Hitler en de storm uit het paradijs

Chandigarh is de hoofdstad van de deelstaat Punjab in in Noord-India. Ik ben daar nooit geweest. Ik had er ook nooit van gehoord, totdat ik onlangs de videofilm Dear Adviser van Vincent Meessen zag. Het ging over Chandigarh, maar dat werd er niet bij verteld. Wat je zag was een man die door een verlaten spookstad loopt die bewaakt wordt door soldaten. Ik raakte totaal gedesoriënteerd omdat op een muur, die kennelijk behoorde bij een groot monument, een hakenkruis was te zien dat daar in betonreliëf was aangebracht.

Het bleek, zoals mij gaandeweg duidelijk werd, niets met de nazi’s te maken te hebben. Het was gewoon een oud decoratief symbool dat in India wel meer wordt gebruikt. De spookstad Chandigarh blijkt in de jaren vijftig te zijn gebouwd naar ontwerp van Le Corbusier. Ook een paar andere bekende architecten werkten er aan mee. Het was een prestigeproject van de nieuwe staat India. President Neru wilde aan de wereld laten zien, dat zijn volk ook meedeed in de vaart der volken.

Al rond 1960 werd duidelijk, dat er behoorlijk wat mis was met deze nieuwe stad. De omgeving was een brandhaard vol etnisch-religieuze conflicten. Le Corbusier had daar totaal geen rekening mee gehouden, laat staan met de leefwijze van de plaatselijke bevolkingsgroepen. Zo waren de flats veel te klein, omdat dat de mensen gewoon waren ook hun grootouders in huis te nemen. Ook het streven om niet alleen rangen en standen, maar ook etnische groeperingen door elkaar heen te huisvesten mislukte volkomen. Er ontstonden al gauw sociale verschillen op basis van de verschillende type woningen. De stad raakte verdeeld in verschillende getto-achtige wijken die overigens geen straatnamen kenden. Mensen spraken bijvoorbeeld van ‘sector 16, blok 6, type 5, en huisnummer 3’. Kortom, het werd een stad die menigeen op het idee bracht dat het jaar 1984 van George Orwell in India al was aangebroken.

De hoogtijdagen van het modernisme vielen samen met het tijdperk waarin de ideologieën van nationalisme en kolonialisme in Europa in hoogtij vierden. Na de Tweede Wereldoorlog zette deze stroming zich voort op mondiale schaal, ook nadat de totalitaire ideologieën als fascisme en communisme in het vrije westen beteugeld waren. Het modernisme werd wereldwijd een symbool voor de vooruitgang en de maakbaarheid van de wereld. Aan die stijl – De Stijl van de twintigste eeuw –  wilde elke nieuwe staat zich graag spiegelen, ook in de postkoloniale wereld. De westerse beschaving werd alom als superieur beschouwd en haar ontwikkeling werd ook in de Derde Wereld als maatstaf genomen.

Het modernisme werd een utopisch droombeeld. Het bood nieuwe staten een katapult waarmee zij zichzelf vanuit the middle of nowhere zomaar in de moderne toekomst konden wegschieten. Chandigarh is het betonnen bewijs van die tragische misvatting. Je kunt jezelf niet wegschieten in de toekomst. Die ontdekking kwam voort uit tot het drama van de twintigste eeuw, toen het idee van de vooruitgang was losgebroken als een storm die gericht was op een utopische toekomst. Het was een storm die afkomstig leek uit het paradijs.

‘Er bestaat een schilderij van Klee dat ‘Angelus Novus’ heet. Daarop staat een engel afgebeeld die eruitziet als stond hij op het punt zich te verwijderen van iets waar hij naar staart. Zijn ogen zijn opengesperd, zijn mond staat open en zijn vleugels zijn uitgespreid. Zo moet de engel van de geschiedenis eruitzien. Hij heeft het gelaat naar het verleden toegekeerd. Waar voor ons een aaneenschakeling van gebeurtenissen verschijnt, ziet hij één grote catastrofe die onafgebroken puinhoop op puinhoop stapelt en ze hem voor de voeten smijt. Hij zou wel willen stilstaan, de doden wekken en het verpletterde samenvoegen, maar een storm waait uit het paradijs die in zijn vleugels blijft hangen en zo sterk is, dat de engel ze niet meer kan sluiten. De storm drijft hem onstuitbaar de toekomst in, die hij de rug toekeert, terwijl de puinhoop vóór hem tot de hemel rijst. Wat wij vooruitgang noemen is dié storm.’

