Romantiek, authenticiteit & imitatie

Slide1
Links: Johann Gottfried von Herder. Rechts: Anne-Louis Girodet-Trioson, Ossian begroet de zielen van krijgers in het Walhalla,

‘Het fundamentele belang van de taal voor het denken, de ‘genetische’ methode, de 
’toverstaf’ (Novalis) van de analogie, de ‘poëtische’ benadering van de geschiedenis 
als eschatologie, het dialectische schema van geïdealiseerd verleden, gekritiseerd he
den en een toekomst die een verbeterde versie van het verleden te zien geeft, het geloof in een ander, eeuwig leven, de ‘oneindigheid’ onder het eigen bewustzijn, de 
overtuiging dat de mens in wezen een ‘kunstenaar’ is en de wereld een ‘kunstwerk’, 
het is allemaal niet exclusief aan Herders invloed toe te schrijven, maar de overeenkomsten zijn te frappant om op toeval te berusten. Dat geldt niet minder voor wat 
de belangrijkste invloed is geweest van Herder, en via Herder van Hamann: het bijna totale belang in hun filosofie van het esthetische en poëtische aspect, niet alleen 
in de vroegste tijden, toen de volkeren en naties rondom zingende zieners zouden 
zijn ontstaan, maar ook in het heden, waarin Herder zelf als ‘poëtische’ geschiedfilosoof een soortgelijke rol voor de mensheid op zich nam.’

Aldus een bloemrijke passage in het boek De esthetische revolutie van Arnold Heumakers. Veel aandacht wijdt Heumakers aan Johann Gottfried von Herder (1744-1803), een vaak onderschatte filosoof, wiens ideeën een belangrijke rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de Romantiek. Zijn geschrift Von Deutscher Art und Kunst, dat hij samen met Goethe in 1773 publiceerde, betekende het startschot van de Sturm und Drang beweging. Belangrijker wellicht nog is zijn Abhandlung über der Ursprung der Sprache (1772), waarin Herder zijn ideeën over het unieke karakter van de volkstaal uiteen heeft gezet.

Herder heeft er als eerste op gewezen dat ieder volk een eigen ziel heeft die het meest zuiver tot uiting komt in zijn taal. Begrippen als Seele des Volkes en Geist der Nation zijn in oorsprong van hem afkomstig. De taal zou volgens Herder onmiddellijk het wezen van het volk uitdrukken. In feite is dat een moderne gedachte in zoverre er sprake is van onmiddellijkheid. De directe uitdrukking van de ‘ziel van het volk’ in eigen haar taal is geen zaak van representatie pof imitatie, maar van presentatie. De taal is niet alleen ‘het huis van de ziel’, zoals Heidegger later beweerde, maar de taal is ook de collectieve behuizing van de volksziel.

Het nationalisme schoot definitief wortel in de tijd van de Romantiek, nadat Napoleon van Europa een warboel had gemaakt, en de boven-wereldse ruimte van een God die alles naar zijn wetten geordend had, plaats maakte voor de immanente drijfveren van de geschiedenis, dat wil zeggen: het verlangen naar de verte, het verleden, het eigene en het authentieke. Romantiek was ook de periode in de geschiedenis toen de verticale ruimte-as tussen God en wereld zich omkeerde in de horizontale tijd-as van het heimwee naar het verleden en de vlucht vooruit in de toekomst.

‘De hele natuur is een bewusteloos denken,’ stelde Schelling, en zo geredeneerd is het een kleine stap om het idee ‘God’ dan ook niet langer buiten of boven de wereld, maar in de kelder van het onbewuste een plaats te geven. Dat wil zeggen: daar waar de bodem van de menselijke ziel samenvalt met het bloed en de bodem van volk en vaderland. Zo werd ‘de ziel van het volk’ een kracht van de natuur zelf. Romantiek was de tijd van de thuisloosheid en in de Europese regio’s van taalminderheden het verlangen dat daarmee samenhangt in feite nooit verdwenen.

Herder wordt vaak gezien als de romantische pleitbezorger van Blut und Boden. ‘De tijden van het godgelijke weten waren voorbij,’ zo stelt Heumakers. De hele filosofie werd een vorm van antroposofie. De mens zelf kwam centraal te staan en daarmee alles wat het meest eigen is aan de mens, het authentieke en oorspronkelijke, het bloed en de bodem. Herder zocht zijn inspiratiebronnen niet bij het klassieke  ideaalvoorbeeld van de Grieken, maar bij schrijvers en dichters die de ziel van een volk op volmaakte wijze tot uiting hadden gebracht.

