Fotografisch schrijven

 Slide1-------

Bovenstaande foto heb ik zelf genomen in januari 1965. Vijftig jaar geleden dus. Het was oorspronkelijk een kleurendia. Agfa, want dat merk filmrolletje kocht ik altijd, 21 DIN, 100 ASA. Onlangs heb ik de dia omgezet in een digitale versie middels een ingenieus apparaatje dat ik gekocht heb de Aldi. Wat je ziet zijn de Oranjesluizen. Hier fietste ik vaak naar toe toen ik zo’n jaar of zestien, zeventien was. In die tijd was ik weg van de muziek van Debussy. La Mer heb ik grijsgedraaid. Ik hield ervan om op een vrije woensdagmiddag alleen te zijn. Op de dijk bij Durgerdam lag ik graag in het gras, kijkend naar de schittering in het water en naar de verte, waar zich bij helder weer de contouren van het Muiderslot zich aftekenden aan de horizon. Achter mij kon je dan de stompe toren van Ransdorp zien die nog door Rembrandt is vastgelegd en sprekend lijkt op de Oldehove, behalve dan dat hij nog altijd rechtop staat.

Het was de tijd waarin het regelmatig schoolbestaan vol onregelmatige naamvallen en moeizame vervoegingen stilaan plaats begon te maken voor de weltschmerz van het echte leven. Dat wil zeggen de literatuur, want daar speelde dat leven zich af, in de wereld van bonjour tristesse. Het was een en al eenzaamheid wat de literatuur in die jaren te bieden had. Het ritme van deze gemoedstoestand leerde ik niet kennen door het tikken van de regen tegen een zolderraam, maar door het lezen van boeken, waarin de eenzaamheid als collectieve kwaal opnieuw werd uitgevonden. Ik las die sombere boeken stuk voor stuk, of beter gezegd, ik verslond ze ademloos en vol overgave. O gelukzalige eenzaamheid. O eenzame gelukzaligheid. Hoe vaak heb ik die woorden niet gepreveld als een rituele bezweringsformule in een litanie van puberaal zelfbeklag. Er zijn mensen die de pubertijd ervaren als een trage seizoenswisseling vol druilerige regenbuien. Voor mij was het een kortstondige weeromslag met wolkbreuken en windstoten, kortom, noodweer op de levenszee.

Daar ten noorden van het IJ kom je in het land van Nescio. Hij woonde lange tijd aan de Linnaeusstraat, niet ver van de Muiderkerk, waar vroeger dominee Buskes preekte en nu alleen de toren nog overeind staat. Amsterdam Oost is Nescio, maar ook Reve. Reve had veel aan Nescio te danken. Ooit zei hij: ‘Ik voltooi eigenlijk geen bladzij, zonder dat ik tenminste een keer aan Nescio heb gedacht.’ Als je dat zo leest, ga je je afvragen of er soms iets in de grond zat in de Watergraafsmeer. Daar zijn trouwens wel theorieën over. De Watergraafsmeer is de op één na oudste polder van Nederland. Er schijnt daar rare straling in de grond te zitten. Al in de zeventiende eeuw zijn hier wonderlijke mensen geboren en opgegroeid, vaak excentriekelingen en autodidacten. Zo bezien is de Watergraafsmeer eigenlijk het Friesland van Amsterdam, maar laat niemand dat horen.

Ik ben nu 65 jaar. En een half. Ook de weinige jaren die mij wellicht nog resten hoop ik door te brengen in stil verkeer met onzen Lieven Heer en zijn velden en boomen en waters zonder bemiddeling van priesters en hoogepriesters.’

Dit schreef Nescio op 22 december 1947. Drie weken daarvoor werd ik geboren, maar dat zal Nescio niet geweten hebben. ‘Ik weet het niet,’ betekent zijn naam, en lange tijd heb ik zelf ook niet geweten wie Nescio was, terwijl ik toch in zijn buurt geboren en getogen ben: de Watergraafsmeer in Amsterdam. Ik las de boeken van Nescio pas aan het eind van de jaren zestig. Zijn laatste jaren sleet Nescio op het Linnaeushof waar ik als kind ter kerke ging.

