De lijkwade van een dode God

In zijn boek De toekomst der religie schetste Vestdijk meerdere scenario’s, waarbij hij uitging van een langetermijnperspectief voor de westerse cultuur als een ‘proces van toenemende desintegratie van gevoel en verstand’. Een proces waaraan het christendom zelf – samen met de latere ontwikkeling van de wetenschap – veel heeft bijgedragen. ‘Integratie’ en ‘desintegratie’ vormen de sleutelwoorden in Vestdijks betoog.

Bij de uitwerking van de verschillende toekomstscenario’s maakte hij dankbaar gebruik van de ideaaltypen uit de vooroorlogs karakterpsychologie die voornamelijk gebaseerd was op ideeën van Jung en Jaentsch. Zo verwachtte Vestdijk dat het ‘gedesintegreerde, metafysische menstype’ in de toekomst verdrongen zou worden door het meer ‘geïntegreerde, sociale type’. Daarbij had hij een socialistisch idealisme voor ogen dat voor de gedachte aan ‘de volmaakte mens’ geen opperwezen nodig heeft, maar dit in wezen religieuze idee als een op aarde te realiseren of na te streven ideaal beschouwt, maar een mens blijft een mens en een god blijft een god.

Als het christendom op langere termijn geen overlevingskansen heeft en ook het socialisme zo zijn gebreken kent, wat is er dan nog wel voor de religie weggelegd? Hoeveel metafysische projectie laat zich binnensmokkelen in een sociale oplossing? Tot hoeveel sociale werkzaamheid is een geïnstitutionaliseerde religie in staat? De integrerende werking van het christendom vormde volgens Vestdijk vooralsnog een waarborg voor het uitblijven van al te radicale en totalitaire ontwikkelingen. Maar de dagen voor de monotheïstische god-projectie waren geteld.

Vestdijk was een religieus mens maar hij zocht naar een manier om tot een religieus bewustzijn te komen buiten de kerk of dogma’s om. De nieuwe God moest in de mens zelf geboren worden, vanuit de goddelijk vonk in de menselijke ziel. Maar was dat nog wel een God? Het meest wenselijke scenario was de uiteindelijke overleving van de religie in een van haar alleroudste vormen: de mystiek. Op lange termijn zag hij nog slechts één mogelijke toekomst van de religie voor zich, een religie waarin – zoals Fokke Sierksma later schreef – ‘alle mensen Meister Eckart’s zullen zijn.

images

‘Een enkele staat wel spoedig 
klaar om hem een groot schrijver te noemen, maar dergelijke 
algemeenheden verraden hoogstens, dat de theologen hun dagbladen lezen zoals iedere andere staatsburger. Hun critieken 
bewijzen daarentegen, dat zij dit oeuvre niet kennen. De lectuur van “Else Böhler”, “Het vijfde zegel”, “De vuuraanbidders”, “De redding van Fré Bolderhey”, “De kellner en de 
levenden”, verschillende novellen en een gedichtenbundel als 
de “Gestelse liederen” zouden een kunstgevoelig geleerde als 
Van der Leeuw ongetwijfeld van apodictische beweringen 
weerhouden hebben. Integendeel, hij zou er een aanleiding in 
gevonden hebben om zich af te vragen, in hoeverre Vestdijk 
zelf nog door de metaphysische projectie wordt beheerst, dat het het nodig acht God aan te klagen vanwege het feit, dat 
deze niet zelf aan het kruis gehangen heeft (zie “Ballade van 
het vierde kruis” in Gestelse liederen, blz.’ 162v.). Pas dergelijke feiten, of liever: pas de gevoeligheid voor dergelijke feiten maakt een vruchtbare discussie mogelijk, en niet de nietszeggende aantijgingen van burgerlijkheid in een land, waar kunstenaars en theologen gelijkelijk burgerlijk zijn.’

Het was ook Fokke Sierksma geweest die in Vestdijk in 1950 verdedigd had tegen de verguizing die hem  ten deel was gevallen na het verschijnen van het boek De toekomst der religie. In zijn pamflet Tussen twee vuren nam Sierksma Vestdijk zelfs tegen zijn eigen leermeester Van der Leeuw in bescherming, die – net als alle theologische criticasters van ‘de Doornse kameleon’ – blijkbaar geen enkele roman van hem gelezen had:

Wat de religie betreft was Vestdijk een visionair. Dat had Sierksma zo kort na de oorlog al in hem herkend. De verre toekomst werd door Vestdijk gereserveerd het ‘mystiek introspectieve menstype’, zoals ook Jung in die eerste naoorlogse jaren heeft pleit voor een hogere staat van bewustzijn en een herleving van de mystiek. Bij dat nieuwe menstype hoorde volgens Vestdijk een religie zonder metafysische projectie, waarbij de mens de wereld verbetert door vooral zichzelf te verbeteren middels geestelijke oefeningen en het streven naar zelfopoffering, mildheid en medelijden. Dat was de erfenis van het christendom dat zelf ten dode was opgeschreven. Het was de lijkwade van een dode God die als een eierschaal bleef vastkleven aan de vacht van het nieuw geborene.

Vanuit dat perspectief bezien lijkt het literaire oeuvre van Vestdijk gekenmerkt te worden door een schaduw-theologie zonder dogmatiek, een mythisch substraat van de werkelijkheid dat het waardige afscheid van het christendom moest vergemakkelijken. De moderne mens herdefinieert zijn verhouding tot de kosmos en de romancier doet daar verslag van. In zijn 52 romans laat Vestdijk de mens als proefkonijn tot leven komen in een door hemzelf zelfbedacht, goddeloos, maar nog altijd bezield universum. Cornets de Groot formuleert het tenslotte als volgt:

‘Er bestaan nog wonderen. Het is mogelijk om in een wereld, waarin techniek en brein de heerschappij voeren en bij iedere stap voorwaarts steeds duidelijker maken dat God dood is, de kosmische dimensie terug te vinden en het heelal opnieuw te bevolken met engelen en monsters, mits men beseft dat het het eigen heelal is dat men vult: met de eigen engelen het eigen liefs, met de eigen duivels het eigen kwaads, en dat uit de strijd tussen beide het ik verlost kan worden: getransmuteerd tot een eigen God.’

Ik vraag me af of Vestdijk het hier mee eens was. Zeker is dat hij in de verbeelding zijn eigen wereld heeft geschapen, een wereld die hij als een Atlas op zijn schouders torste als een zware last die hem vaak teveel werd. De depressie was voor hem wellicht een natuurlijk tegenwicht voor een overschot aan fantasma’s. De eigen God die hij dreigde te worden ontledigde zich steeds weer in het niets.

Maar was het ooit niet zo met alles gegaan. Volgens een oud verhaal ging het als volgt. Na het eerste begin, de oerknal of wat het ook geweest was kwam uiteindelijk de mens. Hij ging op zoek naar orde in de chaos, naar iets wat verloren was gegaan in die gigantische explosie vanuit het niets. Maar waar kwam die chaos vandaan?

God trok zich vóór de Schepping vrijwillig samen. Zo ontstond uit het oneindige een wereld die eindig was. De hogere werelden degenereerden en op aarde ontstonden chaos en verwarring. Het licht werd van het duister gescheiden. Zo kwam ook de scheiding tussen het goede en het kwade tot stand en sindsdien strijden beide om de macht. Die tweestrijd was het universum van Vestdijk.

Reageren is niet mogelijk.