Shakespeare bijvoorbeeld, en anders wel Ossian, de mythische Schotse volksdichter, die later een falsificatie bleek te zijn die uit de pen was gevloeid van Herders tijdgenoot James Macpherson. Het onechte grenst aan het echte, dat bleek al meteen bij deze eerste falsificatie van de Romantiek. Als het authentieke verleden niet bestaat of in de geschiedenis te vinden is, dan moet het worden uitgevonden. Later zouden nog heel wat romantische falsificaties volgen tot in alle uithoeken van Europa, met het Oera Linda Boek in Friesland als niet de minste in deze illustere reeks. Als je kopieert of falsifieert, dan moet je het ook goed doen. Niet ‘het boek was beter’, maar de kopie moet minstens zo goed zijn als het origineel. Echter dan echt, dat is de ware kopie.

Het authentieke als kopie

goethe_werther

Toen ik in de jaren zestig op de middelbare school zat, moest je voor het vak Nederlands nog wel eens een tekst samenvatten. Zo herinner ik mij een tekst van de pedagoog M.L. Langeveld over ‘de jeugd van tegenwoordig’. Het ging over het gedrag van pubers en jonge adolescenten dat volgens de auteur steeds onechter werd doordat men in toenemende mate houdingen en gedragingen ging nabootsen uit de film. Het bioscoopbezoek nam na de oorlog sterk toe, vooral onder jongeren, en pedagogen maakten zich steeds meer zorgen over de gevolgen hiervan voor de jeugd. Zo zou bijvoorbeeld het authentieke gedrag dat bij verliefdheid hoort op deze manier verdwijnen, omdat jongeren – als ze verliefd werden – gedragingen van filmsterren gingen imiteren. De film werd de norm voor het echte leven, en het echte leven werd steeds meer een film. Het echte leven werd echter dan echt, door het kopiëren van kopie.

Zo ging het ook in de tijd van de Romantiek. Het authentieke, dat alom werd nagestreefd, was niet zelden een kopie of een falsificatie. Dat kwam niet in de laatste plaats omdat de voorbeelden die gekopieerd konden worden zich almaar vermenigvuldigden. Aan het eind van de achttiende eeuw nam niet alleen het aantal boekuitgaven drastisch toe, ook het lezerspubliek groeide sterk in omvang. Tussen 1750 en 1800 verdubbelde het aantal mensen dat kon lezen. Pedagogen maakten zich in die tijd zorgen over gymnasiasten die teveel boeken lazen. Door het vele lezen zouden de natuurlijke en intuïtieve vermogens van de mens aan kracht inboeten, zo werd gevreesd.

Bovendien werd de literatuur niet alleen een spiegel voor het leven, maar ging men ook het leven zelf in het echt kopiëren zoals het in romans beschreven werd. ‘Wij hangen van literatuur aan elkaar,’ klaagde de jonge Tieck. Goethes boek Die Leiden des jungen Werthers (1774) leidde tot een golf van zelfmoorden onder adolescenten. De literaire suïcide werd gekopieerd in het echte leven. Die kopie moest ook zo exact mogelijk worden uitgevoerd. Zo hadden de jonge zelfmoordenaars in het spoor van de jonge Werther niet het boek van Goethe op tafel leggen, maar het boek dat de jonge Werther zelf in het boek van Goethe op tafel had liggen, toen hij zelfmoord pleegde, namelijk: Emilia Galotti van Lessing

Het authentieke is vaak niet authentiek, maar echter dan echt, en dus nep. Dat is misschien wel de belangrijkste les die we van de Romantiek kunnen leren. Ich kehre in mich selbst zurück und finde eine Welt!’ riep de jonge Werther uit. Maar de authenticiteit die hij in zichzelf ontdekte heeft bij anderen toch vooral kopieergedrag teweeggebracht. In de begintijd van de Romantiek werd levenservaring door de leeservaring verdrongen en het was juist die dramatische ontwikkeling die twee eeuwen daarvoor het thema was geweest van de eerste ‘moderne’ roman: Don Quichot van Cervantes. De dolende ridder van La Mancha was niet echt, maar een levende kopie van een personage die in de ridderromans uitentreuren beschreven was. De esthetisering van het leven, die met de Romantiek definitief een aanvang nam, begon met het kopiëren van de literaire verbeelding in de werkelijkheid, waarna dat kopieerproces in een ‘echte roman’ verbeeld werd.