Op een mooie zaterdag in augustus 2004 ben ik met de fiets op de trein naar Amsterdam gegaan en naar Durgerdam gefietst. Ik moest daar een fototentoonstelling openen van een paar Friese fotografen in het kerkje van Durgerdam. Halverwege ben ik nog eens aan de andere kant van de dijk gaan liggen, uitkijkend over het water, waar nu zeilboten en windsurfers mij het zicht ontnamen op de verstilde horizon die ik zocht. De week daarvoor was de bekende fotograaf Henri Cartier-Bresson overleden. Ik kon er niet om heen om mijn verhaal bij de tentoonstelling met hem te beginnen. Wat is een foto? Of beter gezegd, wat is een goeie foto, want fotograferen kunnen we allemaal. Over die vraag sprak ik in Durgerdam.

Ik heb me altijd afgevraagd hoe het toch komt, dat je op een goeie vakantie ook goeie foto’s maakt en een vakantie, die wat minder was, vaak ook mindere foto’s oplevert. Het lijkt of het gevoel dat je hebt in een bepaalde situatie heel goed is af te lezen in het plaatje dat je schiet. Alsof een foto meer is dan een technische uitsnede van de werkelijkheid die in een split-second is gemaakt. De persoonlijke keuze van het moment en de kadrering van het beeld verlopen kennelijk volgens processen, waarin onbewust een gevoel naar binnen sluipt. Dat gevoel lijkt achteraf door het afgebeelde gegenereerd te worden, maar in feite bestond het al tussen de oren van de fotograaf op het moment waarop hij op het knopje drukte. Deze geheimzinnige wijze van gevoelsoverdracht in de fotografische weergave van de werkelijkheid onttrekt zich ogenschijnlijk aan de wetten van het verstand. Het is iets waar je met je pet niet bij kan. Het gebeurt zonder dat je er weet van hebt.

Wat gebeurt er precies tussen het moment dat een fotograaf besluit een foto te nemen en het moment dat de foto neemt? Henri Cartier-Bresson sprak over ‘het beslissende moment’. Daarmee bedoelde hij ‘de gelijktijdige herkenning, in een fractie van een seconde, van zowel het belang van een gebeurtenis als de juiste organisatie van vormen’. Gevoel en verstand moesten volgens hem dan heel even gaan samenvallen, om die ene, unieke foto te maken, waarin een heel verhaal lijkt samengevat. Cartier-Bresson zocht het unieke van dat moment in een bijzondere gemoedsstemming van de fotograaf. De fotograaf moet één zijn met zijn omgeving, waarmee hij heel even op een bijna Zen-achtige wijze geheel samenvalt.

Het is een mooie theorie, maar klopt hij ook? Is een foto niet veeleer een weerspiegeling van een gevoelsordening die zich pas in de ervaring van de beschouwer aanwezig stelt, en niet in het innerlijk van de fotograaf. Wat weerspiegelt wat eigenlijk in een foto? Bestaat er zoiets als de weerspiegeling van een gevoel die een foto tot uiting komt? En zo ja, zit die weerspiegeling dan in mij, buiten mij, in werkelijkheid zelf of in de fotografische weergave daarvan? Hoe kan het dat een foto een goede foto kan zijn en een andere niet of minder? Dat is raadsel van ‘het beslissende moment.’ Een veelzeggend begrip, dat zeker. Maar om het echt te begrijpen schiet je met deze paar woorden niet veel op.

Slide1qqq

Het beslissende moment is en blijft een raadsel. Maar geldt dat niet voor alle kunsten waarin de werkelijkheid op enigerlei wijze wordt nagebootst of weergegeven in een beeld. In zijn Natuurdagboek, dat in 1999 postuum werd uitgegeven, heeft Nescio op bijna fotografische wijze aantekeningen genoteerd van indrukken die hij rond 1950 tijdens tochten door het Nederlandse landschap heeft opgedaan. Dat zijn uiterst beknopte aantekeningen, zoals een fotograaf die maakt om zich achteraf een genomen foto in het landschap te herinneren. Telkens weer wordt door Nescio de datum genoteerd en de plaats en vervolgens beschrijft hij wat hij met eigen ogen zag. Niet in lange zinnen of lyrische beschrijvingen, eerder in de staccato stijl van een telegram.

Het rare is dat veel van deze korte notities bij mij tijdens het lezen een sterk gevoel oproepen, niet in de laatste plaats omdat ik veel van de beschreven locaties persoonlijk ken uit mijn jeugd. Maar ook, omdat die droge beschrijvingen van Nescio op een vreemde manier toch iets esthetisch hebben, zoals ook een foto esthetisch kan zijn. Iets, wat je niet in de zinnen hoort, zelfs niet in de klank of het ritme van de taal roept een gevoel op, ontroering, schoonheid, melancholie, wat dan ook, maar onmiskenbaar een gevoel. Het is als een foto die genomen is op het beslissende moment. Het gevoel zit in de foto. In de taal. In de woorden, hoe karig en summier ook. Mimesis is emotie die zich presenteert in een beeld van de werkelijkheid. Maar hoe gebeurt dat? Ik zou het bij God niet weten.

