Het aloude verhaal van de zondebok

Slide1

‘Zowel de woorden van Job als de verhalen over Jozef worden, naast vele 
andere omgekeerde mythische motieven over de zondebok, in het Nieuwe 
Testament en in de vroeg-christelijke theologie gepresenteerd als prefiguraties van de persoon en het optreden van Jezus van Nazareth. Het ontmaskeringsproces van het geweld van de traditionele religie bereikt in zijn 
boodschap en kruisdood zijn hoogtepunt. Hoewel Hij de onschuldige bij uitstek is, wordt Hij toch door de menigte en de machthebbers gezamenlijk terechtgesteld: het is beter dat één mens sterft voor het volk en dat niet het hele volk ten onder gaat (Johannes 11:50), zo redeneert de hogepriester Kajafas. Wanneer Jezus zegt: ‘Ik zal openbaren wat verborgen is 
geweest vanaf de grondvesting der wereld’ (Mattheüs 13: 3 5), dan betreft 
deze uitspraak het sacrificiële mechanisme dat de cultuur heeft mogelijk 
gemaakt en haar voortstuwt. Girard gebruikt Jezus’ formulering als titel 
van zijn hoofdwerk.’

Aldus Hans Achterhuis in zijn boek Met alle geweld (2008) over de filosoof René Girard. Achterhuis heeft grote bewondering voor deze filosoof. Dat bleek al in zijn boek Het rijk van de schaarste (1988). Daarnaast is Achterhuis gefascineerd door de filosofische problemen van kwaad en geweld. Zijn boek Met alle geweld leest als de verantwoording achteraf van een vertegenwoordiger van een generatie, die in haar studententijd de posters van Che Guevarra in de studentenkamers had hangen.

Geweld zou volgens Achterhuis iet tot één bron of enkele dieptestructuur te herleiden zijn, want dat soort theorieën werken altijd averechts. Er kunnen tal van oorzaken zijn voor geweld. Door de complexiteit van het fenomeen tot één oorzaak te reduceren, blijft geweld immanent aanwezig. Er ontstaat dan een cirkel, een spiraal van geweld die zijn oorzaak vindt in een doel-middelen-redenering: ‘Het mooie doel heiligt de gewelddadige middelen.’ Dat is een redenering die volgens Achterhuis extra kracht krijgt als ze gekoppeld wordt aan het zondebok-mechanisme.

Juist zijn favoriete filosoof René Girard was gefascineerd door het zondebok-mechanisme. Job is de zondebok bij uitstek. Het existentiële probleem van het kwaad is in essentie terug te vinden in het verhaal van Job in het Oude Testament. Hoe kan God almachtig zijn en tegelijk verantwoordelijk voor het kwaad in de wereld? Er zijn drie mogelijkheden, die niet tegelijk waar kunnen zijn. (1) God is almachtig en de oorzaak van alles wat er in de wereld gebeurt. (2) God is goed en rechtvaardig en zorgt ervoor dat het de goeden wèl gaat en de slechten gestraft worden. (3) Job is een goed man.

Als je optie (1) laat vallen (God is almachtig), dan kom je vroeg of laat uit bij het immanente godsbeeld dat sinds de jaren zestig in de theologie opgang heeft gemaakt. Maar kan de duivel wel van een onmachtige God gescheiden worden? Of beter gezegd: wat is de plaats van het kwaad in een wereld waar geen ruimte meer is voor de duivel? Zelfs als God geheel uit de wereld is verdwenen, blijft het probleem van het kwaad bestaan.

Volgens René Girard ligt een gewelddadig mechanisme aan basis van de beschaving. Dat gewelddadig mechanisme, dat in het bijbels verhaal van Job tot uiting komt, laat een antropologisch oerfenomeen zien. Het is het mechanisme van de zondebok, de collectieve uitstoting, die op een vreemde manier verbonden is met fenomenen als ‘heiligheid’ en ‘verlossing’. ‘Vox populi, vox dei‘. de stem van het volk is de stem van God, maar is de God van het slachtoffer dezelfde als die van de vervolgers?

