De tijd die nog rest

Marijke, 29 juni j.l.

‘In de jaren tachtig, vóór het DSM-tijdperk, sprak ik als beginnend psycholoog op een psychiatrische polikliniek een echtpaar. Met de verwijsbrief van de huisarts in de hand vroeg de man om opname van zijn vrouw. En hij vertelde met klem waarom: na de dood van haar vader enkele weken daarvoor, hoorde ze diens stem en sinds kort hoorde ze ook die van haar moeder. Toen ik de vrouw apart sprak vertelde ze dat haar vader in zijn kist ‘nog vol onrust’ was geweest, ‘alsof hij niet wilde toegeven aan dood-zijn,’ terwijl dat na de dood van haar moeder, jaren daarvoor, zo heel anders was geweest: zij had rust, sereniteit, uitgestraald.

Ze had er niet aan getwijfeld of haar moeder was ‘boven’, zoals zij het hiernamaals aanduidde. Ze vertelde voorts dat haar vader de verzorging van zijn bedlegerige vrouw destijds volledig aan haar, zijn dochter, had overgelaten. Ik opperde dat ik best wel begreep waarom haar vader er tegenop zag om naar ‘boven’ te gaan: daar wachtte hem de confrontatie met haar moeder.

Ik raadde haar aan hem daar eens naar te vragen, als ze zijn stem hoorde, en om als ze die van haar moeder hoorde een goed woordje voor hem te doen. We liepen terug naar de receptie, waar haar man mij haar tas met kleding en toiletartikelen aanreikte. Hij was vol onbegrip toen zijn vrouw aangaf weer met hem mee naar huis te gaan.

Een paar dagen later belde ze me en vertelde ze dat ze haar ouders had gesproken en ‘dat het nu goed was’, haar vader had kunnen gaan, ook hij was nu ‘weg’, was nu ‘boven’. De crisis bij de vrouw die de denkbeeldige stem van haar vader hoorde zou nu zijn geclassificeerd als ‘Kortdurende psychotische episode’ of ‘Psychotische stoornis NAO [Niet Anders Omschreven]’ en tot medicatie-inname hebben geleid.’

Aldus schrijft Ed Brand in zijn nawoord van het boek Tegen de tijdgeest, terugzien op en psychose (2011), dat ik samen met Egbert Tellegen en Daan Muntjewerf heb geschreven. Het is een fascinerend verhaal over een rouwproces dat kennelijk uit de hand dreigde te lopen. De vrouw maakte zich zorgen omdat ze dacht dat haar overleden vader geen rust kon vinden. Ze eigende zich die vermeende onrust toe en ging zijn stem horen. Je zou dit als voorbeeld kunnen nemen voor de gevallen waarbij de geest van een overledene rond een nabestaande blijft rondspoken. In feite zijn het de onopgeloste vragen die nog leven bij de nabestaande zelf, problemen die zich dan gaan verzelfstandigen tot een ‘stem in het hoofd’.

Ik moest hieraan denken omdat ik de laatste weken nogal heftig in een rouwproces gedompeld ben. Niet dat ik de stem van Marijke hoor, maar soms komt het daar dichtbij. Dan voel ik letterlijk haar aanwezigheid. Is dat gevoel soms ook te verklaren door een onrust die ik bij háár veronderstel en die ik mijzelf heb toegeëigend? Eigenlijk waren er geen onuitgesproken zaken meer tussen ons. Veel eerder al, hadden we elkaar alles gezegd wat gezegd moest worden, hoe pijnlijk die waarheden soms ook waren. Vanwaar dan toch dat gevoel dat ze bij mij blijft. Dat ze niet ‘naar boven gaat’, zoals Ed Brand dat zo mooi beschrijft. Wat is er dan niet opgelost? Welke vraag is blijven liggen?

Een gedachte die me de laatste dagen door het hoofd speelt is de volgende. Hoe is het mogelijk dat ik haar naderend einde niet heb zien aankomen? Na haar beroerte in oktober vorig jaar heb ik wel eens even gedacht dat dit een voorbode kon zijn van de dood. Ook mijn vader kreeg een beroerte en overleed een half jaar daarna. Maar deze gedachte heb ik steeds direct uit mijn hoofd verbannen. Ik bleef positief denken. Ik bleef verdringen, zo kun je het ook noemen.

Dat zelfde geldt voor haar eerdere ongemakken. In november 2010 brak Marijke haar heup. Door een fout van onze toenmalige huisarts werd die breuk aanvankelijk niet herkend, zodat er een zeer gecompliceerde breuk ontstond die met een zware operatie amper kon worden verholpen. De rechtszaak, die ik daarna aanspande bij het Medisch Tuchtcollege, liep op niets uit. In april 2014 brak ze haar been. Beide ongelukken gebeurden bij ons in huis. Beide werden gevolgd door een intensieve periode van fysiotherapie.

Achteraf bezien was vanaf 2010 een situatie ontstaan waarin Marijke steeds slechter ging lopen. Die kwaal werd waarschijnlijk veroorzaakt door vaatvernauwing. Dat manifesteerde zich voor het eerst tijdens onze vakantie in Kroatië in mei 2010. Toen Marijke thuiskwam is ze met deze klacht naar onze toenmalige huisarts gegaan. Die adviseerde haar om te stoppen met roken. Maar ook om in therapie te gaan, omdat ze steeds meer last kreeg van een jeugdtrauma.

Die psychische klachten manifesteerden zich eigenlijk pas goed na mijn pensioen in 2008. De therapie bij een psycholoog werd – zo dachten wij – in de zomer van 2010 succesvol beëindigd. Haar psychische klachten leken voorbij. Het roken probeerde ze te minderen. Ze ging aan de elektrische sigaret, maar echt stoppen lukte haar pas na haar beroerte in oktober vorig jaar.

Wonderlijk genoeg werd er sinds 2010 een neergaande lijn in haar lichamelijke gezondheid zichtbaar. Achteraf wordt dat patroon duidelijk. Door steeds maar positief te denken en vooruit te denken, zag ik dat patroon niet toen de feiten zich aandienden. Zelfs de laatste drie weken, toen het onheil zich definitief voltrok, heb ik nog een tijdje in de ‘ontkenningsmodus’ verkeerd. Door haar steeds maar te willen opbeuren en te bemoedigen heb ik de realiteit niet goed genoeg onder ogen willen – of kunnen – zien.

Ik kan me dat zelf moeilijk verwijten. Ik kan het alleen maar constateren nu het te laat is. De onrust die me dat geeft, zou mogelijk de oorzaak kunnen van een vreemde gedachte die ik nu blijf koesteren. De gedachte dat Marijke nog bij me is. Ik blijf zoeken naar verklaringen, naar antwoorden die waarschijnlijk nooit zullen komen. Ik moet verder in de tijd die nog rest. Maar ik wil haar ook niet loslaten.

Reageren is niet mogelijk.