Nee dank u, zonder suiker graag

Slide1pppppppppppp

De grote leider in Jo Smit’s verhaal Sûnder sûker (1956) is een geheimzinnig persoon die nooit anders dan als ‘Hy’ wordt aangeduid. Hij  drinkt altijd brandewijn met suiker en als de overwinning behaald is, wordt dat een algemene regel, de norm. Maar de ik-figuur komt daartegen in verzet. Tot aan zijn arrestatie houdt hij eraan vast om brandewijn zonder suiker te drinken. De norm van ‘De Beweging’ wordt daarmee verbroken. Door te kiezen voor de individuele vrijheid ontstaat letterlijk een vorm van normloosheid, van anomie. Dat laatste is in essentie waar het in de novelle om gaat. De keuze voor de individuele moraal brengt de moraal van ‘De Beweging’ om zeep.

In een bespreking van de novelle liet Anne Wadman zich lovend uit over de problematiek die Jo Smit had aangesneden. In Het Vrije Volk schreef hij: ‘Jo Smit hat mei dit, mei faasje en humor skreaune ferhaal in nij faset oan de Fryske skriuwerij tafoege. Hy is trochkrongen ta in
kelde fûneminteel minsklike begripen. Hy hat op in skerpsinnige 
wize it frijheidsbegryp fan de yntellektueel benadere, yn syn grutheid en syn tragyk.’ Vooral het tragische aspect was wat Wadman intrigeerde. Juist omdat de specifieke aard van ‘De Beweging’ in de novelle niet werd benoemd, kreeg het verhaal een algemene geldigheid. Wadman noemt het woord niet, maar je zou met recht kunnen zeggen: het verhaal werd een allegorie. Het tragische van deze problematiek had betrekking op elke idealistische beweging waar het zelfde spanningsveld kon ontstaan tussen collectieve en individuele moraal. Of zoals Wadman opmerkte: ‘Men kin bygelyks tinke oan Trotzky of oan Tito yn harren “ôfwiking fan de strange lear”, of oan it Yndonesyske of Arabyske nasjonalisme: de wrâldskiednis jout foarbylden by de rûs fan dit ‘yn’e grûn tragysk konflikt tusken leare en persoanlikheid. Skriuwers 
as Koestler en Sartre hawwe ditselde probleem yn har wurken 
oansnien.’

it-kritysk-kerwei_01  Daarmee werd de novelle van Jo Smit opgetild naar een Europees niveau en dat is precies wat Wadman zelf nastreefde, niet alleen wat zijn eigens schrijven betreft, maar ook de Friese literatuur als geheel. Al in 1950 had hij deze ambitie als volgt verwoord:

‘Het grote probleem evenwel is: de aansluiting op het Europese net. Laat ons daarbij niet bekvechten over de waarde van de formule “Europees niveau.” Als algemeen criterium staat het zwak, vooral als men het precies wol definiëren. Dat neemt niet weg, dat iedereen wel ‘ongeveer’ weet wat het inhoudt: literatuur van een zodanige instelling, dat het de cultureel mede-Europeaan iets zegt, dat het uitgaat van een algemeen menselijke problematiek (zonder de psyche van het eigen volk te verliezen), dat het uitreikt buiten en boven de eigen kleine gemeenschap naar het algemene.

Joke Corporaal citeert deze woorden van Wadman in haar biografie Grimmig eerlijk, Anne Wadman en het probleem van de Friese literatuur. Het zijn woorden waarin de problematiek van de Friese literatuur in de kern word aangeduid. Je kunt je afvragen of er rond 1950 ook buiten Friesland een schrijver is geweest die zoiets uit zijn pen zou krijgen. Hoe kun je bijvoorbeeld het Europees niveau van de Nederlandse literatuur verbinden aan de ‘psyche van het Nederlandse volk’ en iets dat tegelijk uitgaat boven het algemene? Dat zijn ideeën van voor de oorlog, waar je na 1945 elders in Nederland in progressieve kringen niet meer mee aan moest komen. Wadman balanceert hier in een wonderlijke spagaat. Hij wil een Friese literatuur van Europees niveau, maar weet tegelijk dat de psyche (lees: de agrarische volksziel) van Friesland daarvoor niet mag worden opgeofferd. Kortom, hij wil het onverzoenlijke met elkaar verzoenen, om zo het hoogste te bereiken: een internationale standaard voor de eigen regionale literatuur.

