Op komst

Dit boek gaat over de dood van mijn geliefde en het gevoel van opstandigheid dat hierdoor bij mij werd gewekt. Op 9 september 2016 werd zij plotseling ernstig ziek en drie weken later overleed zij aan wat in die zwoele septemberdagen gaandeweg longkanker met uitzaaiingen bleek te zijn. Ook in die situatie bleef het schrijven voor mij een methode om greep te houden op de werkelijkheid van alledag. Mede op aandringen van anderen schreef ik dagelijks op mijn weblog over de heftige gevoelens van verdriet die mij overspoelden en alle herinneringen die na haar dood in mij bovenkwamen. Opeens besefte ik dat ik iets meemaakte wat ik in een vergelijkbare vorm vijftig jaar al eens eerder beleefd leek te hebben. In januari 1966 werd ik getroffen door een plotselinge psychose.

Ik heb daar verslag van gedaan in bijdrage aan het boek Tegen de tijdgeest, terugzien op een psychose (2011). Ik was achttien jaar en stond aan de vooravond van mijn adolescentie. Een maand voordat mijn psychose toesloeg had mijn vader een beroerte gekregen. Vrijwel direct nadat ik ontslagen was uit het psychiatrisch ziekenhuis overleed hij na een kortstondig ziekbed. Die psychose overviel mij destijds maar niet zonder reden. Ik was als een opstandige puber, woedend geworden op God om alles wat Hij de mens had aangedaan.

In eerste maanden na het overlijden van mijn geliefde heb ik veel nagedacht over de dood. Ik merkte dat er in mijn leven iets wezenlijks veranderd was. Rouw legt de fundamenten bloot van je bestaan. Het is een voortdurend gevecht tussen opstandigheid en aanvaarding. Schrijven werd voor een oefening om weerstand te bieden tegen de opstandigheid en ruimte te creëren voor de aanvaarding. In die zoektocht was een plotseling opkomend verlangen naar transcendentie iets wat mij vaak in verwarring bracht. Misschien zijn religies ooit wel ontstaan door het tragisch besef dat het leven eindig is en als een zeepbel zomaar uit elkaar kan spatten.

Het verlangen naar kennis en inzicht streed bij mij om voorrang met mijn verlangen naar vervulling en verlossing. Waar kruiste mijn plotselinge hang naar transcendentie met het intense gemis ervan dat ik vijftig jaar tevoren had ervaren bij mijn afscheid van God? Hoe je transcendentie ook definieert, voor mij was dit begrip opeens onlosmakelijk verbonden met de dood. Dat wil zeggen, met alles voorbij de dood, alles wat een mens bedenken kan over ‘gene zijde’, een mogelijk voortbestaan, over iets wat het leven letterlijk overschrijdt. Het gemis daarvan maakte mij opnieuw opstandig, alsof ik andermaal in opstand kwam tegen een God die ik ooit zelf met kracht de deur had gewezen.

Opnieuw was ik De mens in opstand van Albert Camus gaan lezen. Vijftig jaar geleden had ik dit boek al eens doorgeworsteld. Dat was in de zomer van 1965 tijdens een kampeertocht die ik samen met mijn ouders maakte door Frankrijk en Spanje. Onderweg las ik dit boek dat een schok bij mij teweegbracht. Het was een botsing geweest tussen twee wereldbeelden: de een met, de ander zonder God. Vijftig jaar na dato merkte ik dat Camus’ ideeën over ‘de opstandige mens’ voor mij een andere betekenis hadden gekregen. Het was alsof ik mij nu pas goed de essentie daarvan kon toe-eigenen, ook van zijn gedachten over het afscheid van God en de transcendentie, waar ik juist nu na haar dood zo hevig naar verlangde. Je zou het een proces van verinnerlijking kunnen noemen, maar ook een verhoging van sensitiviteit die gepaard kan gaan met verdriet.