Is het ontstaan van een godsbeeld niet per definitie verbonden met het slechte geweten van een gemeenschap? Is de stichtingsacte van die gemeenschap niet intrinsiek verbonden met het uitbannen van het kwaad, dat zijn plaats krijgt in het beeld van een goede God? Maar was die God in oorsprong wel goed? Was de zondebok in oorsprong wel kwaad? Het eensgezinde geweld van de groep transfigureert zich in de verschijning van een God, maar wat was goed en wat was kwaad voordat van deze verschijning sprake was ?

Het probleem ligt dus niet voorbij goed en kwaad, zoals Nietzsche dacht, maar voordat het goede van het kwaad gescheiden werd. In de ogen van Girard was Job in feite de vermeende tiran die werd uitgestoten door de gemeenschap, waardoor de aanvang van de cultuur mogelijk werd. De zondebok is een vernietigde afgod. Het is een god die plotseling uit de gratie viel bij de menigte. De publieke opinie is omgeslagen en aanstekelijk geweld – of ‘het mimetisch geweld’ zoals Girard het noemt – heeft de menigte in zijn greep gekregen.

In dit cultuurstichtende offer van de zondebok ligt niet alleen de bron van de theologie, maar ook van de geciviliseerde mens. Een gemeenschap ervaart zijn collectieve geweld als geheiligd, als dat geweld wordt ingezet tegen een slachtoffer wiens onschuld zich niet meer kan manifesteren, juist door de unanimiteit waarmee het collectieve geweld wordt uitgeoefend. Dat is een mechanisme waarvan het belang vaak wordt miskend.

Volgens Girard zou dit oerfenomeen van de zondebok de blinde vlek vormen, waar niet alleen de theologie maar ook in de menswetenschap mee behept is. De religie is een stabiliserende factor in de constructie van de werkelijkheid, want er is iets grondig mis, niet alleen in de kosmos, maar ook in de condition humaine. Het geweld moet worden uitgebannen in het ritueel van het offer dat aan elke religie ten grondslag ligt. De zondebok toont ‘de aloude weg van de boosdoeners’, maar ook de weg der verblinding.  ‘Wie met eigen geweld heiligheid tevoorschijn roept is niet in staat de waarheid te zien.’ De barbaarse geestvervoering waarmee het kwaad wordt uitgebannen, maakt ieder die er aan deelneemt stekeblind.

Het probleem van de theodicee is in feite het trauma van de verdrongen vadermoord. Het trauma dat Freud beschreef in zijn Totem en taboe en ook in De man Mozes en de monotheïstische religie. Maar het is ook het kwaad waar Oedipus zich niet bewust was. Ook Job was zich van geen kwaad bewust voordat hij berooid op de mestvaalt belandde. Je wordt naakt geboren en je gaat naakt de kist in. De dood is ons aller lot.

Maar Job is ook de voorafschaduwing van het Lam Gods dat geofferd moet worden om de mensheid uit de klauwen van een wraakzuchtige Vader de verlossen. De tiran is dood, leve de tiran! Deze gedachten van Girard roepen nieuwe vragen op over de oorsprong van het kwaad en de verschijning van de duivel in het rituele geweld van het offer. Hoe zit het eigenlijk met de geschiedenis van de duivel? Hoe is hij in de wereld gekomen? En hoe is hij eruit verdwenen?  Wie wil spreken over de zondebok, kan over de duivel niet zwijgen. Vandaag eerst maar eens een beknopte geschiedenis van de duivel. 

De geschiedenis van de duivel

Het monotheïsme kan niet aan de duivel voorbijgaan. Zodra de gedachte aan het bestaan van één God opduikt, komt ook de duivel om de hoek kijken als de ultieme belichaming van het kwaad. Het beeld van de duivel als een draak of monster komt voort uit Mesopotamische mythen. Zoroaster predikte al in de zesde eeuw voor Christus een eeuwige strijd van Goed tegen Kwaad. In het Oude Testament was het kwaad de duistere kant van Jaweh.

