De binnenwereld van de doden

Titiaan, Noli me tangere, 1514. National Gallery Londen

Noli me tangere (Raak mij niet aan). Dat zijn de woorden die de verrezen Christus sprak tegen Maria Magdalena. Zij was die ochtend naar het graf gekomen om het lichaam van de gestorvene te zalven. Tot haar verbazing liep de dode Christus hier zomaar levend rond. Als zovelen in zijn tijd schilderde ook Titiaan dit tafereel. De Christus van Titiaan heeft een schoffel in zijn hand, omdat Magdalena hem voor een tuinman aanzag. Maar in welke wereld liep deze verrezen Christus? Was het onze wereld of een andere wereld? Was het soms een parallel universum dat voor even samenviel met de werkelijkheid waar wij in leven? Was het een wereld in ons zelf, de binnenwereld van de doden?

Ik heb al een tijdje idee, dat de wereld waarin wij leven niet de enige wereld is. Er is nog een andere wereld, een parallelle wereld. Dat is de binnenwereld van de doden. Die wereld bevindt zich niet buiten mij, maar in mij. Maar op een wonderlijke manier interfereert deze binnenwereld ook met de buitenwereld die wij doorgaans ‘werkelijkheid’ noemen. De binnenwereld van de doden is zoiets als ‘de psychische ruimte’, die volgens mij even werkelijkheid is als de ruimte buiten de psyche. Want in wezen bestaat er voor de psyche geen ‘buiten’. Wij zijn ‘geworpen in de wereld’, zei Heidegger al. Het binnen is het buiten. Sterker nog, het binnenste binnen is in feite het buitenste buiten. Toch houden wij de illusie in stand dat de binnenwereld een op zichzelf staande wereld is, een wereld buiten de buitenwereld.

Maar hoe lang houdt deze illusie nog in stand? De binnenwereld wordt steeds meer een schijnwereld. De buitenwereld rukt steeds verder op. Straks is er geen binnenwereld meer, en denken we dat alles buiten ons om gebeurt. Alles – ook de binnenwereld van de dood – wordt dan verklaarbaar volgens de wetten van de buitenwereld. Straks is niemand nog volledig toerekeningsvatbaar. De vrije wil verdwijnt, en daar wij in feite doodsbang voor. Het gebeurt gewoon, maar we willen het niet. De hersenwetenschap is de wetenschap van de buitenwereld die de binnenwereld is binnengedrongen en deze steeds meer in bezit zal nemen.

Het is Pasen en wie maalt er nog om dit soort dingen? Wie staat er anno 2017 stil bij het verdwijnen van de binnenwereld? We hebben wel andere dingen aan ons kop. Zelfs mijn poezen hebben een depressie omdat het voorjaar zo lang uitblijft. De kans dat het volgende week gaat vriezen is levensgroot. Waarom valt Pasen dit jaar trouwens pas op 16 april? Het zal wel iets met de maanstanden te maken hebben, maar hoe het precies zit weet ik niet meer. Dat soort dingen vergeet je, zoals zoveel dingen. Ik kan me ook niet meer herinneren wat ik op 16 april 2006 heb gedaan. Dat was de laatste keer dat Pasen op deze datum viel. We zullen tot 2028 moeten wachten totdat dit weer zo is. Dan ben ik 81, dus misschien dat ik dat nog meemaak .

Ik heb iets met data. Er zijn van die data waarvan ik me nog precies herinner wat ik die dag deed. Neem nou 13 april 1969. Ik zat die dag in Groningen. Het was een zondag. Er gebeurde niet veel dat weekend. De dag daarvoor was een vriend van mij, die even oud is als ik, jarig geweest. Om die reden was ik met de trein van Amsterdam naar Groningen gereisd. Ik had niet veel bagage bij me, eigenlijk alleen een gitaar. Waarom weet ik niet. Ik kan nauwelijks gitaar spelen, maar ik vond het kennelijk interessant om met zo’n ding op stap te gaan. Ik zat in een van mijn wilde periodes. Of beter gezegd, ik was zo manisch als een deur.

Het weekend daarvoor, op 6 april, was het Pasen geweest. Toen had ik samen met enige geestverwanten de Paaswake verstoord in mijn parochiekerk de Martelaren van Gorkum. (zie hier). Dit weekend verliep wat rustiger. Na het verjaardagsfeest in Groningen reisde ik met mijn vriend Gwan naar Leeuwarden, waar wij bij Kota Radja nog chinees hebben gegeten samen met zijn ouders. Om een uur of tien ‘s avonds nam ik afscheid en begaf me naar het station, waar ik de trein terug nam naar Amsterdam.

Tenminste, dat dacht ik, maar ik had me verkeken op de vertrektijden. Mijn trein reed niet verder dan Zwolle, want de laatste was al een uur eerderr vertrokken. Aangekomen op het station in Zwolle voelde ik mij enigszins verloren. Er ging ook geen trein meer terug. Ik stond daar moederziel alleen op een leeg perron. Geen geld op zak, alleen een gitaar in de hand. Ik besloot naar het dichtstbijzijnde politiebureau te lopen. Misschien hadden zij daar een slaapplaats voor me, want het was nog behoorlijk fris en ik had geen jas aan. De dienstdoende agent kon mij niet helpen aan onderdak, maar was wel zo vriendelijk om mij in een witte kever naar een uitvalsweg van Zwolle te rijden, vanwaar ik zou kunnen liften naar Amsterdam.