Ik ontdekte Camus’ vroege belangstelling voor de metafysica van het christendom, die volgens hem was ontstaan nadat de christelijke metafysica onhoudbaar was geworden met de komst van het rationalisme. God daalde neer in de geschiedenis. De mens kwam wederom in opstand met alle gewelddadige gevolgen voor zijn medemensen: nihilisme, terreur, fascisme, communisme, kortom alle ontsporingen van het totalitaire denken zoals Camus die in zijn boek De mens in opstand beschrijft. Maar tussen al die verhalen over koningsmoordenaars en godsmoordenaars, las ik nu ook over een ander soort transcendentie, waar Camus voorzichtig gewag van maakt. Dat is de transcendentie die de kunst wil laten verschijnen als een op handen zijnde onthulling. Evenals de opstand tegen de dood en het kwaad, de twee schaduwen die eigen zijn aan het menselijk bestaan, bevat de kunst een ontkenning van de wereld. Maar de kunst voert ons tegelijk ook terug naar de oorsprong van onze opstandigheid, waar de menselijke maat nog te vinden is als een buffer tegen de zelfmoord en de moord waartoe de mens in zijn opstand tegen God wordt verleid.

Zo werd ik opnieuw meegezogen in een filosofisch discours over opstand en leegte van de dood. Wanhopig ging ik op zoek naar de reddende achterdeur in de doolhof van de filosofie. Maar daarmee was ik ook weer terug bij het begin. Ik werd aan den lijve geconfronteerd met het sterke verlangen naar transcendentie dat in mijn rouwproces in hoge mate aan het licht trad. Mijn levensperspectief kantelde. Niet het leven, maar de dood werd nu letterlijk mijn vertrekpunt. Wie niet van het leven uitgaat, maar de dood als vertrekpunt neemt, ziet alles totaal anders. De geest lijkt dan opeens tot alles in staat. Het leven doet er niet zoveel meer toe. Dat besef dient zich ook aan in de rouw. Het hoeft geen vlucht te zijn in het absolute of de spiritualiteit. Voor mij betekende het eerder een kritische verkenning van alles wat met het begrip transcendentie van doen heeft.

We leven in een extreem seculiere tijd, waarin het inquisitietribunaal van fundamentalistische atheïsten ieder die nog – of opnieuw – in God gelooft voor gek of onnozel verklaart. Tegen die achtergrond komt de metafysische opstand van Camus in een ander licht te staan. Niet zijn afkeer van de metafysische transcendentie springt nu in het oog, maar zijn zoektocht naar een nieuwe transcendentie die in de onverschilligheid van het leven zelf te ervaren zou zijn. De dood van een geliefde is een frontale confrontatie met de onverschilligheid van het leven. De tijd draait dan in cirkels rond. Achterblijven is blijven stilstaan, maar doodgaan is dat ook.

Het verslag van mijn rouwproces laat zich achteraf lezen als een persoonlijke zoektocht naar transcendentie te midden van de onverschilligheid van al het leven dat ten dode is opgeschreven. Gaandeweg werd dit verslag minder biografisch en meer filosofisch van aard, waarbij gedachten van Albert Camus voor mij steeds meer een spiegel vormden. Het geheel van de tekst heeft een fragmentarisch en caleidoscopisch karakter. Ik heb dat zo gelaten, met de gedachte voor ogen dat het zoeken in de wilde weg soms nodig is om zicht te krijgen op het onbevattelijke. De omweg kent immers bestemmingen die de rechte weg niet kent.

***

Dit blog verscheen eerder in juli 2017. Lange tijd heeft het stil gelegen, maar de corona-pandemie zette mij opnieuw aan het schrijven. Andere tijden met een ander perpectief om terug te zien op een periode van rouw. Behalve Camus, heb ik ook Freud en Vestdijk betrokken in mijn betoog. Het begrip rouw verbreedde zich tot een breed spectrum variërend van somberheid, depressie tot melancholie. Telkens weer gaat het om het afscheid nemen op een waardige wijze, ook als het gaat om het afscheid van het christendom. Daarnaast is in mijn eigen leven inmiddels veel veranderd. Kortom, het concept is overhoop gegooid, maar de kerngedachte bleef overeind. Het manuscript is nu grotendeels gereed. Het boek zal – naar ik hoop – in het najaar verschijnen.

Reageren is niet mogelijk.