Dat was in feite een naïeve gedachte, waarin hij overigens niet alleen stond in de regio. Tot ongeveer het midden van de jaren zestig waren allerlei zuilen in Nederland verenigd in een zelfde ideaal: het behoud van geestelijk waarden in tijden van modernisering. Regionalisme was daarbij ook een zuil – sterker een ‘superzuil’ – waarbinnen mensen de illusie hadden dat ze vanuit een regionale cultuur een tegenkracht konden ontwikkelen tegen de ontworteling van de moderniteit die primair als een grootstedelijk fenomeen werd gezien. Die ontworteling werd met allerlei kwalijke termen aangeduid: massificatie, zedenverwildering, normloosheid, vervreemding, atheïsme. nihilisme, asfaltcultuur, eenzaamheid, zinloosheid etc.. Daartegenover stond een vaag begrip van ‘geestelijke waarden’, die primair in de religie hun wortels hadden, maar ook in allerlei traditionele sociale en ideologische constructies zoals gezin, school, gezag, gezindte, politieke partij en geïnstitutionaliseerde levensbeschouwing. De angst voor het moderne ging gelijk op met de angst voor het verdwijnen van deze geestelijke waarden die maatschappelijk verankerd waren in traditionele structuren. Het voorbestaan van de boer was een soort borgsom voor de ontworteling.

De spagaat van Wadman was dat hij enerzijds die geestelijke waarden nog altijd verbond met regionalisme (in casu de Friese zaak) maar anderzijds die regio wilde opstoten in de Europese vaart der volken, wat onvermijdelijk tot moderniseringen en dus ontworteling zou leiden. Het onmogelijke van dit ideaal kwam tot uiting in zijn ultieme verzetsdaad, een persiflage op de boerenroman – De smearlappen (1963) – waarmee hij uiteindelijk om zeep bracht wat hij in de kern wilde bewaren. Bovendien wilde hij met dit ideaal om de psyche van het Friese volk te bewaren in feite zijn eigen angst bezweren. De grote wereld van de grote stad boezemde hem angst in. In Amsterdam had hij zich nooit thuis gevoeld. In de redactie van Podium voelde hij zich tekort schieten bij de grote jongens als Fokke Sierksma, Gerrit Borgers en later Paul Rodenko. Zijn strijd als nationaal en Europees pleitbezorger voor de kwaliteit van de Friese literatuur was dus in feite een vluchtweg voor zijn eigen faalangst.

Als hij in het begin van de jaren zestig dit fiasco onder ogen ziet, is het al veel te laat. De grimmige eerlijkheid waarmee hij dan zichzelf analyseert gaat dan aan de kern van d zaak voorbij. Zo schrijft hij in 1962: “Ik ben liever helemaal geen schrijver dan een middelmatig schrijver en ik weiger om voor die middelmatigheid een alibi te zoeken in de magere potenties van Moeder Friesland. Alleen mijn eigen magere potenties kunnen een verklaring opleveren. ‘Maar dat was nu juist wat hij steeds had gedaan: vluchten onder moeders rokken uit angst voor de grote wereld. De vraag die Wadman zichzelf stelde, zo concludeert Corporaal, was de volgende: lag zijn ‘mislukken’ als schrijver tot nu toe aan het Friese literaire klimaat of aan hemzelf. Het lag primair aan hem zelf, dat is al met al wel duidelijk, maar die voor de hand liggende conclusie wordt in zijn biografie door Corporaal niet getrokken.

Alleen Fokke Sierksma kon de problematiek van Wadman werkelijk doorzien. Het is een probleem waar veel Friezen die een zwak hebben voor de Friese zaak nog altijd mee worstelen. Zij weten niet of nauwelijks geen onderscheid te maken tussen hun eigen psychologische problematiek – dat vaak een structureel minderwaardigheidsgevoel is – en de problematiek van achtergestelde Friese taal en cultuur. Zo kom je in een eindeloze spiraal van zelfbeklag terecht, waar je dus nooit meer uitkomt. Sierksma formuleerde het al in 1948 in een brief aan Wadman als volgt ;

‘Hij strijdt voor een oplossing van het Friese probleem, hetgeen betekent jouw Friese probleem. Beide zijn ongeveer hetzelfde lijkt mij. (..) Men kan alleen nog maar Friesland zeggen als tegelijk daarna ‘wereld’. Als men een “oplossing’ voor Friesland zoekt, zoekt men naar een nieuwe orde voor de wereld. Zonder een stuk boerenstabiliteit, dat er o.a. ook in Friesland ligt, kan de stadscultuur het niet redden. Zonder de moderne sensitiviteit-tot-aan-het-nihilisme serieus te nemen, wordt de boer nooit een compleet mens.

