Afscheid in Belvédère

800px-Mankes_Woudsterweg_bij_Oranjewoud

‘Schilderen is dus nooit een afbeelding geven der stoffelijke zaken, maar psychische functie, een uiten hoe de geest regeert ten opzichte der dingen. Dat is dus al een heel verschil met schilderen is de schoonheid der dingen laten zien. Ware het inderdaad zoo dan zou met de schoonheid ook het schilderen uitblijven kunnen.’

Aldus schreef Jan Mankes zo’n honderd jaar geleden. Tegenwoordig is de lange, met bomen omzoomde laan, die hij zo fraai geschilderd heeft, de toegangsweg naar Museum Belvédère. Ik was meegereden met mijn oud-collega Margaretha Cats. Aangekomen was er nauwelijks een parkeerplek meer te vinden. Vanuit de verte was te zien dat de Friese vlag bij het museum halfstok hing. Mensen kwamen al naar buiten toen wij aan kwamen lopen: Asing Walthaus, Kirsten van Santen. Johan van der Zee…Tegen de stroom in moesten wij de weg nog vinden naar de dode voor wie iedereen gekomen was.

Binnen zag het zwart van de mensen. Toen zelfs de Commissaris van de Koningin acte de présence gaf, was het alsof de Friese staatsbegrafenis alsnog beginnen kon. Maar de sfeer leek daar totaal niet op. Er was jazzmuziek te horen. Ritmische klanken, improvisaties op een saxofoon. Randy Newman kwam voorbij en heel even meende ik zelfs de stem van Brel te herkennen in al het geroezemoes om me heen. Mensen klampten mij aan. Ik voelde mij verloren. Terug kon niet meer, ik moest naar voren naar waar de dode lag voor wie iedereen gekomen was.

Iedereen praatte met iedereen. Menigeen met een glas in de hand. Er gingen hapjes rond, kaas en worst in alle variëteiten. Alles leek erop te wijzen dat er een opening gaande was van een hele mooie tentoonstelling. Eb en vloed. Kunst aan de Leie… Alles behalve een uitvaart of een laatste afscheid. Toch was dat laatste het geval. Achter in de zaal lag de overledene in een witte kist met een enkele bloem erop. Het duurde zowat een half uur eer ik zover gevorderd was om dat te kunnen zien. Mercuur is dood, dacht ik, een tijdperk is voorbij.

Ik zag Wim van Krimpen, al herkende ik hem eerst niet in het schelle tegenlicht van de laagstaande zon. ‘Jij hebt een aureool om je hoofd!’ zei ik nog. Wim liet weten dat ook Friesland hem uiteindelijk nog eens zou waarderen. Met Pieter Verhoeff had ik hetzelfde. Ik herkende hem eerst niet. Iedereen leek omkranst met het aureool van de lage zon, alsof alle aanwezigen bevroren waren in een altaarstuk van Simone Martini. Dat krijg je als het altaar stuk is,’ zei Anne Feddema, toen ik hem wees op dit merkwaardig luministisch fenomeen, waar Jan Mankes wel raad mee had geweten.

Familieleden deden het woord, kort en bondig, over kleine dingen die opeens heel groot leken te worden. Er werd gevochten met de tranen, zoals dat gaat als alles eigenlijk al gezegd is en toch nog één keer, de laatste keer, gezegd moet worden. Nog kort voor zijn dood had Thom – of Thomas zoals zij hem ook wel noemden – gezegd dat hij blij was dat de lente weer zou komen, ook als hij de winter niet zou halen. Zelfs als hij moest sterven op dag voordat het lente werd, dan nog had hij daar vrede mee. De werkelijkheid gaat immers gewoon door, ook als het individuele leven ophoudt te bestaan.

Ik moest denken aan Le moribond van Brel.

C’est dur de mourir au printemps tu sais
Mais je pars aux fleurs la paix dans l’âme

Zo kun je je dus ook verzoenen met je eigen eindigheid. Vertrekken naar de bloemen met vrede in je hart. Het leek of iets van die berusting zich ook meester had gemaakt van ieder die aanwezig was. Er werd gelachen. Nog net niet gedanst. Maar als het aan Thom had gelegen, zou dat ook nog wel gemogen hebben. Tenminste, zo leek het te zijn. En misschien was het ook wel zo.

Je veux qu’on rie
Je veux qu’on danse
Je veux qu’on s’amuse comme des fous
Je veux qu’on rie
Je veux qu’on danse
Quand c’est qu’on me mettra dans le trou

Reageren is niet mogelijk.