries legde gisteren uit waarom deze nieuwe bloemlezing anders is dan anders. Het gaat nu om een nieuw perspectief vanuit het heden. Deze bloemlezing geeft niet de historische waardering weer in de tijd, maar gezien vanuit het nu. Een schifting dus. Een poging tot een nieuwe canon. De 100 mooiste gedichten waren gekozen vanuit een subjectieve voorkeur, een specifieke smaak. De ‘Blauwe regenjas-bundel’ legde het accent op een nieuwe generatie met een voorkeur voor expressieve en lichtelijk absurdistische poëzie. Nu gaat het om een soort hersteloperatie. De Friese poëzie wordt herschikt vanuit een nieuwe alomvattende visie. De visie van Abe de Vries.

Drie jaar geleden ontstond er een stormachtig debat in de Friese literaire wereld naar aanleiding van een artikel van Abe de Vries in het tijdschrift Hjir, waarin hij een lans brak voor de waarde van de traditie. Poëzie moest weer Friese poëzie zijn. Dat wil zeggen: aansluiten bij een vooroorlogs rijk arsenaal van taalkunstenaars die de Friese taal hebben verrijkt met fraaie rijmen over het Friese boerenleven. Een rijkdom die ook nu nog voor het het oprapen ligt in het Friese leven van alledag. Het moet poëzie zijn die het Friese decor zichtbaar maakt, het landschap maar ook de samenleving, waarop zij reageert en waaruit zij voortkomt. Het is poëzie die geen behoefte heeft aan allerlei nieuwerwetse experimenten met de vorm. Friese poëzie moet iets zijn wat bij Friesland hoort. Friese poëzie moet vooral ook de muzikaliteit van de Friese taal benutten en die niet negeren in oneigenlijke experimenten. Friese poëzie moet zich onderscheiden, anders is zij ten dode opgeschreven. Friese poëzie moet het goud op de weg oprapen en niet links laten liggen. Zo ongeveer luidt het poëticale credo van Abe de Vries.

Het is niet zozeer dat hij vernieuwing en experiment niet ziet zitten. Vernieuwing en experiment hebben teveel aandacht gekregen. Bovendien was al die nieuwlichterij uit de jaren zestig voor een groot deel import van formele vernieuwingen van de vijftigers. Ook voor de oorlog waren er als vernieuwende tendensen in de Friese poëzie. De vernieuwing moet gedecentraliseerd worden, dat wil zeggen: teruggeplaatst in de brede stroom van de eigen traditie. De discussie van drie jaar geleden spitste zich toe op de poëzie van Douwe Kiestra die door Abe de Vries in zijn beruchte Hjir-artikel niet alleen in literair opzicht in ere werd hersteld (Kiestra was fout in de oorlog), maar ook als voorbeeld werd gesteld voor een nieuwe generatie jonge dichters. Abe de Vries – zo luidde de kritiek – zou de Friese poëzie weer willen opsluiten binnen ethno-linguïstiche kluisters, waaruit het na de oorlog juist wide ontsnappen. Abe de Vries wilde de klok terugzetten. De vermeende renaissance van de Friese poëzie zou in feite een poging zijn tot restauratie.

Bij die nieuwe generatie van Friese dichters herkende Abe de Vries een vergelijkbare attitude als bij Kiestra en consorten. Van deze nieuwe generatie was nauwelijks iemand aanwezig gisteren in De Harmonie. Het was nogal grijs in de zaal. Het waren vooral ouderen die de zondagmiddag op deze wijze wilden besteden. De discussie over de Friese poëzie is kennelijk morsdood. ‘Back to normal’, zo luidt het devies. Iedereen doet weer gewoon zijn ding. De stellingen van Abe de Vries brengen anno 2008 geen enkele beroering meer te weeg. Zelfs de mensen van Go-gol – Eeltsje Hettinga, Elske Schotanus en Arjan Hut – schitterden door afwezigheid. Terwijl dit tegendraadse internet-tijdschrift juist is opgericht naar aanleiding van het debat destijds. Ik heb gisteren ook nauwelijks een Friese dichter gezien. Good old Roel Falkena was de enige in de zaal die nog een kritische vraag wist te stellen. Dat is tenminste ook een echte veearts die verstand heeft van koeiestaarten. Waarom geen vertaling in het Engels in plaats van in het Fries, zo vroeg hij zich af. Tsja hoe kom je erop?

