De mythe van het eigene

Via het contact met de overblijfselen van de verwante Griekse cultuur (onder meer te vinden in Italië) hoopte men het ware Duits-zijn te vinden. De Romeinen dienden niet als voorbeeld, omdat zij sinds Luther (1483-1546) geassocieerd werden me het onderdrukkende en decadente Romeinse keizerrijk, lees: de decadente en verwijfde Romaanse of Franse hofcultuur, die de Germaanse vrijheid, soberheid en zuiverheid bedreigde. Behalve de cultuur van de Grieken was ook de Germaanse mythologie een inspiratiebron. De overwinning van Hermann of Arminius (17/18 v. Chr. – 19 n. Chr.) op de Romeinen in het jaar 9 na Christus, toen drie legioenen onder leiding van generaal Varus (46 v. Chr. – 9 na Chr.) in het Teutenburgerwoud vernietigend door de Germanen waren verslagen, fungeerde als de oermythe van de Duitse geschiedenis, de strijd tussen de Germaanse en Romaanse wereld die door Tacitus (56-117) in zijn Germania (90 n. Chr.) was beschreven. Friedrich Gottlieb Klopstock schreef een trilogie over Hermann (1769-1787) en Heinrich von Kleist ( 1777-1811) gaf de Hermann- of Arminiusmythe vorm in Hermannsslacht (1908). In de beeldende kunst was er het Hermannsdenkmal van Ernst von Bandel (1800-1876) en in de Bondsrepubliek waren Varus en Hermann een thema in het werk van de West-Duitse schilder Anselm Kiefer (geb. 1945).

Dat schrijft Frits Boterman in zijn boek, Cultuur als macht, cultuurgeschiedenis van Duitsland 1800 – heden (2013). Het is een adembenemend overzicht van de cultuurgeschiedenis van Duitsland in de laatste twee eeuwen. Een boek van 1068 pagina’s. Prachtig beschreven ook. Wonderlijk dat ik mij nooit echt voor dit onderwerp geïnteresseerd heb. Het is een blinde vlek. Ik ben een francofiel. Ik hou ook van Italië en vooral ook van Spanje. Maar Duitsland? Daar wil je toch niet dood gevonden worden. Die gedachte slaat natuurlijk nergens op. Duitsland heeft een zeer rijke cultuurhistorie. De Duitse Romantiek – de periode van pakweg 1770 tot 1830 – behoort tot de absolute hoogtepunten van de Europese cultuurgeschiedenis, vergelijkbaar met de Renaissance in Italië, de ‘Zwarte Renaissance‘ in Spanje, de Verlichting in Frankrijk en de Gouden Eeuw in Nederland.

Waarom weten we daar zo weinig van? Afijn, laat ik voor me zelf spreken. Ik weet er weinig van. Toch kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat de Duitse geschiedenis voor veel Nederlanders nog altijd besmet is door de gebeurtenissen in de periode van 1933 tot 1945. Maar is dat terecht? Na 1945 vond Duitsland zichzelf opnieuw uit. Het maakte schoon schip en werd een zeer stabiele democratische staat die anno 2020 in veel opzichten als voorbeeld dient voor Europa. Onze politieke leiders hebben in vergelijking met Duitsland weinig cultureel besef, geen Bildung. Duitsland geeft wat dat betreft de toon aan in Europa. Daar helpt geen lieve moeder aan.

Alleen is het even slikken als je het Hermannsdenkmal ziet. Ik ben er ooit geweest. Tenminste, ik heb het gezien vanaf de Autobahn. Imposant, dat zeker. Maar dit pompeuze monument bevestigt wel al je vooroordelen over Duitsland en de oermythe van de Duitse geschiedenis. Eigenlijk, als je het goed bekijkt, is het een beetje een knullig monument. Het is de gestolde Romantiek van de 19de eeuw, die de tovenaarsleerling Adolf Hitler uiteindelijk uit zijn verstarring wist te bevrijden. Het raadsel hoe het ‘land van denkers en dichters’ kon afglijden tot complete barbarij, blijft mij intrigeren. Elke verklaring is een verklaring, maar meer ook niet. Wie zei het ook wel weer: de geschiedenis is een echoput, waar je telkens weer je eigen stem in terughoort.

In de negentiende eeuw stak het nationalisme over in Europa de kop op. Maar er is iets raars aan de hand met de ontwikkeling van het nationalisme in Duitsland. In het Duitse nationalisme duikt iets op als ‘de mythische figuur’ die zich als een sublieme aanwezigheid manifesteert in het proces van weerspiegeling dat eigen is aan het denken over geschiedenis en vooruitgang. In het gevoel van saamhorigheid en lotsverbondenheid dat daarmee verbonden is kan het verlangen ontluiken naar de mythische figuur in de representatie van ‘de bestemming’ door middel van beelden, symbolen en verhalen.