Ook Nescio fietste nog al eens in de omgeving van Ransdorp en Durgerdam. Ook ging hij wel met de bus naar het Gooi. Hij had een enorme verzameling buskaartjes. Alles keurig op datum geordend. Elk kaartje was een afdruk van een dag, een spoor dat was nagelaten. Elk kaartje kon ook een wereld aan herinneringen oproepen, omdat alleen al de stempel met de aanduiding van dag en uur het gevoel had weten vast te houden. Zoals rook naar vuur verwijst, zo verwezen deze buskaartjes naar een mooie dag in de beleving van Nescio. Ze functioneerden als een specifiek soort teken, dat een direct causaal verband onderhoudt met datgene waar het in de werkelijkheid naar verwijst. ‘Index’ heet zoiets in de semiotiek. Maar is een foto zoveel anders? De buskaartjes van Nescio verwijzen naar een bepaalde oorzaak of gevolg van het teken. Maar toch zijn het gewoon buskaartjes, niets meer en niets minder.

Ook fietste Nescio wel langs het Gein, zoals ik dat ook vaak heb gedaan, vanaf Driemond naar Abcoude of andersom, en met goed weer helemaal door naar Loenen aan de Vecht. Ik sla het boek van Nescio open en lees op een willekeurige pagina:

‘Dinsdag 30 Mei. Met Louis met de bus van kwart voor 10 naar Loenersloot. Overgestapt naar Vreeland. ‘De Nederlanden’. Oostelijke Vechtoever gewandeld naar de brug boven Loenen. Bus naar Driesprong-Loosdrecht. Een uur op de steiger. Gewandeld naar Kortenhoef, voormalig café Beyer geheel verbouwd van binnen, hooge bruggetje voor de kerk weg, vervangen door platte wipbrug. Kerkhofje uitgehaald en een stuk land achter eraan opgehoogd, geheel kaal gras met kleine paaltjes, uitzicht afgesloten door een rideautje van wilgjes. Het peerenboompje is omgehakt. Bus van 2 uur 42 naar Loenersloot, overgestapt naar Amsterdam, 4 uur in huis. Mild zomerweer met wolkjes, een zuchtje wind.

Als het in de fotografie gaat om het gevoel waarmee je op een bepaald moment kijkt naar de wereld om je heen, om het beslissende moment dus, dan moet Nescio dat geweten hebben. Het maakt niet uit hoe je iets opschrijft, als je het maar natuurgetrouw doet, op het juiste moment en precies zoals het is. Dat wil zeggen, als een foto van een gelukkig moment, hoe eenzaam en melancholiek je je ook voelt. Want vreemd genoeg kan dat samengaan, eenzaamheid, geluk en melancholie. Je neemt een foto en dat is het. Het gevoel komt achteraf vanzelf. Ik denk dat Debussy zich ook niet met zijn eigen gevoelens bezig was, toen hij La Mer componeerde. Hij hoorde in zijn hoofd precies wat hij voor ogen zag. Muziek is een gestructureerde reeks van 
geluiden die via het oor je zenuwstelsel binnendringt en daar emoties teweeg brengt of iets 
wat daarop lijkt. Een foto doet dat ook, maar hoe dat precies in zijn werk gaat is me nog altijd een raadsel. Ik weet het niet. Nescio.

Herinneringen, dromen, gedachten, het is allemaal van hetzelfde laken een pak. De poëzie ligt op straat, het is een kwestie van oprapen. Het geluk is een bananenschil en het leven is geen lulletje. Fotografisch schrijven, zou ik dat kunnen? Mijn waanwereld fotograferen en vervolgens beschrijven alsof het herinneringen zijn. Het verlangen om mijn grenzen te overschrijden is even wezenlijk voor mijn aard, als de erkenning dat ik daar niet toe in staat ben. En toch, ik zou graag nog eens een boek willen schrijven, puur vanuit mijn fotografisch geheugen. Zoals Breton dat deed, wandelend door Parijs aan de zijde van Nadja, zo zou ik het doen voor Amsterdam-Oost, met Nescio naast mij in mijn gedachten.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)