Opvallend was dat Abe de Vries een zeer defensief kwaliteitscriterium introduceerde. Friese poëzie moet de muzikaliteit van de Friese taal uitbuiten. Ik denk dat poëzie ergens over moet gaan, emotie, ontroering of verwondering moet oproepen. Voor mijn part verbijstering of een gewaarwording van het sublieme. Maar muzikaliteit? Ach, geef mij dan maar echte muziek. Als poëzie de muzikaliteit van de Friese taal weet uit te buiten, dan is dat mooi meegenomen. Maar goede poëzie overstijgt altijd de eigen taal. De sonnetten van Shakespeare zijn ook in goede vertaling van Burgersdijk topklasse. De gedichten van Rimbaud getuigen ook in het Nederlands van Han van Pinxtreren van grote kwaliteit. Het belang de Friese taal voor de Friese poëzie wordt naar mijn smaak door Abe de Vries zwaar overschat. Op deze wijze wordt de poëzie ingezet in de strijd om het behoud van een bedreigde minderheidstaal. De gerichte aandacht voor de muzikaliteit van de taal is bovendien een formeel criterium, dat pas in de moderniteit een eigen aandacht heeft gekregen. Anders gezegd, Abe de Vries ontleent zijn kwaliteitscriterium uit het kamp dat hij juist wil bestrijden. Poëzie is primair inhoud en dan pas vorm of taal. Het waren juist de experimentelen die deze regel hebben omgekeerd.

Wonderlijk ook hoe Abe de Vries de grote waardering, die de poëzie van Tsjêbbe Hettinga sinds 1993 buiten Friesland ten deel valt, vooral herleidt tot een waardering voor de voordracht en de exotische klankkleur van de Friese taal. Het zou daarbij niet zozeer gaan om de kwaliteit van de poëzie zelf. Als er iemand is die de muzikaliteit van de Friese taal uitbuit dan is het juist Tsjêbbe Hettinga. Het lijkt of theorie en praktijk in dit geval niet helemaal sporen. Al te muzikale Friese poëzie is ook weer niet goed. Dat is een makkelijk succes voor de buitenwacht. Een echte Friese dichter hoort kennelijk onbegrepen te zijn, zeker buiten Friesland, dat is de consequentie van deze kromme redenering. Die denkfout wordt wel eens meer gemaakt. Zo liet Abe de Vries weten dat Trinus Riemersma niet wil dat zijn roman ‘De reade bwarre’ – een hoogtepunt in de naoorlogse Friese literatuur – in het Nederlands wordt vertaald. Hollanders zouden de dubbele bodem niet snappen. De roman is immers een parodie op de Friese boerenroman, een genre dat buiten Friesland onbekend is. Zo geredeneerd had de eerste roman in de geschiedenis – Don Quijot van Cervantes – nooit een wereldsucces kunnen worden. Wie weet nu immers nog, dat de auteur een parodie schreef op de Spaanse ridderoman?

De ware literaire kwaliteit steekt altijd hoog uit, niet alleen boven de taal waarin het boek of gedicht geschreven is, maar ook boven de geografische of regionale context waaruit het literaire product voortkomt. Abe de Vries heeft daar maling aan. Hij houdt de lat zo hoog als de eigen regio. Hij propageert een naar binnen gerichte visie op de eigen literatuur, vanuit een norm die ‘het eigene’ als voorbeeld stelt. Of dat eigene nu een authentieke essentie is of een historische constructie, die vraag wordt niet eens gesteld. En dat gebeurt allemaal uit angst voor identiteitsverlies. Al met al kreeg ik een wat wonderlijk gevoel gisteren. Friese poëzie wordt een enclave van zonderlingen. Het is een kunstvorm voor ingewijden die in het heitelân met veel cultureel kapitaal is belast. Maar de waarde van die belasting is vooral van cultuurpolitieke en cultuurideologische aard. Natuurlijk had ik op moeten staan en dit ook openlijk moeten zeggen. Maar ja, waarom moet ik dat doen?

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)