Gedachten bij het stockholmsyndroom

Jaren geleden las ik het boek Samir (2007) van Arjan Erkel. Daarin beschrijft hij de geschiedenis van Samir A, die in 2006 werd veroordeeld voor 8 jaar gevangenisstraf vanwege het voorbereiden van terroristische acties. Arjan Erkel heeft in de gevangenis met Samir A. mogen spreken en ook zijn dagboeken gelezen. Samir A. heeft geprobeerd om naar Tsjetsjenië te gaan om daar aan de strijd van de moslimrebellen deel te nemen. Zijn eigen ervaringen tijdens zijn twee jaar lange gijzeling in Dagestan heeft Arjan Erkel deels in dit boek verwerkt. Daar had hij ook twee jaar eerder verlag van gedaan in zijn boek Ontvoerd: 607 dagen tussen leven en dood.

Dat schiep kennelijk een band met Samir A. Het verhaal van het boek is een mengeling van feit en fictie, maar het geeft ook een haarscherp beeld van de kleine wereld van moslimjongeren in de buitenwijken van de Europese metropolen. Deze jongeren kunnen kennelijk in korte tijd radicaliseren en van goed geïntegreerde allochtoon veranderen in een gevaarlijke terrorist. Samir A. kende Mohammed B. persoonlijk en nam ook deel aan een aantal huiskamer-gesprekken bij hem thuis in de Marianne Philipsstraat in Amsterdam Geuzenveld die leidden tot de moord op Theo van Gogh.

Arjan Erkel beschrijft het proces dat zich tussen de oren van deze jonge mensen voltrekt. Droog en met veel inlevingsvermogen. Hij probeert het te begrijpen, zonder overigens begrip op te brengen voor hun abjecte gewelddadigheid. Als cultureel antropoloog weet hij als geen ander, dat je eerst objectief moet waarnemen alvorens je kunt analyseren. Om die reden wordt hem wel eens verweten, dat hij zou lijden aan het stockholmsyndroom, dat wil zeggen: een teveel aan begrip voor degenen die hemzelf kwaad hebben aangedaan. Het stockholmsyndroom kan tot ontwikkeling komen in situaties waarbij de gijzelnemer absolute controle over de gegijzelde kan uitoefenen en zodoende kan voorzien in de basisbehoeften van het slachtoffer. Voor de buitenwereld is dit een paradoxale situatie. Ook de gegijzelde weet immers dondersgoed dat hij of zij zich een afhankelijke situatie bevindt. Op Wikipedia wordt het stockholmsyndroom als volgt beschreven: 

De benaming komt van de Norrmalmstorg-overval op de Kreditbanken aan het Norrmalmstorg in Stockholm en de daaropvolgende gijzeling van 23 tot 28 augustus 1973. De gegijzelden namen het voor hun gijzelnemers op, zelfs nog ná de zesdaagse gijzeling. Tijdens de verhoren hielden ze zich in ten voordele van de gijzelnemers. De criminoloog en psychiater Nils Bejerot, die de politie toen bijstond, gaf uiteindelijk de naam aan dit verschijnsel.

In november 2009 ontmoette ik Arjan Erkel in Theater De Bres in Leeuwarden. Als moderator van een debat mocht ik de discussie leiden. Ik vroeg hem wat hij zelf van dit verwijt vond dat hij aan het stockholmsyndroom leed. Hij was hij het hier niet mee eens. Arjan Erkel wilde het proces van radicalisering van binnenuit begrijpen en anderen met zijn inzichten confronteren. Ik moet zeggen dat hij daar wat mij betreft uitstekend in geslaagd is. Maar dat wil niet zeggen dat hij door zijn stellige ontkenning mij ook overtuigd heeft, dat hij na zijn gijzeling op geen enkele manier met het stockholmsyndroom te kampen heeft gehad.  

Jaren geleden zag ik op tv een interview met Natascha Kampusch. Op 10-jarige leeftijd werd zij ontvoerd en vastgehouden in een kelder in Wenen. In dat interview vertelde ze ruim een halfuur lang over haar acht jaar durende opsluiting. Ik heb er gefascineerd naar zitten kijken. Nog afgezien van de uitzonderlijke ervaringen, waar hier verslag van werd gedaan, was het vooral de wonderbaarlijke zelfbeheersing die mij trof van dit meisje dat geen meisje meer was. Het meest gruwelijke van zo’n opsluiting werd heel aannemelijk gemaakt in afgewogen en raak geformuleerde zinnen. Het betoog was rationeel, maar de emotie was steeds tussen alle woorden voelbaar, al was het maar door de subtiele lichaamstaal (haar geklemde vingers) die niets te raden overliet.

Het viel me in die tijd op op dat op de Belgische televisie dieper op de zaak werd ingegaan dan in Nederland. Kennelijk had  men daar de verschrikkingen van de zaak Dutroux nog vers in het geheugen. Op Canvas was een gesprek te zien met een psychiater die de beelden analyseerde. Daarbij werd ook uitvoerig ingegaan op het stockholmsyndroom, waar ook dit meisje aan zou lijden. Toch is het de vraag of bij dit meisje wel van een dergelijk syndroom sprake was. Natascha nam het niet echt op voor haar gijzelnemer. Ze keurde zijn motieven duidelijk af, hoewel ze begreep dat hij behept was met een gebrek. Zelf werd hij ook in gijzeling gehouden door zijn moeder die nooit had toegelaten dat hij ooit volwassen zou worden.