Aldus Walter Benjamin in zijn essay Over het begrip van de geschiedenis (1939). In de moderne tijd zitten we gevangen in een tyfoon van energie die ons meesleurt naar de verte, weg uit het paradijs. De storm van de moderne tijd drijft ons onstuitbaar de toekomst in. De bodem waarop wij leven is uiteen gespleten. Aan de poort van het verlaten paradijs staat een engel die de toekomst de rug toekeert, terwijl de puinhoop vóór hem tot de hemel rijst. Dat is niet zozeer een nieuwe vorm van transcendentie na de dood van God, maar de moderne, stormachtige tijdservaring. Alles stroomt en verdwijnt onder onze ogen. Zo wordt het leven een elektrisch gordijn van energie.

Walter Benjamin sprak van een algemene inflatie van de ervaring, die een verholen verbintenis aan het licht brengt met de oergeschiedenis van de mensheid. De moderne mens is een organisme dat ontworteld is, ontdaan van een geheugen en daardoor op drift geraakt in een zee van eindeloze tijd. Het is het heimwee naar de verbijstering, de emigratie van het bewustzijn, de aanhoudende toestand van een shock, waarmee het verlangen gepaard gaat naar een eeuwig voortbestaan in een tijdloze dood. Zo wordt het leven inderdaad een elektrisch gordijn van energie.

Het denken van Walter Benjamin over tijd en geschiedenis werd bepaald door de Joodse traditie. Voor de Joden was het van oudsher niet toegestaan om de toekomst te onderzoeken. De Torah en de rabbi’s instrueerden de gelovigen in het heden te leven met de rug naar de toekomst geleerd om zo zich de lessen van de profeten uit het verleden te herinneren. Het beeld van de geschiedenis als een engel die met rug naar de toekomst staat, is in wezen een Joods beeld. Daarmee was voor de Joden de toekomst niet van zijn magie beroofd. De toekomst was geen lege, homogene tijd, maar, een passage waardoor de Messias voortdurend in het heden in aantocht was.

Het beeld ban de Angulus Novus, die zijn vleugels spreidt in de storm die afkomstig is uit het paradijs, is een pakkende metafoor voor de catastrofe  van de moderniteit die zijn brokstukken opstapelt in de puinhopen van de geschiedenis. Eén blik op het wereldnieuws van vandaag kan dit beeld bevestigen. De moderne en de premoderne tijd zijn opnieuw in conflict geraakt in een wereld die snel – wellicht te snel – globaliseert. Wetenschap en religie staan haaks op elkaar langs de geopolitieke grenslijnen van democratisch kapitalisme en islamitisch fundamentalisme.

Dat diepingrijpende conflict, dat eigen lijkt aan onze tijd, kun je in navolging van Fukuyama opvatten als een achterhoedegevecht binnen een hegeliaans proces van vooruitgang, of in navolging van Samuel Huntington als een ‘botsing van beschavingen’ die zich in de nabije toekomst nog wel vaker zal manifesteren, maar in beide benaderingen blijft de kern van de zaak onbesproken. De kern van dit probleem is epistemologisch van aard. Hoe legitimeer je je eigen wereldbeeld? Dat kun je doen op basis van geloof of basis van wetenschap. Sinds de Verlichting hebben wij in het Westen de wetenschap als basis genomen voor de verklaring van de werkelijkheid. Maar kunnen we daarmee leven in een lege en homogene tijd?

Benjamins begrip van ‘de lege en homogene tijd’ is voor veel historici een inspiratiebron geweest. Ergens in de moderne tijd werd een wig geslagen tussen kosmologie en geschiedenis, zo beweert de historicus Benedict Anderson. In Europa ontdekte men dat er ook andere beschavingen bestonden, elders, aan de andere kant van de wereld of in vervlogen tijden in een ver verleden. Zo verschrompelde  het  territorium van de eigen beschaving steeds verder ineen, niet alleen in de tijd maar ook in de ruimte.