In het Nieuwe Testament wordt de duivel autonoom en gaat een eigen leven leiden. Christus gaat letterlijk het duel aan met de duivel in de woestijn. De duivel moet uitgebannen en uitgedreven worden, omdat hij de mens voortdurend in bekoring leidt. Van oudsher is de duivel is een gevallen engel, Lucifer, een beeld dat nog lang voortwoekert in de apocalyptische literatuur, waarin verbanden worden gelegd hoogmoed die voor de val komt, de verleiding van de lust en de faustische beheersing van natuur in de techniek of het gestolen vuur van Prometheus.

De Grieken en Romeinen kenden niet het beeld van de duivel. In het polytheïsme heeft het kwaad vele gezichten. Het duikt op in de satyrs, Pan, in titanen en giganten, in Prometheus, Styx, en de Onderwereld. De duivel wordt pas een probleem in vroege christendom, dat zich gaat afzetten tegen de Gnosis, die stelt dat de wereld door en door slecht en verdorven is. Op het Concilie van 553 wordt de leer leer van Origenes verworpen die stelt dat de duivel uiteindelijk terug zal keren tot God. Pas in de 11de eeuw krijgt de duivel zijn weerzinwekkend en angstaanjagend uiterlijk onder invloed van verhalen die voortspruiten uit de overspannen verbeelding van monniken.

Er volgt een geleidelijke toename van duivel-afbeeldingen en vanaf de 13de eeuw is er zelfs sprake van een diabolische obsessie. De duivel krijgt een fascinerende  dubbelzinnigheid in late Middeleeuwen, zoals te zien is in de Tuin der Lusten van Hieronymus Bosch. Op het Concilie van Trente, in 1545 volgt een codificatie van de afbeelding van duivel. De weergave van de duivel is voortaan aan strenge regels verbonden. De wildgroei van laatmiddeleeuwse verbeelding wordt dan voorgoed aan banden gelegd.

Maar de duivel keert terug, want het kwaad kruipt waar het niet gaan kan. De 16de eeuw brengt niet alleen de heksenvervolgingen voort, maar ook de ‘anti-satanische codex’ in de strijd tegen het opkomend atheïsme. De Barok en de Contrareformatie laten een terugkeer zien naar de engelachtige duivel vol schoonheid en bekoring, maar ook de klassieke satyrs keren terug op het toneel van de verbeelding. De 18de eeuw wordt gekenmerkt door de overgang van religieuze obsessie van het kwaad naar de literaire mythe daarvan.

In de Romantiek wordt de duivel stilaan een erotiserende superstar. Goed en kwaad komen op gelijke voet te staan, als God door de ratio is gereduceerd tot een wiskundig mechanisme dat de wereld in gang heeft gezet. De duivel kruipt weg in het onbewuste, in de krochten van het verlangen. De 19de eeuw brengt de mode voort van het satanisme en in de 20ste eeuw tenslotte leeft de duivel voort voort in beeldcultuur: de film, de reclame en de popmuziek.

In de huidige tijd lijkt de duivel ontdaan van zijn stereotype gedaante. De duivel kan elke vorm aannemen. De terreur van IS is voor veel mensen wellicht de laatste verpersoonlijking van de duivel. Maar de moderne terreur is al twee eeuwen oud. Met de Franse Revolutie is er een nieuwe vorm van terreur in de wereld gekomen. Het cultuurstichtend geweld heeft plaatsgemaakt voor het staat-stichtend geweld.

Zoals de tiran werd gedood om de beschaving in gang te zetten, zo werd de koning gedood om de burgerlijke staat tot stand te brengen. Het oergeweld is dus door de moderne staat geïncorporeerd. Het kwaad woekert voort in de gelegitimeerde macht die de staat met geweld kan uitoefenen. Straf en uitsluiting zijn verbonden met opkomst burgerlijke samenleving en manifesteren zich in instituties als de gevangenis, het gesticht en The War on Terror.

De duivel is de anonieme macht geworden, de gerechtelijke dwaling, de terreur van de bureaucratie, de dwang om normaal te zijn, in het verbod om je bewustzijn niet te drogeren. Het kwaad wordt volgens Foucault inherent aan repressief maatschappelijk systeem van de moderne tijd. Monotheïsme was verbonden met een bepaalde ‘organisatie van het zelf’ en structurering van macht in een maatschappelijk systeem. Het hedendaagse kwaad is het panopticum van de anonieme macht, de macht die zelfs kansloze burgers in zijn greep houdt….for the time being.

