Het Laatste Oordeel van Hitler

Ik amuseer me soms met het beeld van een gevangengenomen Hitler in psychiatrisch onderzoek. Zijn overwinnaars zouden hem namelijk zeker voor een commissie van internationaal befaamde psychiaters hebben doen verschijnen. Maar zouden ze iets met hem kunnen aanvangen, met deze uitermate gesloten, hoewel praatzuchtige, man die alleen maar af en toe en dan, om zo te zeggen per ongeluk een ‘normale persoonlijkheid’ was.

Aldus Piet Fontaine in zijn boek De onbekende Hitler (1992). Ik kan me deze fantasie heel goed indenken. Ook ik heb wel eens geprobeerd me voor te stellen hoe Hitler zich gedragen zou hebben bij het proces van Neurenberg. Ik vrees dat het een vertoning was geworden. Of hij was volledig dichtgeklapt. Of hij had voortdurend zitten razen en tieren.

Per slot van rekening had Hitler al eens ervaring opgedaan met een rechtbank. In 1924 was hij tot 5 jaar gevangenisstraf veroordeeld. Maar dat proces had hij uiterst bekwaam uitgebuit als een podium voor zijn denkbeelden die hij in de rechtszaal in alle toonaarden voor het voetlicht bracht. Dat kunstje had hij niet nog eens geflikt, denk ik. Wellicht dat hij de rollen had omgedraaid en zelf de rechter had aangeklaagd, zoals ook wel gebeurde bij de rechtszaken bij het Joegoslavie-tribunaal. Misschien zou hij – zoals Slobodan Praljak deed – puur uit protest voor de ogen van zijn rechters gif innemen.

Hoe zou het zijn, zo bedacht ik, als Hitler bij het Laatste Oordeel voor God zou moeten verschijnen. Ik vrees dat dan iets vergelijkbaars gaat gebeuren. Hitler klaagt dan God aan en gaat zelf voor Opperrechter spelen. God had er een potje van gemaakt. Die schepping van Hem kon beter.

En eerlijk gezegd zou ik dan Hitler ook nog gelijk geven ook. Als ik zelf ooit nog eens oog in oog met de Schepper kom te staan, dan zal mij zeker niet zonder slag of stoot gewonnen geven. Ik zal dan eens boekje open doen over alle miskleunen van God, over zijn schandelijke desinteresse voor al het leed in de wereld, over zijn intens kwade inborst waar geen enkel excuus voor is, en zeker niet door op een gevallen engel of op de duivel te wijzen. 

‘Zeg nu zelf God, dit kan beter! En nu presteer je het ook nog om op de stoel van een opperrechter te gaan zitten. Dit is toch wel een tikkeltje hypocriet. Nadat je de wereld had geschapen kon je duidelijk zien dat het niét goed was. Dat lag niet aan Adam of Eva. Dat lag aan jou! Waarom zette je anders die rare boom in het paradijs? En die zoon van je, die zonodig voor ons aan het kruis moest creperen… Hoe durf je! Ga zelf aan het kruis hangen als je vindt dat er iets fout is gegaan. Maar nee hoor, mijnheer ging na de zevende dag gewoon voor eeuwig met wintervakantie en liet de wereld achter als een groot tranendal. Schaam je! Shame on you!’

Ja, dat zou ik doen. Maar tegelijkertijd realiseer ik mij dat Hitler dit beter zou kunnen dan ik. Zijn aanklacht tegen God zou klinken als een donderspeech uit het diepst van de hel. En al zou hij niet de meest aangewezen persoon zijn geweest om de rol van aanklager op zich te nemen, op de inhoud van zijn betoog zou weinig af te dingen zijn.

En God? Wat zei God? Niets vrees ik. Zoals altijd.

Wat zou het mooi zijn geweest als de hemel – zoals in een oud verhaal – openbrak en de stem van de Schepper zou bulderen over de wolken:

‘Wie denk je wel dat je bent, Adolf?’

Reageren is niet mogelijk.