Avec le temps

IMAGE0004

Diemen 1973, op de achtergrond rechts: de eerste van de vijf studentenflats

Toen ik in de jaren zeventig kunstgeschiedenis studeerde, had je nog een kandidaatsexamen. Voor kunstgeschiedenis bestond dat examen uit twee delen: geschiedenis van de kunst en klassieke archeologie. Voor kunstgeschiedenis moest je drie mondelinge examens afleggen, respectievelijk in de Middeleeuwen, Renaissance en de Nieuwere Tijd na 1800. Daarin moest je ook je een hoofdvak kiezen voor het doctoraal, tenminste als je niet koos voor klassieke archeologie. Het kandidaatsexamen klassieke archeologie werd in één keer afgenomen. Daarvoor werd je een uur lang door de professor – met de wonderschone naam Hemelrijk – aan de tand gevoeld.

De tentamenstof voor dit examen lag vastgelegd in een literatuurlijst met ongeveer tachtig titels, voor een groot deel boeken, maar ook een aantal artikelen. Het was raadzaam om voor het bestuderen hiervan ongeveer een half jaar uit te trekken. Zo kon het gebeuren dat ik me vanaf de zomer van 1973 zes maanden lang als een kluizenaar heb opgesloten in mijn studentenflat op de achtste etage van een torenflat in Diemen, waar ik uitkeek over heel Amsterdam en in de verte alle vliegtuigen op Schiphol zag landen, waarbij zij langzaam neerdaalden boven de Bijlmermeer.

Ik was in die tijd nogal melancholisch en nostalgisch. Eerlijk gezegd ben ik dat nog altijd. Alles duurde mij te lang. Er kwam geen eind aan. Het leven was eindeloos, maar niet in de goede zin van het woord. De jaren zeventig hadden iets traags en vervelends. Er hing iets in de lucht wat niet deugde. There was something rotten in the state of Denmark. Er was iets doodgegaan, maar niemand wist wat. De dood was in de tijd zelf gekropen. De nostalgie was geboren. En al had ik die wijsheid toen nog niet, nu weet ik het maar al te goed. Nostalgie is heimwee naar het graf. Het is een onmogelijk verlangen. Al was het maar omdat teruggaan in de tijd in strijd is met de tijd zelf…. die almaar voorbijgaat. Met de tijd verdwijnt de tijd.

scan20001

Het is de herfst van 1973. Ik sta op het kleine kerkhof aan de Oud-Diemerlaan met mijn rug tegen de buitenmuur van het oude kerkje. Je kon deze dodenakker betreden door een groot hek te openen,waarop in fraaie letters geschreven stond: Gedenk te sterven. Vaak gingen we wandelen als we weer eens een nacht hadden doorgehaald met veel drank. Dan begonnen opeens de vogels te fluiten, verschoot de lucht en werd het langzaam licht aan de horizon. Als je het spoor overstak kwam je op de Oud-Diemerlaan en op het einde daarvan lag het Amsterdam-Rijnkanaal. Overdag voer daar een pont naar de overzijde en vandaar kon je bij de oevers van het IJsselmeer komen. Dan kwam je langs de vuilstort aan de Diemerzeedijk, waar allerlei ijzeren vaten met doodskoppen erop uit de zwarte modder omhoog staken. Het stonk er naar chemicaliën.

e0532e21dd6f07e2138d07ed65e8f4681722c18db2040c330f7e952e0810a952

Luchtfoto naar het westen van de Diemerzeedijk en het Buiten-IJ (rechts), met de verbranding aan de open lucht van chemisch afval. Links het Amsterdam-Rijnkanaal en Diemerpolder ( foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam)

Ouder worden is het opeenstapelen van tijd. Mijn geheugen loopt steeds meer vol met geleefde tijd en in elk ogenblik lijkt mijn hele verleden mee te bewegen in het hier en nu. Soms denk dat de geleefde tijd uit mijn verleden niet in mijn brein ligt opgeslagen, maar ergens ver daarbuiten. Elk woord over de tijd bedient zich van ruimtelijke metaforen, terwijl de tijd zelf geen plaats heeft in welke ‘ruimte’ dan ook. Mijn brein is geen computer of iets dat daar op lijkt. Het is eerder zoiets als een korenveld waar de wind voortdurend doorheen waait. Sommige vlagen van de wind zijn spontane herinneringen die zomaar opduiken uit het niets. Heimwee is tijd die stilstaat en alle poëzie is heimwee. Soms lukt het een dichter om iets in de tijd aan te roeren dat ons met de dood verzoent. Als een windstilte, midden in de wind.

Dit jaar word ik 72. Dat is maar een raar idee. Iets in mezelf vertikt het om ouder te worden. Op een gegeven moment is de klok voorgoed stil blijven staan. Elk jaar kwam er een jaar bij, maar diep van binnen ben ik gestopt met tellen. Ik weet niet precies wanneer dat gebeurd is. Ik weet ook niet wat mijn ‘absolute leeftijd’ is, zoals Harry Mulisch dat ooit noemde. Feit is dat ik vaak droom dat ik nog pas 18 jaar oud ben, een vroegwijze puber die niets van het leven begrijpt. Alles wat ik in mijn leven heb meegemaakt was al op mijn achttiende jaar in de knop aanwezig. Mijn vader stierf toen ik 18 was. Hij was toen 68 jaar en 7 maanden. Ik ben inmiddels al drie jaar en drie maanden ouder geworden dan hij. Maar ik weiger om verder te tellen. Wie telt capituleert voor de eindigheid.

Vannacht droomde ik, dat ik de Dood tegenkwam op de Oud-Diemerlaan. ‘Mag ik u iets vragen?’ vroeg ik.’ ‘Jazeker,’ zei de Dood. ‘Je mag mij alles vragen, als je mijn antwoord maar serieus neemt en niet terzijde legt.’

Ik zweeg en liep door naar het Amsterdam-Rijnkanaal.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)