Let me go home

4 april, 1980(3)0002

Rome, juli 1966

4 april, 1980(3)0001

Een Kafka-achtige ervaring vannacht. Ik was ontboden op het Provinciehuis. Na een uur wachten in een kaal vertrek, waarin alle wanden waren bekleed met stalen lambriseringen, werd ik door een bode zwart gewaad naar binnen geroepen. Het volgende vertrek was met tropisch hardhout bekleed. Weer een uur later kwam er een nieuwe bode, nu getooid in een zeventiende-eeuws kostuum. Hij leidde me naar een grote zaal met een lange rode loper. Helemaal aan het eind zat op een gouden troon de Commissaris van de Koningin. Hij sprak een onverstaanbare taal die het midden leek te houden tussen Oud-Keltisch en Fries. Toch kon ik hem  goed verstaan. Zijn boodschap kwam er op neer dat ik van al mijn taken ontheven was. Het bevoegd gezag van Fryslân had besloten mij vogelvrij te verklaren en in die hoedanigheid zou ik geen verdere publieke functies meer mogen vervullen. Achter de Commissaris was een vreemd geluid te horen, zoiets als het instemmend gemor dat vaak opklinkt in het Britse Lagerhuis.

‘U bent een vrij man’ sprak de Commissaris, ‘U kunt gaan en staan waar u wilt. Maar ik wil U wel één ding meegeven: U bent volledig ongeschikt om ooit nog de overheid te kunnen dienen, laat staan om een bijdrage te leveren in een gevechtshandeling.’

Ik maakte een diepe buiging overeenkomstig de etiquette van het kabinet en liep de zaal uit. Let me go home, dacht ik stilletjes bij mezelf, ik heb hier niets meer te zoeken. Toen de zware deur achter me in het slot viel, hoorde ik dat het gemor aanzwol tot een extatisch gejuich. Alsof Cambuur had gescoord in blessuretijd. Op straat deden mijn ogen pijn door de laagstaande najaarszon. Een vreemd gevoel kwam in mij op, en juist op dat moment gebeurde er iets raars, alsof er een soort kaasstolp van mijn hoofd werd weg getild. Verbijstering greep mijn aan bij de duizelingwekkende gewaarwording van een eindeloos krioelen van atomen en elektronen. Het was alsof in een diepe afgrond keek en tegelijk een tomeloze vreugde beleefde. Dit is het hiernamaals, zo dacht ik bij mezelf. Ik voelde me opgenomen in de gemeenschap der heiligen. Maar opeens zat ik weer thuis achter mijn beeldscherm. Om mijn enkel zat een knellende band. Ik had elektronisch huisarrest. Vroeger dan ooit tevoren greep de angst om zich heen.

Dromen zijn rare dingen. Ze hebben iets vertrouwd, ook al is de inhoud nog zo bizar. Mijn droom vannacht had inderdaad iets kafkaiaans. Ik voelde mij veroordeeld zonder schuld. Het was een proces zonder aanleiding en toch leek er vaag een wettelijke grond aanwezig, waardoor mijn elektronische gevangenschap gerechtvaardigd was. Er wordt wel eens beweerd dat alle boeken van Kafka hetzelfde thema hebben: de onrechtvaardigheid van het bestaan, ondanks de goddelijke wet die eraan ten grondslag ligt. ‘Het leven,’ schrijft Kafka, ‘lijkt op een onhandig samengestelde feestmaaltijd: terwijl men met ongeduld op het voorgerecht zit te wachten, blijkt het hoofdgerecht al ongemerkt te zijn gepasseerd.’

Er is iets grondig mis, wat tegelijk heel normaal lijkt te zijn. Je wordt geacht je te gedragen alsof er niets aan de hand is, terwijl je toch duidelijk hoort dat gaskraan al open staat. Kafka was een Jood en Joden hebben iets met de Wet van Jahweh, wiens aangezicht wij nooit te zien krijgen, want de hemel is leeg. De schepping van de wereld was een gigantisch ongeluk en het enigste wat ons in dit gebroken tranendal te doen staat is de boel waar mogelijk een beetje repareren, totdat onze schadeclaim wellicht ooit van hogerhand vereffend wordt. Kafka laat zien hoe de vlag er werkelijk bij hangt. Het is een zootje hier op aarde, maar we zullen het er vooralsnog mee moeten doen.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)