God is een drukfout

‘Ergens op een plank, in één of ander hexagoon (redeneerde men) moet een boek bestaan welke de formule en samenvatting is van alle andere delen: er moet een bibliothecaris zijn die het boek gelezen heeft en hij is aan een god gelijk. In de taal van deze zone zijn zelfs nog restanten van de cultus van deze functionaris doorgedrongen. Velen zwierven rond op zoek naar Hem. Eeuwen lang werden tevergeefs de meest uiteenlopende gebieden uitputtend doorzocht. Hoe kon men het vereerde en geheime hexagoon traceren waar Hij woonde? Iemand stelde een regressieve methode voor. Om boek A te vinden, raadpleeg eerst boek B welke A’s positie aangeeft; om boek B te vinden, raadpleeg dan eerst boek C, en zo verder tot in het oneindige… in dit soort avonturen heb ik mijn tijd verkwist , mijn jaren verknoeit. Het lijkt mij niet onwaarschijnlijk dat er een totaal boek ergens op een plank in het heelal staat; ik bid dat de onbekende goden of een man – al is het er maar één, al was het duizenden jaren geleden! – het heeft mogen lezen en onderzoeken. Als eer en wijsheid en geluk niet voor mij zijn, laat het dan voor anderen zijn, laat de hemel bestaan als mijn plaats in de hel moet zijn. Ik mag gekrenkt zijn en vernietigd worden, maar laat op één ogenblik, in één wezen Uw enorme Bibliotheek gerechtvaardigd zijn.’

Dit schreef Jorge Luis Borges in De bibliotheek van Babel (1941). Wat is dit? Een parodie op de theologie, die eeuwige zoektocht naar God vanuit de illusie dat de verblijfplaats van God in een boek te vinden zou zijn? Een heilig boek misschien zelfs: de de Thora, de Bijbel, de Koran? De vindplaatsen van God staan op de planken van een bibliotheek, en wie is er ooit zover gekomen om alle boeken na te lezen op die mogelijk ene vindplaats die iedereen tot nog toe over het hoofd heeft gezien.

God in een boek, simpeler kan het niet. Stel dat alle boeken in Tresoar, de Provinciale Bibliotheek van Friesland, een drukfout bevatten (1), en het boek De bibliotheek van Babel van Borges is een boek dat te vinden is in die bibliotheek (2). Dan volgt onontkoombaar de conclusie: het boek De bibliotheek van Babel van  Borges bevat een drukfout (3). Hier lijkt geen speld tussen te krijgen, maar toch zijn er mensen die de geldigheid van deze redenering in twijfel hebben getrokken.

Wat gebeurt er eigenlijk? In de eerst plaats worden twee verschillende veronderstellingen van verschillende aard met elkaar gecombineerd: een zeer onwaarschijnlijke (1) en een voor het verloop van de redenering noodzakelijk ware (2). Deze veronderstellingen hebben beide betrekking op een verzameling objecten (A) en een eigenschap (E) van die objecten, namelijk het hebben van een drukfout. Al deze elementen zijn ondergebracht in een logische redenering met een bekend schema:

Als X de eigenschap E heeft                        (1)
En A behoort tot de verzameling X          (2)
Dan heeft A de eigenschap E                      (3)

Tot zover is er niets aan de hand. Alle mensen zijn sterfelijk, Socrates is een mens, dus Socrates is sterfelijk. Maar laten we ons beperken tot de boeken in de Provinciale Bibliotheek. De redenering in dit voorbeeld gaat er vanuit dat alle boeken zonder drukfout niet in die bibliotheek te vinden zijn. geen onderdeel vormen van de verzameling, dus ook niet identiek kunnen zijn met het bepaalde exemplaar uit die verzameling, namelijk het boek van Borges.

Maar deze redenering is niet omkeerbaar. Als het boek van Borges een drukfout heeft, en dit boek is in de PB te vinden, dan volgt daar nog niet uit dat alle boeken zonder drukfout niet identiek kunnen zijn met het boek van Borges. Met andere woorden: dat een bepaald boek een drukfout heeft zegt nog niets over de identiteit ‘boek’ van een boek. Dit bepaalde boek met drukfout kan tegelijkertijd behoren tot een verzameling objecten met de identiteit ‘boek’ die wat groter is dan de PB en waarin ook exemplaren te vinden zijn zonder drukfout.

In ons voorbeeld wordt een veronderstelling gedaan over een eindige verzameling, namelijk een bibliotheek, en niet over een oneindige verzameling, bijvoorbeeld een getallenreeks. Ik zou alle boeken uit de PB stuk voor stuk kunnen opvragen en ze letter voor letter kunnen gaan naspellen. Bij het eerste boek zonder drukfout valt de hele redenering in duigen, want hij heeft dan geen realiteitswaarden meer. Dat wordt anders als je een bibliotheek in gedachten neemt met een oneindige omvang, van nu af te noemen de ‘Oneindige bibliotheek’, afgekort OB.