Ook hier weer de wonderlijke tegenstelling tussen traditionele boerencultuur en cultuur van de grote stad, maar Sierksma ziet wel in dat dit probleem overal hetzelfde is, of je nu in Langezwaag of Gorredijk zit of in Amsterdam of Parijs. De provincie zit tussen je oren. Hij is dus overal, ook in de grote stad, net zoals de grote wereld ook overal is, ook op het platteland. Het gaat immers primair om de existentiële problematiek van de mens, waar een schrijver zich op moet richten. Maar Wadman blijft op twee paarden gokken, de regio en Europa. Zelfs in 1962 meent hij nog dat een klein volk als het Friese Europa iets kan leren op het gebied van de menselijke waardigheid: ‘Het kon geloof ik best zijn,’ zo schrijft hij dan, ‘dat in een federalistisch Europa, die kleine volken aan heel veel machtiger en veel bevoorrechte naties iets konden leren, wat met de menselijke waardigheid te maken heeft.’

vp  Met al zijn grimmige eerlijkheid die hij als literaire attitude aan Ter Braak had ontleend, wilde Wadman ook in zijn meest genadeloze zelfanalyse geen afstand doen van het romantische idee, dat de boer een streepje voor had op de ontwortelde stedeling. Daarom reageerde hij ook als door een adder gebeten, toen hem vanuit de confessionele hoek van de redactie van De Tsjerne verweten werd dat hij als atheïst geen voelhorens had voor hogere waarden. Pieter Wiebenga had hem dat met de zelfde grimmige eerlijkheid, waar Wadman zelf prat op ging, voor de voeten geworpen: ‘Want hij (Wadman) heeft een enorm tekort: hij heeft één dimensie minder dan een andere lui en daarom heeft hij geen enkel verstand van geestelijke waarden.‘ Wadman wilde niet inzien dat dit zijn laatste strohalm was. Dit was het juist wat hij in het ’typisch Friese’ wilde verdedigen als een onmogelijke spagaat, een antimodern modernisme.

Als er al zoiets als ‘het probleem van de Friese literatuur bestaat’ of heeft bestaan, dan moet het in de kern zijn samengavet in bovenstaande citaat van Wadman over het Europese niveau, in ieder geval vanuit de optiek van Anne Wadman. Wadman zocht de aansluiting op het Europese net, maar wilde de Friese boer niet met het Europese badwater weggooien. Daarbij rijst natuurlijk meteen de vraag: is (of was) dit probleem eigen aan de Friese literatuur of is het een privéprobleem geweest van Anne Wadman, een probleem dat hij verbond met – of erger nog projecteerde op – de Friese literatuur. Die vraag komt in zijn biografie telkens weer naar voren, zonder dat de lezer een afdoend antwoord krijgt. Waarom niet? Ik vrees dat de biograaf in dit geval de dicht op de problematiek heeft gezeten. De lezer wordt uitgenodigd om de ontwikkeling van Wadman op de voet te volgen vanaf 1935 tot aan 1963, maar telkens ontglipt er iets in zijn blikveld. Alsof de hamvraag niet wordt gesteld. Dat kan ook niet, omdat het kader voor deze biografie wel erg nauw is. Te nauw, als je het mij vraagt.