Herder en de Friese taal

41kyKMbySpL._SX310_BO1,204,203,200_

Maar terug naar Herder, de romantische filosoof van ‘het authentieke’ dat zou zijn terug te vinden in de geschiedenis, maar vooral ook in de taal van een volk. De eigen taal, daar ging het bij Herder om. Zo’n tweehonderd jaar geleden moet dat bij de Friezen als muziek in de oren hebben geklonken. Als ze al van gehoord hadden, maar de ideeën van Herder verspreidden zich razendsnel en kwamen in afgeleide vorm in tal van publicateis terecht.

Ook de Friezen waren na Napoleon hun relatieve autonomie, zoals ze die nog hadden gekend in de tijd van de Republiek, kwijtgeraakt. Het romantische verlangen naar de volksziel in de eigen volkstaal was voor Friezen een schrale troost voor het trauma van een mislukte natievorming. Dat was in Duitsland zo en evenzeer in Friesland. Wat was er unieker en authentieker dan de eigen Friese taal?  Vanuit die romantische radicalisering van het sentiment ontstaat maar al te gauw het nationalisme als compensatie voor een verdrongen minderwaardigheidsgevoel.

Ook anno 2015 wordt nog altijd gesproken over ‘de muzikaliteit van de Friese taal’ die een Fries dichter moet uitbuiten. Een Friese literator zou zich bewust moeten zijn van de bijzondere kwaliteiten die de Friese taal te bieden heeft en juist die kwaliteiten tot uiting moeten brengen. Met andere woorden: het medium is de boodschap. In feite voegt deze opvatting zich in een romantische traditie, waarbij taal de ziel is van een volk.

De ‘taalwerkelijkheid’ van de Friese literatuur is het Fries eigene dat bewaard en voortgezet moet worden in toekomst. Een toekomst die bedreigend op ons afkomt. Een toekomst die de Friese taal en literatuur naar het leven staat. Een toekomst in tijden van ondergang. Nog een stap verder en men ziet de taal als drager van de Friese waarheid, van de Friese bestemming, van het Friese lot, van de Friese lotsverbondenheid. Het idee, dat taal een eigen werkelijkheid creëert, heeft in sinds Herder menigeen op een dwaalspoor gebracht.

Er wordt wel eens beweerd dat het Frans een heldere en logische taal is. Ik heb dat nooit zo goed begrepen. Komt dat omdat Descartes zo helder dacht en daardoor de Franse taal door zijn taalgebruik helder is geworden, of is het zo dat het Frans van zich zelf helder is, omdat het relatief dichter bij het Latijn staat? Het Latijn is een van de meest heldere talen, omdat de grammatica een strakke, bijna logische structuur heeft. Het Duits geldt als duister, maar komt dat door die duistere Duitse filosofen of door de taal zelf? Was Heidegger een andere filosoof geworden als hij Frans als moedertaal had gehad?

En hoe zit het met het Nederlands? Is dat een heldere taal? Ik heb wel eens gelezen dat het Nederlands veel eigenaardigheden heeft die heel moeilijk te vertalen zijn. Zo is het boek van de wiskundige Over de grondslagen der wiskunde van L.E. Brouwer niet in al zijn nuances in het Engels te vertalen. Dat is wonderlijk omdat het boek over logica gaat en niet over gevoel. Sommige nuances blijven steken in het Nederlands. Lost in translation, zoals dat heet. Sein und Zeit van Heidegger is ook niet echt goed te vertalen, omdat veel van zijn woorden in het Duits homoniemen of homofonen hebben die niet in een andere taal zijn om te zetten. Er bestaat zoiets als ‘cultuurrelativisme’. Dat wil zeggen: waarheid is afhankelijk van de culturele context, waarin de waarheid als ‘waarheid’ wordt ervaren. Maar bestaat er ook zoets als ‘taalrelativisme’. Elke taal creëert een eigen werkelijkheid. Om niet te zeggen: een eigen waarheid.

