Vestdijk in Amsterdam

Schermafbeelding 2016-02-29 om 18.44.30

De Pilsener Club (De Engelse Reet) in de Begijnensteeg (Foto Beeldbank Stadsarchief Amsterdam)

‘Als dit universum in zijn uiterst complexe orde en precisie het resultaat van een blind toeval zou zijn, dan is dat net zo geloofwaardig als wanneer  een drukkerij explodeert en alle druklettertjes weer op de grond terecht komen in de voltooide en foutloze vorm van het woordenboek.’

Aldus Albert Einstein, niet de eerste de beste dus. Als hij zoiets zegt, dan zal het wel waar zijn, denk je dan. Toch hebben deze woorden mij nooit echt overtuigd. Einstein mag dan geniaal zijn geweest, hij was ook behept met zijn eigen denkbarrières. De kwantumfysica ging er niet in bij hem. “God dobbelt niet” is een beroemde oneliner van Einstein. Maar is dat ook zo?

Einstein was een Jood die in Jaweh geloofde, ofwel in de tsimtsoem. Ook voor hem was de schepping uiteindelijk het logisch gevolg van de afwezigheid van God. De verborgen God die zich terugtrekt, zodat in het ontstane vacuüm de materiële wereld kon ontstaan. De Big Bang was dus een implosie van God. God verdween in zijn eigen reet. En sindsdien gebeuren de raarste dingen tussen hemel en aarde.

Hoe kom ik hierop? ‘Gisteren las ik het volgende in de Vestdijk-biografie van Hans Visser:

‘Op de Sociëteit De IJsbreker waar de studenten van de U.S.A. meestal bijeenkwamen bleven de studenten meestal beneden. Boven werd gedronken, eerst bier, dan jenever en er werd haring gegeten waarmee men elkaar om de oren sloeg. Vestdijks pak stonk daardoor naar haring als hij thuiskwam. Er werden liederen gezongen en moppen getapt.

De U.S.A. was de Unitas Studiosorum Amstelodamensium. Een ander lid van die vereniging was Slauerhoff die Vestdijk nog kende van de HBS in Leeuwarden. Vestdijk en Slauerhoff waren twee Friezen die het in Amsterdam best konden vinden. Het was het Amsterdam zoals het altijd was geweest en altijd zou blijven. De stad aan de haven waarover Brel later zong: ‘In dat Oud-Amsterdam, zie je zeelieden bikken, zilv’ren haringen slikken, bij de staart, uit de hand’. Vestdijk en Slauerhoff hebben er heel wat gezopen en wat al niet meer. Ze zopen in De IJsbreker met uitzicht op de Amstel. In mei j.l. was ik daar nog voor mijn jaarlijkse reünie van klas 1B (1960-’61) van het Ignatiuscollege. (zie mijn blog: Old men, boys forever)

Schermafbeelding 2016-02-29 om 18.30.54

De IJsbreker aan de Weesperzijde (Foto Beeldbank Stadsarchief Amsterdam)

Op 1 september 1917 begon Vestdijk aan zijn studie medicijnen in Amsterdam. Zijn eerste woonadres in Amsterdam was Grensstraat 24 eenhoog. Onlangs ben ik nog even wezen kijken in De Grensstraat. Het is een zijstraat van de Weesperzijde en komt uit op de Amstel. Vestdijk woonde daar van 9 oktober 1917 tot 10 september 1918. Het was het huis van zijn oom Gerrit en tante Johanna, de jongste zuster van zijn vader. In de Anton Wachterreeks komen zij voor als ‘Oom Moos’ en ‘tante Bertha’. De naam Grensstraat, zo kwam ik na enig googelen te weten, verwijst naar de gemeentegrens, die hier liep tot de annexatie in 1896 van grote delen van de gemeente Nieuwer-Amstel. En op nummer 10 kwam begin 20e eeuw regelmatig prins Hendrik langs, om een bezoek te brengen aan zijn maîtresse, juffrouw Le Comte. Maar dat is een ander verhaal. 

De Grensstraat in Amsterdam (eigen foto)

Het jaar daarop, in 1918, verhuisde Vestdijk naar een woning aan de Wijttenbachstraat 51. Dat is vlak bij de tramhalte, waar ik 42 jaar later dagelijks op lijn 3 stapte richting het Ignatiuscollege. De studietijd van Vestdijk is verwerkt in zijn laatste vier Anton Wachter-romans: De beker van de min (1957), De vrije vogel en zijn kooien (1958), De rimpels van Esther Ornstein (1959) en De laatste kans (1960).

In die tijd kwam Vestdijk ook veel in de Pilsener Club in de Begijnensteeg die ook wel de De Engelse Reet wordt genoemd. Het was – of is – het enige café in Amsterdam met zand op de vloer. Het ligt ongeveer halverwege Een Kwartier voor God ofwel De Papegaai in de Kalverstraat  – waar Gerard Reve vaak een kaarsje kwam opsteken.

Waarom heet De Engelse ReetDe Engelse Reet’? God mag het weten. Het zal wel iets met ‘recht op reet’ te maken hebben. Of ‘recht op reed’. Reet als doorgang, smalle weg, steeg, nauwe poort. Afijn, Gods wegen zijn duister en ondoorgrondelijk. Om over Gods reet maar te zwijgen.

Wat me overigens opnieuw bij Reve brengt. De ‘Deus absconditus’, ofwel ‘de verborgen God’, de onbekende God dus, heeft Reve in verband gebracht met ‘de reet van God’, de anus in dit geval, dat wil zeggen: de verborgen opening van God. Zijn roman Bezorgde ouders begint met een scène die tal van toespelingen bevat op de Deus absconditus: de reet van God.

God is overal, maar tegelijk is hij afwezig. Overal, ook in Amsterdam. ‘Zijn aanwezigheid vult de gehele aarde‘, zo staat in de Bijbel te lezen (Jesaja 6:3). Maar als hij overal is, waarom houdt hij zich dan verborgen? Volgens de Joodse theologie vulde God – voordat hij de wereld schiep – het totale heelal. Dat was iets teveel van het goede. God moest zich terugtrekken om letterlijk ‘ruimte’ te creëren voor dit universum. Of anders gezegd: ruimte voor het toeval.

God dobbelt wel degelijk, al wilde Einstein daar niets van weten. Door de zogeheten tsimtsoem (de ’terugtrekking’) zou God tegelijk ook uit de wereld zijn verdwenen. Dat mag dan zo zijn, maar de wereld is nog altijd een wonder. Nogmaals: God verdween in zijn eigen reet. En sindsdien gebeuren er overal – maar vooral in Amsterdam – de raarste dingen tussen hemel en aarde. 

Of zoals Vestdijk schreef in zijn gedicht Amsterdam:

Maar in die duizeldun vertakte haven
Zijn zelfs de geesten zoo misteekend, dat
Het laatste toplicht, wezenloos hoogdravend,
Zweeft als een lichtreclame op de binnenstad.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)