Die duistere kant van het Duitse nationalisme is in feite eigen aan de moderniteit met zijn processen als versplintering en doorgeschoten individualisering. Nationalisme kun je zien als een vertraagde, in zich zelf gekeerde – of perverse – vorm van moderniteit. Dat aspect is ook herkenbaar in Adorno’s filosofische beschouwingen over het nazisme, dat – in hegeliaanse zin – als een noodzakelijk product door de Verlichting zou zijn voortgebracht. Maar ook in de recente kritiek op de democratie die als een ideologisch eindpunt zich zou onttrekken aan de historische vooruitgang of dialectiek en als ‘non-ideologie’ een geheime bondgenoot zou zijn van het dominante neoliberalisme en neoconservatisme van tegenwoordig.

Met name Franse denkers als Jean-Luc Nancy en Philippe Lacoue-Labarthe hebben hierop gewezen. De terugtrekking van de mythische figuur zou een belangrijk winstpunt zijn van de moderne tijd die leidt tot een overwaardering van democratie en mensenrechten. Anderzijds schuilt er een nieuw soort totalitarisme in de zogeheten ‘terugtrekking uit de politiek’ die in de hedendaagse filosofie valt waar te nemen. Er ontstaat op mondiaal niveau zoiets als een ‘eco-techno-socio- cultureel complex’, waarin democratie en mensenrechten als verlichtingsideaal slechts een schijngestalte vervullen. In onze westerse cultuur daagt het besef dat 
elementaire waarden, die in in het geding in deze tijden van terreur, niet te verdedigen 
zijn met de principes waarop die waarden zijn gebaseerd. Een pluralistische democratie kan de waarden waarop zij stoelt, niet zelf democratisch funderen. In dat probleem ligt de bodemloosheid van onze moderne, westerse cultuur besloten. Het is het zogeheten Böckendörf-dilemma.

Onderwijl is politiek het domein geworden voor neoliberale technocraten. Brussel en de bankiers bepalen ons economisch beleid en de populistische retoriek bloeit als nooit te voren. De omvang van de wereld is gereduceerd tot het formaat van een breedbeeld-tv met zestig kanalen. Het woongevoel van het huis – de oikos – is ons denken gaan bepalen. ‘We are family’ klinkt het elke avond in steeds onnozeler wordende tv-programma’s. De digitale oikos is de kosmos geworden. De democratie heeft plaatsgemaakt voor een mediacratie en een dramademocratie. Drama, amusement, leisure en democratie worden functies van een en dezelfde, even onzichtbare als onbenoembare ‘moloch van de oikos’, het ‘eco-techno-socio-culturele complex’, zoals Frans van Peperstaten het noemt in zijn boek Sublieme Mimesis (2005). Ook in de huidige vorm van democratie wordt de figuur van een collectieve identiteit gefixeerd in een gestalte die in feite een mythische voorstelling is.

En dan, wat moeten wij nog met Europa? Wat moeten wij met die al maar uitdijende supranationale bureaucratische autoriteit die voorschriften uitschrijft voor de kromming van komkommers of het maximale geluid dat grasmaaiers mogen maken? Na de invoering van de Euro is de Europese Unie blijven hangen in een onmogelijke staat van wording met een verdere integratie op bestuurlijk niveau tot een federatief verband als ogenschijnlijk enige uitweg. Zo was dat ook altijd bedoeld, al werd dat zelden openlijk uitgesproken. Maar willen wij dat wel? 

De analyse van Frans van Peperstraten in zijn boek Sublieme mimesis is al weer vijftien jaar oud, maar nog altijd actueel. In zijn boeken Oikofobie (2013) en De aanval op de natiestaat (2012) laat Thierry Baudet zien dat er ook een weg terug is. Terug naar de Oikos van de eigen natiestaat, los van Europa. Een Nexit, dus. Menselijke verlangens en strevingen zijn volgens Baudet niet universeel. Er is ook nog zoiets, een gemeenschappelijke lotsbestemming van een natie die wordt omkaderd door de grens van de natiestaat. Er is zoiets als een ‘gedeelde geschiedenis’ van zo’n natiestaat die zijn beslag krijgt in de ‘kern-identeit’ die weliswaar voortdurend bediscussieerd wordt, maar daarom wel degelijk bestaat. Baudet spreekt over een ‘pre-politiek sociaal fundament’. Dat is een metafysisch begrip, dat ik niet goed kan duiden, tenzij je accepteert dat dit ‘pre-politiek sociaal fundament’ ook Blut und Boden zou kunnen zijn.

Maar daar wil Baudet nu juist weer niets van weten. Het kwalijke van Hitler was niet zijn nationalisme. Nationalisme is een groot goed, wat dacht je! Het was Hitlers ongebreidelde imperialisme dat verachtelijk was en een voortzetting heeft gevonden in het streven naar Europese eenwording dat als geheime agenda van de EU te herkennen valt. Bij dit soort gedachtesprongen gaan bij mij de rolluiken dicht. Hitler viel in katzwijm für Deutschland, en niet voor Europa, voor zover ik weet.