Het was inmiddels al over twaalven. Ik weet niet meer hoe lang ik daar heb staan wachten. Het liften lukte niet zo. Af en toe kwam er een auto langs, maar een onbekende jongeman zonder jas aan en met een gitaar in de hand neem je niet zo gauw mee in het holst van de nacht. Ik begon het steeds kouder te krijgen en opeens begon het zelfs te sneeuwen. In de nacht van 13 op 14 april heeft het gesneeuwd, 44 jaar geleden. Ik was erbij en ik keek ernaar. Ik zie nog de dikke vlokken neer dwarrelen in het licht van de voorbijschietende koplampen.

Het leken wel vallende sterren in de nacht. Ik was verdwaald in de tijd en waande me in een leeg universum, eindeloos en zonder begin, een ruimte waar alles verdwijnt en voor eeuwig in terugkeert. Misschien was ik helemaal niet verdwaald, maar was alles er op gericht geweest, dat ik op dit unieke moment deze verdwaalde sneeuw zou zien. April snow. Het is een wonder, zo bedacht ik bij mezelf, maar daarmee was ik nog niet op weg geholpen. Sterker nog, ik raakte steeds verder van huis.

Waarschijnlijk is het mijn gitaar geweest die mij uit deze benarde positie heeft bevrijd. Opeens stopte er een Volkswagenbusje dat een popgroep bleek te vervoeren. Ze hadden opgetreden ergens in het Noorden van het land en waren weer op weg naar huis in Rotterdam. Zo’n eenzame troubadour laat je niet staan aan de kant van de weg, moeten ze hebben gedacht. Zo kwam het dat ik alsnog een lift kreeg, weliswaar naar Utrecht, maar dat was beter dan nog langer in de kou te staan wachten op het einde der tijden, de terugkeer van de Verlosser of de inslag van een meteoor.

Ik had trouwens geen idee meer van tijd. Ik was op weg naar huis in een andere werkelijkheid beland. Misschien bestond deze wereld helemaal niet en was alles slechts een schaduw, een verdwaalde sneeuwbui in de nacht, een droom gemaakt van sterrenstof. De weg schoot voorbij en stilaan hield het op met sneeuwen. De autoradio stond aan. We luisterden naar een obscuur muziekstation ergens op zee en we hoorden opeens triomfantelijke muziek. Koorgezang uit de hemel, zo leek het. De volumeknop werd wijd open gezet. Halleluja! schalde het door de nacht.

Toen we Utrecht naderden schoven de oranje natriumlichten van de snelweg voorbij. ‘Het is net een film,’ zei ik nog. Aangekomen bij het verkeersknooppunt Oude Rijn, ben ik naar het centrum gelopen. De hemel verschoot van kleur, de vogels gingen fluiten en de schemerige Domstad begon langzaam te ontwaken. Op goed gevoel probeerde ik de weg te vinden in deze mij vreemde omgeving. Op het station moest ik nog een behoorlijke tijd wachten voordat ik in de eerste trein kon stappen op weg naar huis. Ik ging in de hoek van de coupé zitten en viel in een diepe slaap.

Pas op het Centraal Station van Rotterdam werd ik wakker, want ik was met mijn verdwaasde hoofd in de verkeerde trein gestapt. Weer terug naar Utrecht dus en vandaar naar Amsterdam. Onderweg moest ik nog een paar keer aan de conducteur uitleggen dat mijn verlopen treinkaartje wel degelijk geldig was, omdat ik nog steeds op weg was naar huis. Ik was immers de avond daarvoor ook al in de verkeerde trein gestapt. Wonder boven wonder werd ik geloofd, al moest ik beloven in Amsterdam op het station mijn kaartje in te ruilen voor een andere. Dat heb ik natuurlijk niet gedaan. Eenmaal aangekomen op het Amstelstation, ben ik linea recta naar huis gelopen, waar ik achterover in mijn bed viel om een gat in de dag te slapen.

Dat krijg je ervan als je de klok niet in de gaten houdt. De wereld draait door en raakt van slag. Alles raakte van slag die nacht. Het grote tandwiel van de tijd maakte even een rare sprong. Zelfs het jaargetijde klopte niet meer en ik belandde in een andere wereld, een parallel universum dat binnen dit universum voortdurend zich afsplitst. Ik vraag me af hoe lang het nog moet duren het weer zal gaan sneeuwen in april. Misschien als Pasen en Pinksteren ooit op één dag vallen. In 2020  of anders in 2093, 2099, 2150, 2161, 2172, 2218, 2229, 2240, 2308, 2381, 2392, 2465, 2476.

Jaren, decennia, eeuwen, millennia… de tijd vliegt als een schaduw heen. Ik zal er niet meer bij zijn dan. Het is zelfs de vraag of er dan nog een mens zal zijn die zoiets mee kan maken. Niemand die dan nog weet wat een binnenwereld is. Er zijn alleen nog maar botsingen van atomen. De mens is dan eindelijk geworden wat hij altijd al geweest zou zijn: een bijzondere bundeling van energie die verknoopt is met ruimte en tijd. De psyche is dan afgeschaft. Evenals de binnenwereld van de doden. Ook de droom is er dan niet meer. Of beter gezegd, al onze dromen zijn werkelijkheid geworden. Dat is het ergste wat de mens kan overkomen. Noli me tangere ….Raak mij niet aan…! De mens is dan Homo Deus geworden, de Mens-God.

Maar wie maalt daar nu al om? Het is Pasen. Halleluja! …. Hij is waarlijk opgestaan!

Reageren is niet mogelijk.