De eigen ruimte van volk en vaderland werd voortaan heilig verklaard door de, in zijn zelfbeeld gekrenkte, moderne mens die ook voortdurend behoefte kreeg aan nieuwe Lebensraum. Zo bezien was ook Hitler een slachtoffer van de Angulus Novus, de engel die zijn vleugels spreidt tegen de wind in. Hitler verzette zich wanhopig tegen alles wat ‘modern’ was, maar tegen de storm uit het paradijs, die ‘vooruitgang’ heet, was ook Hitler niet opgewassen. Hij maakte deel uit van één grote catastrofe die al eerder in werking was gezet.

In die storm uit het paradijs raakte alles op drift. De genealogieën van andere beschavingen waren niet meer vast te knopen aan de ontstaansgeschiedenis van de eigen beschaving die daarmee zijn universaliteit verloor. Alleen in ‘de homogene lege ruimte’ van de geschiedenis konden al die verhalen voortaan nog worden samengebracht. Die lege, homogene ruimte vulde zich eerst met melancholie. Daarna volgde de blinde vlucht vooruit in de permanente vooruitgang.

Walter Benjamin, die op de vlucht voor Hitler in 1940 zelfmoord pleegde, wilde de verschillende vormen van messianisme – de Joodse, het christelijke en later het marxistische – met elkaar verzoenen. Kennis is een hebben. Waarheid is een zijn. Ervaring veronderstelt een continuïteit. Er dient sprake te zijn van een overdracht tussen overlevering en ervaring. Wie nadenkt over de geschiedenis zal respect moeten hebben voor het gezag van de overlevering. De moderne mens zal af moet afrekenen met de historische verblinding van de Verlichting. Het religieuze verlangen van de mens is een antropologische constante, dat wil zeggen: een uitdrukking van zijn diepe behoefte zijn lege tijdsbewustzijn naar een hoger plan te tillen.

Anders gezegd, de tijd moet weer een richting krijgen, een bestemming, een doel. Niet een stip aan de horizon in de technologische vooruitgang of in de almaar toenemende economische groei, maar in het verwaarloosde innerlijk dat zijn wortels heeft in het verleden en in de verbeelding. Het zou de opdracht van de moderniteit moeten zijn om de religieuze traditie met zijn eschatologische en messianistische tijdservaring te transformeren naar een inspirerend en humaan concept voor de lege tijd waarin wij leven. Een tijd zonder perspectief, een tijd vooral ook zonder eigen gedachten over de dood.

De meeste mensen geloven niet meer in een leven na de dood, maar daarmee hebben ze nog niet volledig afscheid genomen van de gedachte, dat het leven ophoudt met de dood. Na de dood van God is menigeen op zoek gegaan naar nieuwe vindplaatsen van transcendentie. De een vindt die in een paradijselijke oertoestand, een soort pre-oedipaal nirwana dat niet zozeer voor de geest toegankelijk is, als wel in de diepste ervaring van het lichamelijk bestaan. De ander vindt de transcendentie terug in de dood zelf, in de afwezigheid van het leven. Het leven mag dan eindig zijn, maar de dood is dat niet. Alles is energie en met het verdwijnen van het individuele leven blijft het gordijn van energie bestaan, waarvan het individu tijdens zijn leven deel uit maakt.

Ik moet toegeven dat ik zelf ook wel eens dergelijke vermoedens heb. Toen ik nog op school zat fantaseerde ik dat alles een wervelstorm van energie zou zijn. Het lichaam is slechts een tijdelijke constellatie, die zich als een golf van energie en gestolde moleculen voortplant door een basaal fluïdum, waarin in alles tijdloos stilstaat. Binnen dat fluïdum bestaat er immers geen tijd. Alleen wie leeft, ervaart de tijd als het razen van een wervelstorm, maar in het oog van deze orkaan staat alles stil. We zitten gevangen in een tyfoon van energie die ons meesleurt naar de verte, weg uit het paradijs.  De bodem waarop wij leven is uiteen gespleten. En aan de poort van het verlaten paradijs staat inderdaad die engel die de toekomst de rug toekeert, terwijl de puinhoop vóór hem tot de hemel rijst. Dat is niet zozeer een nieuwe vorm van transcendentie na de dood van God, maar de moderne, stormachtige tijdservaring die dit beeld genereert.