Maar de duivel is ook een tijdelijke verstandsverbijstering. Hij duikt op in de verwarde geestestoestand, in alle redenen tot TBS. De duivel sluimert in de liefdeloosheid van de consumptiemaatschappij. Hij toont zich in het plotseling opduiken van zinloos geweld, in een geradicaliseerde moslim die een leraar onthoofdt. Hij duikt vooral op in de geruisloze ontkenning van de duivel, wat de kwalijkste list van de duivel kan zijn.

Het verdwijnen van het offer

Het kwaad is in 20ste eeuw langzaamaan van zijn mythische en religieuze dimensie ontdaan. Het offer is uit de religie verdwenen, maar heeft een groot gemis achtergelaten. Zonder het rituele offer van de religie raakt de cultuur op drift. De vlucht vooruit van de techniek heeft de vraag naar de oorsprong van het kwaad uit beeld doen verdwijnen. De opkomst van het nationaal-socialisme was mede een gevolg van de teloorgang van de conventionele religie met zijn offerritueel van de zondebok.

Er gaapte een leegte in de cultuur van het interbellum die alom werd gevoeld. Het interbellum was een tijd van afschuw en verlangen. Afschuw van de doorgeschoten individualisering, de toenemende versplintering en het verval van de democratie. Verlangen naar een nieuw, bezield verband in een organische volksgemeenschap met collectieve idealen. In die spagaat tussen afschuw en verlangen overheerste een diep gevoel van leegte die uiteindelijk door Hitler c.s. werd gevuld met het religieuze offer bij uitstek: de Shoah. Het grootste mysterie van Nazi-Duitsland is dat het grootse offer (De Shoah) tegelijk ook de grootste zondebok betrof: het uitverkoren volk, de Joden. Is dat toeval? Of bestaat er soms een verborgen verband tussen het offer en de zondebok? 

Als dat laatste zo is, dan moet dan moet dat verband zoiets als dit zijn. Waar het offer verdwijnt, verwildert het volk. Het collectieve geweld zoekt dan zijn uitweg in een nieuwe zondebok: joden, homo’s, zigeuners, negers of de goddeloze bespotters van welke profeet dan ook worden dan de zondebok. Iemand moet het gedaan hebben. Iemand moet Zwarte Piet zijn. Wat over is van de traditionele godsdienst is vandaag de dag een slap aftreksel van het cultuurstichtend geweld, dat ooit aan de basis van de beschaving heeft gelegen. De religie raakte verwereldlijkt en leek uiteindelijk zelfs geheel te verdampen. Niets was meer heilig in een ontheiligde tijd. In het gapende gat van de spirituele ozonlaag, die het menselijke leven van oudsher omringt, kan plotseling de behoefte ontstaan aan een zondebok. 

Het hoogtepunt van dit proces van ontheiliging ligt in jaren zestig toen wonderlijk genoeg de spiritualiteit hoogtij vierde, maar tegelijkertijd God voor velen voorgoed achter de wolken verdween. De gedachte diende zich aan van een nieuw begin. De wereld lag open: een nieuwe hemel op aarde. De illusie ontstond zelfs dat de kunst en het dagelijks leven volledig konden gaan samenvallen. De secularisering van de religie ging gepaard met de ontmythologisering van de kunst. Maar ook hier kroop het bloed waar het niet gaan kon. 

Na de jaren zestig zijn kunst en religie in een spiegelbeeldig proces verwikkeld geraakt. De toenemende secularisering van de religie vindt zijn evenbeeld in de toenemende heiligverklaring van de kunst. Secularisering en sacralisering gaan dan ook hand in hand, zoals goddeloosheid en ‘publieke religie’ perfect kunnen samengaan. Het heilige is ontheiligd en het profane is sacraal worden. Met als gevolg: een crisis in de ethiek. De keuze tussen goed of kwaad is nu functioneel of zelfs arbitrair bij gebrek aan een mythische verankering van het kwaad. In toenemende mate is er sprake van een existentiële verdwazing, met daaronder een dringende behoefte – die helaas niet alom gevoeld wordt – aan een grondige heroriëntatie op het aloude verhaal van goed en kwaad.