Het is vrijwel uitsluitend Wadman die we te zien krijgen, zijn ideeën over literatuur, zijn persoonlijke problematiek, zijn relaties, zijn vriendschappen en conflicten, maar er wordt niet of nauwelijks een bredere analyse geleverd van de sociale en culturele ontwikkelingen in de eerste decennia na de oorlog, die het deze ontwikkeling wat meer inzichtelijk maakt. De veranderende positie van Friesland bijvoorbeeld, de opkomst en ondergang van het regionalisme als breed gedragen cultuurideaal, de modernisering van het platteland, de opkomende mobiliteit en massamedia. Kortom, het is literatuurgeschiedenis oude stijl die Joke Corporaal bedrijft, met de veldtheorie van Bourdieu als alibi om niet verder te kijken dan het onderwerp Fries en Wadman een gemankeerde persoonlijkheid is. Het probleem van de Friese literatuur is een Fries probleem, zo zou je bijna gaan denken bij het lezen van dit boek.

Dat er ook buiten Friesland in de jaren vijftig een groot conflict werd uitgevochten tussen behoud en vernieuwing wordt men in dit boek niet gewaar. Telkens weer duikt het begrip ‘geestelijke waarden’ op, alsof zoiets een onbetwistbare, universele een historische modaliteit van de mens zou zijn, en dat terwijl schrijvers als Blaman, Reve en Hermans Juist deze periode niet anders deden , dan de holle retoriek van dit soort begrippen aan het licht te brengen. Of zoals Willem Frederik Hermans schreef: ‘Ik zal jou eens iets vertellen, er zijn helemaal geen geestelijke waarden. Idealen zijn de kleuren van een blinde en de oorsuizingen van een stokdove! Dat zijn idealen!’ In al zijn grimmige eerlijkheid durfde Anne Wadman die laatste waarheid van de moderniteit kennelijk niet onder ogen te zien.

Maar er is nog iets wat dit hele verhaal een actuele dimensie geeft. ‘”Our gift to Europe” is het in stelling brengen van de Fryske mienskip voor het oplossen van sociale en economische problemen,’ zo luidt een belangrijke ambitie die Leeuwarden heeft met het project culturele hoofdstad.’ Je hoeft de meest recente cultuurnota van de Provincie Fryslân er maar op te slaan of je struikelt over het woord mienskip. Er is zelfs een heel hoofdstuk aan gewijd. Met termen als identiteit, sociale cohesie, participatiemaatschappij en mienskip valt tegenwoordig politieke winst te behalen, zowel door linkse als voor rechtse politici. ‘Kunst versterkt!’ Dat lijkt in toenemende mate de legitimatie te worden voor het hedendaagse cultuurbeleid.

Beleidsmakers en politici realiseren zich dat kunst en cultuur een belangrijke rol kunnen spelen in het leren omgaan met snelle veranderingsprocessen. Kunst en cultuur zouden bij kunnen dragen aan de leefbaarheid van onze samenleving en de bewustwording daarvan. Daardoor krijgen kunst en cultuur in de ogen van die beleidsmakers en politici tegenwoordig vaak iets knus, iets wat ‘huis en haard’ bevestigt en zeker niet uit is op het veranderen van bestaande codes of het kweken van een kosmopolitische geest. In een tijd waarin het individualisme volgens velen is doorgeschoten en de samenleving in moreel opzicht uit zijn hengsels hangt, wordt de moraal van de mienskip ingezet in een operatie tot herstel van geestelijke waarden. Daarmee lijkt de cirkel gesloten en is de culturele revolte van de jaren zestig voorgoed verleden tijd. We zijn weer terug in de jaren vijftig. Inderdaad, de tijden veranderen. Of juist niet… Nee dank u, zonder suiker graag.

4 Reacties »

  1. Wiersma

    9 februari 2015 op 02:34

    “Je hoeft de meest recente cultuurnota van de Provincie Fryslân er maar op te slaan of je struikelt over het woord mienskip. Er is zelfs een heel hoofdstuk aan gewijd. Met termen als identiteit, sociale cohesie, participatiemaatschappij en mienskip valt tegenwoordig politieke winst te behalen, zowel door linkse als voor rechtse politici. ‘Kunst versterkt!’ Dat lijkt in toenemende mate de legitimatie te worden voor het hedendaagse cultuurbeleid.”

    Applaus! Goed verhaal.

    Tja, wat ik al vermoedde: de laatste woorden over mienskip zijn nog niet gevallen… PLUS dat het politieke winst voor allen kan betekenen want vreselijk politiek correct… op het enge af.
    Correcter kan bijna niet terwijl ondertussen de ‘verzorginsstaat’ wordt afgebroken.