Ten eerste kun je dan alle boeken niet stuk voor stuk opvragen, laat staan naspellen. Als je het toch gaat proberen en na tachtig jaar nog steeds geen boek zonder drukfout bent tegengekomen, dan kun je twee dingen doen. Of je zegt: ‘Ik geef het op en ga nu dood,’ of je kunt alsnog de veronderstelling koesteren dat er ergens in de OB een boek moet uithangen zonder drukfout. Generaties trouwe volgelingen van de strenge wiskunde zouden je werk van vader op zoon kunnen voortzetten, en één zal het ooit vinden. Sterker nog, je kunt stellen dat als je na tachtig jaar trouw arbeid deze veronderstelling niet zou doen, blijkbaar alle boeken in de OB een drukfout hebben. En waarin verschilt de OB dan nog van de PB in ons voorbeeld?

Maar nu is er iets eigenaardigs gebeurd. De trouwe volgeling moet na tachtig jaar overgaan tot een bewijs uit het ongerijmde, de krampachtige poging om het bestaan aan te tonen van en bijzonder exemplaar van het verschijnsel boek, namelijk eentje zonder drukfout, om daarmee een dreigende tegenstrijdigheid te ontlopen: OB is PB. Maar wat lever deze daad van trouw hem op? Hij heeft een fantoom geconstrueerd, een boek zonder drukfout, om daarmee uit alle macht het grondbeginsel van zijn denken in stand te houden, namelijk dat er twee soorten boeken kunnen bestaan: boeken met en boeken zonder drukfout. Een derde soort bestaat niet. Dat zou een boek moeten zijn dat tegelijkertijd zowel een drukfout en geen drukfout bevat, en dat is absoluut onmogelijk. Tertium non datur, het principe van de uitgesloten derde kan niet worden verworpen. Sa is it en net oars.

Maar nu komt het. Stel nu dat God die drukfout is. Wat beteken dit dan voor de bibliotheek van Babel, waar Borges in zijn boek over schreef. Is die God werkelijk of slechts verbeelding? Borges had niets op met het christendom of een andere religie, maar was zijn leven lang wel gefascineerd door de metafysica en de zoektocht van de mens naar God. De verbeelding had hij hoog in het vaandel, hoger misschien zelfs dan het verstand. ‘Een mysticus zonder God,’ zo noemt Robert Lemm Borges in het boek dat hij aan hem heeft gewijd: De literator als filosoof (2005).

De kunst heeft een esthetica zonder God ontdekt, wat niet wil zeggen dat de mens niet langer haakt naar het mystieke. De esthetische ervaring is, zoals Borges het ooit heeft verwoord: ‘een ophanden zijnde onthulling die zich niet voltrekt.’ Borges had ook zijn leven lang last van een terugkerende droom. Die droom ging over een dromer die zelf niet droomt, maar door een ander gedroomd wordt. Het hele werk van Borges gaat over het onwerkelijke karakter van de werkelijkheid. De werkelijkheid op zichzelf bestaat niet. Het is ons geloof in een fictie die de werkelijkheid creëert.

Verbeelding is herinnering, maar het wordt nooit duidelijk of een herinnering, die terugkeert in het bewustzijn, ook werkelijk een beeld is van een voorbije werkelijkheid. Wij dromen niet alleen dat we in het verleden bestaan hebben, maar ook het bestaan in het heden heeft veel met een droom gemeen. Wat is trouwens ‘het heden’? Dat is al voorbij voordat de klank van het woord ‘heden’ wegsterft in het gedruis van mijn mond. Wat we beleven als ‘tijd’ bestaat niet. We leven in een verzegelde tijd. Het heden zit voor eeuwig op slot. We kunnen er niet bij, alleen in onze verbeelding.

Als kind heb ik wel eens gedacht dat het leven eigenlijk een droom is die als een film wordt afgedraaid in mijn hoofd. De wereld is een virtuele werkelijkheid die zich achter een gigantische spiegel aan het plafond bevindt. Onder de spiegel dalen we af in het domein van de droom. We zitten dus gevangen in een besloten ruimte die eigenlijk niet bestaat. De droom is de ware werkelijkheid. De droom kent geen tijd. De toekomst bestaat al, maar je kunt haar alleen nog niet zien. Het hier en nu zou slechts een rimpeling zijn die voorbijtrekt in een hele grote vijver van tijd.

Ik denk niet meer dat het zo in elkaar zit. Maar dromen brengen me wel vaak op die gedachte terug. De gelijktijdigheid van het ongelijktijdige lijkt onder de wereld te liggen als een spanlaken dat alles bijeenhoudt. Preciezer geformuleerd: het bewustzijn in het hier en nu heeft slechts betrekking op een fractie van de werkelijkheid of wat dat ook mag zijn. Daaronder zit een groot reservoir van beelden waar we niets van weten. Wij weten niet wat er nog op de rol van de film verborgen zit die voor onze ogen wordt afgedraaid. Het verleden is fictie, net als de toekomst. Als ik terugdenk aan mijn jeugd – aan de toekomst van gisteren – is het of ik een roman lees die later verfilmd is. Maar het boek was beter, met of zonder drukfout.

Reageren is niet mogelijk.