Zo komt het aloude vraagstuk van de theodicee – de rechtvaardiging van het kwaad – in een nieuwe gedaante aan het licht. De religie kan geen beelden en rituelen meer leveren om het kwaad een plaats te geven in de collectieve beleving van de mens. De duivel is op de vlucht. Hij vraagt om asiel in een de verweesde samenleving die geen plaats meer voor hem heeft, laat staan een ritueel kan bieden om hem te bezweren. In zijn boek Het kwaad stelde de filosoof Safranski dan ook dan dat de hedendaagse kunst het aloude vraagstuk van de theodicee opnieuw moet stellen: ‘Hoe is kunst mogelijk met al het  kwaad in de wereld?’

De kunstenaar dient met zijn eigen middelen en methoden het kwaad te onderzoeken, te peilen en te bezweren, zoals de middeleeuwse mens zijn zondige geest zuiverde door de voortdurende zelfkritiek van het geweten. De wond van de cultuur moet in de kunst opnieuw aan het licht worden gebracht. Zou de kunstenaar hij zich tot dit onderzoek beperken dan was hij filosoof, maar hij kan tevens de consequenties laten zien die dit onderzoek heeft voor de alledaagse waarnemingen en ervaringen, en dat maakt hem kunstenaar.

Maar is de kunst daarvoor wel toegerust? Is dat niet teveel gevraagd van de esthetica? Hoe kan de kunst  de mens ooit met het kwaad in de wereld verzoenen? Zelfs de religie was daar ternauwernood toe in staat. Het oeroude verhaal van Job laat dat zien. Dat was de kale waarheid van het Oude Testament. De verzoening van het christendom was een mooi verhaal, een mythe. En bovendien, het kwaad schuilt niet alleen in de mens of in een God die mens wordt en het kwaad van de wereld wegneemt.

Het kwaad schuilt ook in de natuur. Naast het morele kwaad is er ook nog het metafysische kwaad. In de Romantiek ontstond de gedachte dat de mens het zelf af kon. In tegenstelling tot Augustinus beweerde Schelling dat de mens  zich naar zichzelf diende te richten. Maar dan – zo merkt Safranski terecht op – is er wel een dieper begrip van het ‘zelf’ vereist. ‘Wie dat bereikt’ zo stelt Safranski, ‘kan er verder mee komen. Maar we ontdekken daarin ook een bedreigende duisternis, waarin de natuur en tenslotte zelfs God wegzinkt.’ Schelling kwam tot de conclusie dat de geest van de liefde, die in de mens schuil gaat, te zwak is. Die geest van de liefde moet zich opnieuw openbaren: ‘De schepping is onaf, of zij is mislukt.’

Daarmee komt de gedachte in beeld dat God niet dood is, maar nog onvoltooid. Hij zou zich opnieuw – of alsnog – in zijn schepping moeten openbaren. Dat is een gedachte die later ook Jung heeft uitgewerkt in zijn boek Antwoord op Job. (zie mijn blog: Jung en het antwoord op Job)

Wie het kwaad alleen wil zien als iets wat de mens niet bij geboorte in zich heeft, als iets wat door een goede opvoeding in rechte banen kan worden geleid, zoals Rousseau die illusie koesterde, doet onrecht aan het intrinsieke kwaad zoals zich dat voordoet in de natuur. Darwin verbaasde zich al over de wreedheid waarmee een insect van binnenuit door een ander wordt opgevreten. Dat is de natuur waar wij als mens ons een weg in moeten vinden. De natuur is één grote horrorstory van eten en gegeten worden. Of we het willen weten of niet, de mens maakt daar deel van uit. Om in dat gruwelverhaal de weg te vinden is een nieuw verhaal nodig over goed en kwaad. Een verhaal zonder een God die dood is of opnieuw geboren moet worden. Een verhaal dat hout snijdt. Het zou een nieuw verhaal moeten zijn over het aloude verhaal van de zondebok. 

Reageren is niet mogelijk.