Waar Baudet voor pleit is een eigentijds nationalisme 2.0 zonder de smetten van het nationaal-socialisme. Hij toont dat aan met een wijze van denken die niet zelden aan Pim Fortuyn doet denken, zonder daarbij de vervallen tot de platte demagogie van Geert Wilders. Het belangrijkste argument vóór de Europese eenwording is natuurlijk de lange periode van vrede die Europa sinds 1945 heeft gekend. ‘Le nationalisme, c’est la guerre!’ riep Mitterand. Maar Baudet meent met een reeks van argumenten deze retoriek te kunnen ontkrachten. Is het niet veeleer de angst voor het eigene dat ons drijft, veel meer dan de angst voor het vreemde? Oikofobie is het tegendeel van xenofobie.

Met een groothoeklens bezien is die tegenstelling tussen oikofobie en xenofobie in feite een kernprobleem van de moderniteit. Dat probleem komt voort uit een spagaat, de onmogelijke keuze tussen de sprong naar de radicale vooruitgang tegenover een diepe angst om weggevaagd te worden. Het is het ‘alles’ versus het ‘niets’. God of de nutteloosheid. Zo is het ideeëncomplex van ‘Gemeinschaft’, mienskip’ en ‘etnos’  in de twintigste eeuw verstrikt geraakt in een tegenstelling tussen goddeloos nihilisme en totalitaire ideologieën.

Het nazisme stoelde op een seculier-religieus gemeenschapsideaal, dat mythisch van karakter was en waarbij er een soort implosie van de waarheid optrad. Niet de verbeelding maar de mythe kwam aan de macht. Het nihilisme daarentegen is in feite even absolutistisch, omdat elke zin van een moderne gemeenschap daarin a priori wordt ontkend. Tussen die twee uitersten schoot het Europese denken in de twintigste eeuw heen en weer, waarbij de democratie lang niet altijd een afdoende remedie bood. De kern van het probleem – de intrinsieke zinloosheid van de moderne gemeenschap (‘Gesellschaft’, ‘demos’) – wordt immers ook in de democratie niet opgelost.

De vorming van een nationaal identiteit is altijd een mimetisch proces. Zoals een kind bij de vorming van zijn identiteit zijn vader nabootst door zich met hem te identificeren, zo wordt door een volk of natie ook een ideaalbeeld nagebootst dat niet zelden in het verleden wordt herkend. Zo is ook het Duitse nationalisme ontstaan, door een identificatie met de Griekse stadstaat. De zogeheten ‘Duitse nood’ – het historisch gebrek aan nationale eenheid – viel samen met deze overgangstijd tussen Classicisme en Romantiek, de tijd waarin het originele en authentieke steeds meer waardering ondervond.

Met wilde de Grieken nabootsen als de ideale ‘Heimat’, het ‘vaderland van Europa’. Dat betekende: Bildung, humaniteit, de mens in optima forma. Maar het ideaal van de Grieken was niet na te bootsen. Dat hadden de Romeinen al gedaan. Niet het Griekse model zouden de Duitsers dan ook gaan imiteren, maar het model-loze, het natuurlijke, het authentieke van de Grieken. Nagestreefd werd de imitatie van het geniale. ‘Maar het geniale als zodanig is per definitie niet te imiteren,’ zo stelt Frans van Peperstraten in zijn boek Sublieme Mimesis, ‘en in deze onmogelijkheid heeft Duitsland zich aan een psychotisch lot verbonden.’

Zo ontstaat een ‘double bind’, het imiteren van een ideaal in het verleden, en tegelijk de illusie koesteren dat er een model van dat ideaal zou bestaan dat originaliteit garandeert. Dan sluipt er iets onmogelijks binnen: ‘de mythe van het eigene’. Het eigene van de identiteit is immers het meest authentieke dat men zich denken kan, ook al weet men deep down dat het nep is. ‘Nep is echt’, dat is de illusie van het nationalisme.  Zo ontstaat de misvatting dat de identiteit van een volk iets natuurlijks zou zijn. Sterker nog, het meest natuurlijke dat men zich denken kan: een organon, het dynamische organiek waar alles uit voortkomt en alles als werkelijkheid verschijnt.

Identiteit wordt dan een gebeuren. Iets wat moét, dwars tegen alle moderne en nihilistische tegenkrachten in. Identiteit wordt zo ongemerkt iets totalitairs, alsof het ‘ik’ van het individu een geheim verbond heeft gesloten met het lot van het volk, de bestemming, daar waar de geschiedenis als vanzelf naar toe gaat. Dat is het eindpunt van versplintering die omslaat in mythevorming. Het volk wordt dan een ras. En het ras moet gezuiverd worden van vreemde smetten. Het principe van de uitsluiting is eigen aan het denken in termen van identiteit en bestemming.

1 Reactie »

  1. Robert Kruzdlo

    13 oktober 2020 op 22:25

    Misschien heb je hier iets aan.

    https://www.friedrichnietzsche.nl/nietzsche-blog/dem-unbekannten-gott/#comments

    Er staan meer artikelen over Nietzsche.

    Groet

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)