Natascha maakte zich vooral zorgen voor zijn familie voor wie zijn schijnwereld ooit volledig in zou storten, als zij eenmaal zou ontsnappen. Ze realiseerde zich dat haar ontsnapping onvermijdelijk tot zijn dood (zelfmoord) zou leiden. Vandaar ook dat zij een groot schuldgevoel moest overwinnen alvorens voor haar eigen vrijheid te kunnen kiezen. In 2010 verscheen haar boek 3096 Tage (Nederlandse titel: De diefstal van mijn jeugd). Daarin wijst zij de diagnose, dat zij zou lijden aan het stockholmsyndroom, stellig af. Maar evenals bij Arjan Enkel, kun je ook deze afwijzing betwijfelen, omdat je als gijzelnemer mogelijk een blinde vlek kunt hebben voor je eigen stockholmsyndroom.  

Feit blijft dat Natascha Kampusch eerst een gevoel van schuld moest overwinnen alvorens zij wist te ontsnappen. Dat laatste is misschien wel het meest paradoxale wat een mens kan overkomen. Je schuldig voelen omdat je kiest voor je eigen vrijheid. Tegelijk realiseerde ik mij dat dit dilemma – weliswaar in minder dramatische vormen – een heel herkenbaar probleem is. Het syndroom van Stockholm is niet alleen bij gegijzelden geconstateerd, maar ook bij slachtoffers van incest of kindermisbruik. Mensen die dit overkomt kunnen de verschrikkelijke gevolgen daarvan soms extreem rationaliseren en zelfs relativeren. Door allerlei verwrongen redeneringen kan een dergelijke situatie door eigen toedoen zelfs jarenlang mede in stand worden houden als een soort gekoesterde onvrijheid.

Misschien is het zelfs zo dat ieder mens – op een of ander wijze – lijdt aan het stockholmsyndroom. Iedereen zwemt wel eens als een goudvis rond, terwijl er helemaal geen kom is te zien die het water afsluit. Het laatste wat een vis ontdekt is het water waarin hij zwemt. Het laatste wat een mens ontdekt is de onvrijheid waarin hij leeft. Misschien heeft heeft ieder mens wel een relatie opgebouwd met zijn eigen onvrijheid. Hoeveel huwelijken en werksituaties zitten zo niet in elkaar? Zelfs een heftige verliefdheid kan tot een gijzeling leiden als de andere partij met zijn of haar gevoel afhaakt en de relatie alleen voor de vorm laat voortbestaan. Ooit heb ik moeten ervaren dat ook zo’n gijzeling doorgegeven wordt, omdat de gijzelnemer zelf in de liefde ooit door een ander is gegijzeld. Angst voor de vrijheid heeft veel van doen met liefde voor je eigen gijzelnemer. En zo kon ik gisteren, terugkijkend op mijn eigen schooljaren bij de jezuïeten, tot de volgende conclusie komen.

De wereld leek helemaal op orde bij de jezuïeten, zeker in het begin van de jaren zestig. Wat achter de schone schijn verborgen ging, dat wilde niemand toen weten. Het vreemde heimwee naar de extreme ordening van het leven in de vroege puberteit, dat ook mij niet vreemd is, heeft soms iets weg van een stockholmsyndroom.

Als ik deze woorden nu herlees in het perspectief van wat echte gijzelaars zoals Arjan Enkel en Natascha Kampusch hebben doorgemaakt, dan realiseer ik mij dat de term stockholmsyndroom misplaatst is als het gaat om de ‘geestelijke gijzeling’ die ik zelf heb ervaren in de jaren van mijn puberteit. Er zijn gradaties in de onvrijheid die een mens kan worden opgedrongen en het is zaak het taalgebruik daarop aan te passen. Van een echt stockholmsyndroom is bij mij geen sprake geweest, maar welk syndroom was het dan?

Ware liefde is een zaak van het hart en niet van de lust, zo luidt een oud gezegde. Misschien is dat wel de meest blijvende erfenis van het lust-vijandige katholicisme van weleer. De liefde van het hart werd heilig verklaard. De liefde van de lust werd als zondig bestempeld. Opgroeien in een lust-vijandige omgeving kan achteraf bezien ervaren worden als een gijzeling, maar dat wil nog niet zeggen dat die gijzeling, in de jaren dat hij daadwerkelijk plaatsvond, ook door alles betrokkenen ook als zodanig werd ervaren. En toch, zelfs een stille vorm van gijzeling kan bij de gijzelaar een zeker gevoel van sympathie voor de gijzelnemers wekken. Het is een mechanisme dat wordt doorgegeven. Slachtoffers worden daders… ad infinitum. Dat is de tragische, onderliggende wet van het eeuwige stockholmsyndroom.

Reageren is niet mogelijk.