Als het waar is, wat wel eens wordt beweerd, dat de Friese taal een gevoelstaal is, dan geldt dit probleem in het kwadraat. Gevoelens hebben immers niet zo zeer een semantische basis, maar eerder een fonetische. De specifieke klanken van het Fries zijn onvertaalbaar en zijn cruciaal voor de gevoelsoverdracht. Het rare is dat een Hollander altijd denkt dat hij het Fries nog tot op zekere hoogte kan volgen. Daarom klinkt Fries voor Nederlandstaligen als een verbasterde taal, zoals ook het Zuid-Afrikaans klinkt. Het Fries klinkt in de oren van de Hollanders vaak primitief en boers, zoals ook een Duitser vindt dat het Nederlands klinkt als een primitieve taal met allerlei boerse klanken. J.B. Charles schreef over het Fries ooit het volgende :

In Friesland kan men de schoonste geluiden der aarde horen, de conversatie van miljoenen vogels en het klappen van duizend zeilen, maar vlucht zodra er twee Friezen in het panorama stappen, dan stoot daar een staccato van harde en zelfverzekerde klanken alles kapot van wat er zo even nog was. Nu goed, men denkt, deze ene man is door die ander onrecht gedaan, zo luid en verbitterd klonk zijn taal. ‘

Voor een Fransman moet het Fries wellicht veel exotischer klinken. Een soort Noord-Europees Arabisch met al die zangerige dubbelklanken. Ikzelf heb het Fries altijd al als een gevoelstaal ervaren. Er gebeurt iets in het Fries dat moeilijk te omschrijven is. Spreker en ontvanger zitten meteen in eenzelfde gevoelsregister met elkaar. Het Fries transformeert de communicatie. Het Nederlands is veel afstandelijker. Nederlanders spreken meer in geobjectiveerde bewoordingen. Het Fries is ook meer een fysieke taal. Je wordt meteen aangesproken op een bepaalde mate van geïnvolveerdheid in … ja in wat eigenlijk?

Wat het ‘Fries als gevoelstaal’ betreft. Ik zou daar graag wat meer over willen weten, want het fenomeen interesseert mij. Het gaat mij niet eens om de taal op zich, maar om de taal als communicatie-PROCES. Linguïsten zien taal vaak als een statisch corpus en veronachtzamen wat er gebeurt TIJDENS en spreken en luisteren. Het valt mij op dat veel taalkundigen slecht op de hoogte zijn met de nieuwe ontwikkelingen binnen de mediatheorie. Taal is meer dan het traditionele, statische schema ‘zender- boodschap-ontvanger’. Je moet een dynamisch schema als uitgangspunt nemen, waarbij de boodschap als de zender en ontvangen voortdurend transformeren. In het spreken gebeurt er iets dat niet meetbaar is in de reguliere taalkundige categorieën en fenomenen. In de communicatie veranderen zender en ontvanger en dat veranderingsproces is per taal verschillend. Daar ligt volgens mij het verschil tussen een gevoelstaal als het Fries  en een rationele taal als Frans of Latijn.

Als  je twee Friezen met elkaar hoort spreken dan zijn zij anders op elkaar betrokken dan twee Nederlanders of Engelsen.  Het kan zijn dat ik me daarin vergis, maar ik heb stellig die indruk, dart er sprake is van een substantieel verschil. Misschien heeft dit verschil iets te maken met het verschil tussen een taal die meer volkstaal is en een taal die meer gestandaardiseerd of geformaliseerd is. Maar dat is het niet alleen. Het heeft ook met klanken van woorden te maken. Met de wijze waarop de uitspraak in klanken wordt gemoduleerd. Of uitspraak in combinatie met mimiek, de onderkoelde emotie ook van een omkering, ‘It koe minder’ bijvoorbeeld.

Volgens de Sapir-Whorfhypothese zijn de waarneming en de voorstelling van de werkelijkheid sterk afhankelijk van de taal die men spreekt. In wezen is dat een antropologische theorie en niet een taaltheorie. Het is een theorie die zich voegt in het spoor van Herder. In dit soort gedachten zit natuurlijk wel een kern van waarheid. De taal geeft de werkelijkheid weer volgens de specifieke omstandigheden van het gebied waarin de betreffende taal gesproken wordt. Dat verklaart de bekende veertig woorden die een Eskimo voor ‘wit’ ter beschikking heeft en de woestijnbewoner voor ‘bruin’. Elke taal heeft een geografische dimensie. Wie weet zit in de taal inderdaad zoiets wat niet anders te omschrijven is dan met het beladen woord ‘ziel’, een ‘volksziel’, wie zal het zeggen. ‘De taal is het huis van de ziel,’ schreef Heidegger. Daarmee verwoordde hij een opvatting over taal die ooit in de tijd van de Duitse Romantiek is ontstaan. De tijd waarin het hemels baldakijn werd ingeruild voor het verlangen naar de verte, het heimwee naar de geschiedenis en de diepte van de volksziel.

