Een jaar vol tederheid

In oktober 2015 werd Mathilde getroffen door een beroerte. Voor het lopen had ze voortaan structureel hulp nodig. De beroerte had toegeslagen in de kleine hersenen waardoor het gevoel voor evenwicht geheel verdwenen was. Elke dag waren Karuna en Mathild heel dicht bij elkaar.  Eigenlijk was dat nooit veel anders geweest. Die nauwe verbondenheid tussen hen was er altijd al en hij werd met het klimmen der jaren alleen maar sterker. Het was een periode waar geen eind aan leek te komen.  Dat kwam niet alleen door de winter die maar niet wilde wijken voor het voorjaar, maar ook door het groeiend besef dat Mathilde door haar beroerte blijvend invalide was geworden.

Karuna was druk bezig met schrijven en zij was volop aan het revalideren. Twee keer per week gingen ze samen naar de fysio in het ziekenhuis. Zij deed haar oefeningen. Hij las een boek in de wachtkamer, meestal van Vestdijk en soms van Camus.  Dat was het ritme van die winterdagen. Alles lag vast. Best prettig eigenlijk en toch knaagde er iets. Het gebeurde niet vaak, maar bij het wakker worden ’s ochtends zei Mathilde wel eens: ‘Wat moet ik nog met dit leven? Ik kan eigenlijk niets meer.’ Dan moest Karuna heel even praten als Brugman en dan trok die somberheid weer bij haar weg als sneeuw voor de zon. Sterker nog, zij was zelf de zon in huis en zou dat altijd zo blijven. Haar optimistische aard had geen boodschap aan dat trieste gevoel dat elke ochtend weer op de loer lag.

Bonjour tristesse, dat moest dus niet. Dan gingen ze samen naar buiten, weer of geen weer. Shoppen, lopen, weglopen van dat sombere gevoel…. En telkens weer lukte dat ook. Er was heel veel liefde in die tijd. Ze waren samen op de vlucht, nog niet wetend dat die vlucht uiteindelijk vergeefs zou blijken te zijn. Maar eerst zou nog het voorjaar komen. En daarna een zomer waar geen eind aan kwam. Ja, de winter was lang geweest, maar Karuna en Mathilde gingen een goede tijd tegemoet, zo leek het. Hoe vreemd het ook klinkt, dat laatste jaar had Karuna als een geschenk ervaren. Hij vond het mooi dat hij eindelijk iets terug mocht doen na alles wat Mathilde in al die jaren daarvoor voor hem had gedaan. 

Het had ook iets intiems om met haar in de rolstoel zulke einden door de stad te lopen. Zijn hoofd was altijd dicht bij het hare en ze spraken onderweg over alles wat hen bezighield. In mei 2016 kreeg Mathilde haar scootmobiel. Ze had daar zwaar tegenop gezien, maar toen ze hem eenmaal had, was ze de koning te rijk. ‘Eindelijk een auto!’, riep ze tegen iedereen die het horen wilde.  Haar laatste zomer was misschien wel de mooiste zomer die ze samen hadden beleefd. De wereld was weer groot geworden. Ze kwamen overal en ze konden er geen genoeg van krijgen. Eens temeer besefte Karuna dat het een voorrecht was om van Mathilde te mogen houden.

 Soms reden Karuna en Mathilde met de rolstoel al vroeg naar het ziekenhuis als het buiten nog donker was. Hij herinnerde zich een keer midden in de winter, toen het geijzeld had en ze nauwelijks konden lopen. Het had iets avontuurlijks zo. Terug namen ze meestal een lange weg naar huis. Daarnaast maakten ze overdag lange wandelingen samen. Mathilde vond het leuk om de meest afgelegen winkelcentra in alle uithoeken van de stad te bezoeken. Zo ontdekten ze eethuisjes en cafetaria ver van huis. Karuna nam haar vaak mee naar de kringloopwinkel. Daar maakte hij er een sport van om telkens weer voor een paar dubbeltjes een roman van Vestdijk te kopen, totdat hij het oeuvre compleet had. Het was een mooie tijd die nog een jaar zou duren. Een jaar jaar vol tederheid.

Karuna vroeg zich af hoe zijn leven zou zijn verlopen als Mathilde niet op zijn pad was gekomen. Toen hij haar in 1971 leerde kennen, had hij vijf wankele jaren achter de rug. Na zijn psychose in 1966 zou het nog zestien jaar duren voordat hij zijn geestelijke gezondheid enigszins op orde had. Karuna bedacht dat het een lange weg was geweest met veel vallen en opstaan. Terugkijkend op die moeizame periode in zijn leven, betwijfelde hij of het zonder Mathilde ooit was gelukt om zichzelf te worden. In feite was er maar één verklaring mogelijk. Mathilde had hem geleerd wat liefhebben is. Dat had hij ook gezegd toen hij als laatste sprak bij haar uitvaart.

In de eerste dagen na Mathildes uitvaart was alles opeens anders voor Karuna. Het leek zelfs of de natuur van slag was. De spreeuwen in de tuin waren laat dat jaar. Ze aten de perenboom van de buren leeg zoals gewoonlijk in september, maar nu was het al oktober. Buiten werd het herfst. Indian summer in Friesland. In de tuin lagen de eerste bladeren tussen het grind. Het huis stond vol met bloemen die bij de kist van Mathilde waren achtergelaten. Voorzichtig was hij begonnen met het afhandelen van de administratieve rompslomp die na een overlijden zich plotseling aandient. Het gaf wat structuur aan zijn leven overdag. ’s Nachts sprokkelde hij zijn uurtjes slaap bij elkaar. Wonderlijk genoeg droomde hij dan niet van Mathilde. Misschien dacht hij overdag al teveel aan haar om daar in zijn dromen nog ruimte voor over te hebben. 