De twintigste eeuw is niet alleen de eeuw geweest van het modernisme, maar ook van de totalitaire systemen van links en van rechts. De tijd ging samenvallen met het leven zelf en de kunst ging samenvallen met zijn eigen geschiedenis. Ze kreeg regels en wetten, theorieën en manifesten, anders gezegd: een gebruiksaanwijzing. De blik werd gericht op een utopisch eindpunt, niet ver achter de horizon. Zo werd kunstgeschiedenis een ontwikkelingsmodel van stijlen, -ismen, trends en tendensen. Achteraf bezien rijst de vraag of niet alleen het communisme en het nationaal-socialisme, maar ook het kapitalisme – als een verkapt totalitair systeem – niet mede deel uitmaakt van de storm uit het paradijs, waarvan de puinhopen stilaan zichtbaar worden.

Hoe links was eigenlijk het modernisme en hoe rechts was het verzet daartegen? Over honderd jaar is er misschien niemand meer die nog enig verschil kan zien tussen de radicaliteit in de kunst van Mondriaan en Hitlers geëxalteerde roep om een Duizendjarig Rijk of Stalins totalitaire greep op de loop van de geschiedenis. De idealen van de avant-garde staan weergegeven in steden en gebouwen met een zo’n eenvoudig concept, dat mensen er niet in konden leven. Hegel, Marx, Hitler, Stalin … Malevich, Mondriaan, Speer en Le Corbusier… Kan het misschien zo zijn, dat de uitersten elkaar zijn gaan raken? Dat vermoeden begint op zijn minst te dagen. Zowel de totalitaire systemen van rechts als het utopisch fundamentalisme van links hebben dezelfde totalitaire grondtoon.

Dit utopisch stramien van het modernisme wordt nu pas compleet zichtbaar, niet alleen in een breed scala van verdwenen ideologieën, maar ook in de stedenbouwkundige fiasco’s die de broedplaatsen worden van de terreur in onze laat-kapitalistische tijd. De continuïteit van de tijd is verloren gegaan, en we zien met verwondering terug naar een verleden dat alleen nog terugkeert als een afgrond, als een efemere, proustiaanse sensatie, als het sublieme van de historische ervaring.

Er is niets nieuws onder de zon, maar in de tijd van het modernisme heeft men de illusie gekoesterd dat het heden telkens weer nieuw kan zijn. Zo werd de dood het onderliggend stramien voor een leven dat almaar voortraast in de tijd. Het leven is immers eindig, maar de dood niet. De dood is het eeuwige skelet van het leven. Het modernisme was de sensatie van de eeuwigheid die schuil gaat in de tijd zelf. Het was de dood in beton gegoten.

Chandigarh is een van de grootste fiasco’s van het moderne bouwen, een stedebouwkindig visoen van Le Corbusier, die ooit grote bewondering had opgevat voor Adolf Hitler. In 1940, het jaar waarin Walter Benjamin zelfmoord pleegde, scheef Le Corbusier aan zijn eigen moeder:

‘Als hij meent wat hij zegt, kan Hitler zijn leven bekronen met een prachtig werk: het herscheppen van Europa.’ En: ‘Geld, de Joden, de vrijmetselarij, alles zal worden onderworpen aan de wet. Deze schandelijke constructies zullen worden ontmanteld.’

Die herschepping van Europa heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden, maar de moderne herschepping van de wereld ging nog wel even door, ook na de Tweede Wereldoorlog. De stad Chandigarh is nu grotendeels een betonnen woestijn die permanente bewaking behoeft om geen biotoop voor misdaad en terreur te worden. Het is de ultieme stilstand van de tijd geworden in een tijd van utopie, dynamiek en vooruitgang. Chandigarh is nu een ruïne van een op drift geslagen heden, zoals Speer ooit gedroomd heeft van de ruïnes van zijn anti-modernistische, nieuwe Berlijn: het nooit gebouwde Germania.

Reageren is niet mogelijk.