Nationaalsocialisme en Romantiek

Slide1117

Het nationaalsocialisme stoelde op een seculier-religieus gemeenschapsideaal, dat mythisch van karakter was en waarbij er een soort implosie van de waarheid optrad. Het glibberige begrip ‘mienskip’ ontstond door het naar binnen klappen van de taal. Niet de verbeelding maar de mythe kwam aan de macht. Het nihilisme daarentegen is in feite even absolutistisch, omdat elke zin van een moderne gemeenschap daarin a priori wordt ontkend. Tussen die twee uitersten schoot het Europese denken in de twintigste eeuw heen en weer, waarbij de democratie lang niet altijd een afdoende remedie bood. De kern van het probleem – de intrinsieke zinloosheid van de moderne samenleving (‘Gesellschaft’, ‘demos’) – wordt immers ook door de democratie niet opgelost. Democratie creëert nog geen ‘mienskip’ (‘Gemeinschaft’, ‘etnos’).

De vorming van een nationale identiteit is altijd een mimetisch proces. Er wordt iets nagebootst, gekopieerd juist om het authentieke te bereiken. Zoals een kind bij de vorming van zijn identiteit zijn vader nabootst door zich met hem te identificeren, zo wordt door een volk of natie ook een ideaalbeeld nagebootst dat niet zelden in het verleden wordt herkend. Zo is ook het Duitse nationalisme ontstaan, door een identificatie met de Griekse stadstaat, maar ook met een authentieke volksziel die elke Duitser in zich droeg en die tot uiting kwam in zijn taal. De zogeheten ‘Duitse nood’ – het historisch gebrek aan nationale eenheid – viel samen met deze overgangstijd tussen Classicisme en Romantiek, de tijd waarin het originele en authentieke steeds meer waardering ondervond. Met wilde de Grieken nabootsen als de ideale ‘Heimat’, het ‘vaderland van Europa’, maar idealiseerde tegelijk ook de duistere bard die zingend de ziel van het volk vertolkte.

Dat alles betekende: Bildung, humaniteit, de mens in optima forma. Maar het ideaal van de Grieken was niet na te bootsen. Dat hadden de Romeinen al gedaan. Niet het Griekse model zouden de Duitsers dan ook gaan imiteren, maar het model-loze, het natuurlijke, het authentieke van de Grieken. Nagestreefd werd de imitatie van het geniale. ‘Maar het geniale als zodanig is per definitie niet te imiteren,’ zo stelt Frans van Peperstraten in zijn boek Sublieme Mimesis, ‘en in deze onmogelijkheid heeft Duitsland zich aan een psychotisch lot verbonden.’ Een psychose is in wezen een de radicale imitatie van een ideaal dat niet bestaat. De romantische bard die in trance ‘de ziel van het volk’ vertolkt beweegt zich op de grens van de waanzin.

Zo ontstaat een double bind, het imiteren van een ideaal in het verleden, en tegelijk de illusie koesteren dat er een model van dat ideaal zou bestaan dat originaliteit garandeert. Dan sluipt er iets onmogelijks binnen: ‘de mythe van het eigene’ dat eeuwig en onveranderlijk is ongeacht het wegvlieden van de tijd. Het eigene van de eigen identiteit is niet alleen het meest authentieke, maar ook het meest illusoire dat men zich denken kan. Met houdt het voor authentiek, ook al weet men deep down dat het nep is. ‘Nep is echt’, dat is niet alleen de illusie van de Romantiek, maar ook van het nationalisme. Het zijn illusies die gebaseerd zijn op de misvatting dat de identiteit van een volk iets natuurlijks zou zijn. Identiteit is een constructie en nooit natuur,

En toch blijft men denken dat identiteit het meest natuurlijke is dat men zich denken kan: een organon, het dynamische organiek waar alles uit voortkomt en alles als werkelijkheid verschijnt. Identiteit wordt dan een gebeuren. Iets wat moét, dwars tegen alle moderne en nihilistische tegenkrachten in. Identiteit wordt zo ongemerkt iets totalitairs, alsof het ‘ik’ van het individu een geheim verbond heeft gesloten met het lot van het volk, de bestemming, daar waar de geschiedenis als vanzelf naar toe gaat. Als een slaapwandelaar die blindelings zijn weg vindt op weg naar de voltooiing. Het volk wordt dan een ras. En het ras moet gezuiverd worden van vreemde smetten. Het principe van de uitsluiting is eigen aan het denken in termen van identiteit en bestemming. Dat is dan ook meteen de meeste fatale erfenis van de Romantiek. Als het onechte echt wordt moet alles onecht worden, tot de dood er op volgt.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)