De week daarop was Karuna voor het eerst een hele dag alleen thuis. Het meest vreemde was de stilte. Terugkijkend op zijn leven had hij gaandeweg de behoefte gevoeld om enige ordening aan te brengen in alles wat hij had meegemaakt. Hij woonde nu alleen in een groot huis en werd overspoeld door herinneringen die van alle kanten zijn gemoedsrust belaagden, op onbewaakte momenten zijn bewustzijn binnendrongen en bij hem het beeld opriepen van een voortdurende chaos in zijn hoofd.  Zijn eigen geest kwam op hem over als een openstaande vogelkooi, waar herinneringen plotseling komen binnenvliegen en dan weer verdwijnen, ogenschijnlijk zonder enig verband of innerlijke logica. Zo stuitte Karuna op de vraag hoe je ooit een ordening aan kunt brengen in die wanordelijke stroom van herinneringen die een mensenleven blijkt te zijn als men terugziet op het verleden.

Hij wilde gaan schrijven, maar zijn gedachten bleven in cirkels ronddraaien, zonder dat hij een woord op papier kreeg. Juist om die reden was hij begonnen zijn huis op te ruimen, en wel grondig en systematisch, van boven naar beneden. Zo belandde hij op de kleine zolderkamer, waar hij  een enorme chaos aantrof van opgestapelde dozen en volgestouwde ladekasten. Geduldig begon hij te ordenen en waar mogelijk ook weg te gooien. De boekenkasten op de slaapkamer moesten leeg. Ook allerlei kasten vroegen om ontruimd te worden. Terwijl hij zo bezig was, werd hij eens temeer belaagd door herinneringen.

Eerder al was hij begonnen allerlei verdwaalde papieren en documenten een beetje te ordenen en een plaats te geven. In een grote kast op zolder stonden 45 fotoalbums, genummerd op jaartal vanaf 1971. Dat was het jaar dat Karuna Mathilde had leren kennen  Zij was toen 20. Hij 23. De week daarvoor had hij die albums leeg geplunderd, toen hij een reeks mooie beelden had gezocht die gebruikt konden worden bij de uitvaartplechtigheid. Die foto’s lagen nu opgestapeld op zijn bureau. Ze moesten weer op hun plaats, één voor één, in het juiste album van het juiste jaar: 1971, 1972, 1973, 1974, 1975 …. tot en met 2016.

Karuna vond mappen vol met brieven en krantenknipsels. En terwijl hij moest beslissen of een krantenknipsel of een brief bewaard moest worden en zo ja in welke map, dwaalde zijn blik af naar wat daar nu precies te lezen stond. En zo kon het gebeuren dat in een oogwenk een heel ander verhaal uit het verleden zich opnieuw in zijn geest afspeelde om even later weer voor een ander verhaal plaats te maken. Het verleden begon in hem te leven in een proces dat hem deed denken een reeks dia’s die telkens verspringt, maar op onvoorspelbare wijze. Een carrousel met dia’s leek op de grond gevallen en reddeloos in de war geraakt. Zijn verleden was verbrijzeld en nu kon hij alleen nog jongleren met de scherven. 

En toch, op deze chaotische wijze kwam zijn levensverhaal alsnog op gang. Gaandeweg bleek dat het warrige toeval, dat hem als leidraad diende, wel degelijk een ordening opleverde. Het toeval mengde zich met de structuur van zijn eigen grillige emoties, en zo ontstond een verband dat een heel andere logica leek te hebben dan in de gewone wereld van alledag. Het was een structuur die verborgen lag in de dingen die zomaar gebeuren. Als vanzelf, zonder erover na te denken. Alsof er een storm was opgestoken, die het korenveld van zijn gedachten deed wuiven in de wind.

De beelden van de laatste drie weken van Mathildes leven spookten nog door zijn hoofd. De bezoeken aan het ziekenhuis tweemaal daags. Het was warm buiten. In de hal van het MCL deelde men zelfs flesjes water uit aan de bezoekers. Hoe vaak maak je dat mee, een hittegolf in september! Heel wat keren waren ze met de rolstoel naar buiten gegaan. Ze zaten dan op een bankje, pratend over gewone dingen. Niets bijzonders. Vaak aten ze daar even een ijsje. Opeens herinnerde Karuna zich dat Mathilde nog geen week voor haar overlijden hem plotseling had gevraagd:

 ‘Hoe zou het voor jou zijn als ik er niet meer was?’

‘Daar wil ik het niet over hebben,’ had Karuna geantwoord.

Bij aankomst in het ziekenhuis stond op een lange strook beton die de entree verbond met een bushokje een tekst te lezen. Het was een kunstwerk van Hendrik-Jan Hunneman. ‘I want to tell you all the things I haven’t told you before.’ Die woorden hadden hem gestoord, elke keer dat hij er langs liep. Ze suggereerden dat wie in een ziekenhuis afscheid komt nemen van een geliefde iets gaat zeggen wat hij of zij nooit eerder had gezegd. Alsof men op de valreep nog iets zou moeten opbiechten. Een geheim. Iets wat nooit eerder gezegd kon worden.

Die ervaring had Karuna niet. En Mathilde evenmin. Beiden hadden alles al lang gezegd wat gezegd moest worden. Geheimen, hoe pijnlijk ook, waren er niet meer. Er was alleen maar de zon. En een paar woorden die ze nog wisselden, terwijl ze samen genoten van die wonderlijke warmte in september.

Reageren is niet mogelijk.