    En over jaren vijftig gesproken: Friesland wil ook fors inzetten op… landbouw. De boeren dus.

    Wietse Elzinga heeft op zijn blog recentelijk hier al over geschreven.
    Met het opheffen van de superheffing (door de EU) vermoed ik dat boeren zich helemaal uit de naad moeten werken… intensieve veehouderij. Vrije melkprijzen, meer preventieve anti-biotica, slechtere kwaliteit van alle producten uit melk, dat soort dingen. Dingen die we dus eigenlijk allemaal NIET moeten willen hebben.

    Nog afgezien dat sommig bronwater méér kost dan melk… terwijl ze daar nauwelijks arbeid aan hoeven te verrichten.
    Kwestie van sublieme marketing geweest (lees mindcontrol).

    Wie (onnodig) water uit een fles koopt is in wezen een sukkel die zich ongeveer voor 5000% heeft laten oplichten. Voor een slechtere kwaliteit dan kraanwater. En het milieu ook nog eens vervuild, want plastic fles.

    Als je dan zo wilt inzetten op landbouw maak dan niet méér maar bétere producten. En zoek in godsnaam eens definitief uit dat bepaalde vetten (zoals roomboter) juist zeer voedzaam zijn en niets te maken hebben met hart en vaatziekten. Maar dat het lichaam juist cholesterol inzet om (ergere) vaatproblemen te voorkomen. Lees: chronische ontstekingen, en het lichaam ‘plamuurt’ deze ontstekingen dicht om vaatlekkage te voorkomen.

    Minstens 30% van ALLE ziekten, ook geestelijke(!), worden veroorzaakt door chronische ontstekingen. Maar dat is nou net de stap die de pharma industrie overslaat. In alles. Ze draaien dingen om: eerst was er de ‘ziekte’ en toen ‘kwam er ook nog een ontsteking bij’. Neem maar aan dat het precies andersom is. Maar ja, na slechts 160 jaar ‘onderzoek’ is er nog steeds ‘meer geld nodig’.

    Verder kun je van melk -afbreekbare- bioplastics maken.
    En (industriele) hennep is al helemaal een zegen, ookvoor CO2 opvang bijvoorbeeld, maar dan moet je wel de mindset ‘drugs’ uit je kop zetten.

    Wiettelers zouden zich eigenlijk ‘Hoogrendement CO2 opvangers’ moeten gaan noemen. Rechter: U kweekte illegaal wiet. Wat is daarop uw verweer? “Nou edelachtbare, wij wilden de aarde redden van Global Warming – u weet wel, waardoor we allemaal dood gaan en onder water lopen- door zoveel mogelijkCO2 op te vangen. En helaas is de henneplant hiervoor het beste gewas!”

    Nog afgezien dat hennep de beste grafeen lijkt op te leveren wat weer ideaal is voor waterzuivering.

    Maar als je alles nou eens bekijkt vanuit evolutie he?

    Mens 1.0 leefde/werkte alleen. (want at fruit)
    Mens 2.0 ging samenwerken (want ging op jacht door ontdekking gereedschappen, zeg maar mienskip 1.0)

    Het lastige is, is dat er in de evolutie daarna nog een paar varianten zijngekomen, die wel eigemnlijknooit hebben begrepen, aangezien dat maar voor een handjevol mensen gold.

    Mens 3.0 Deze mens had uitgevonden dat je beter ANDERE mensen voor je kon laten werken. Voor een rijker en beschermder leven. En zie: pyramides, de kerk, koningen, keizers, admiraals,
    en zelfs God werd – met name- ingezet om die 3.0status te verhullen.

    Maar daarmee zijn weer nog niet. Want toen, slechts een paar honderd jaar geleden, kwamen de bankiers.
    Noem deze maar Mens 4.0
    Deze soort stuurde niet DIRECT anderen aan om voor zich te werken, nee, ze stuurden een machtsgroep (de regering of koning of kerk) aan die vervolgens het hele volk voor zich lieten werken.

    Nog weer later, met de vondst van olie (energie dus, een dikke 100 jaar geleden) kreeg je een sub soort die van oorsprong niet machtig was, geen ‘oud geld’, maar nu ineens wel.
    De eerste global enterprises waren geboren.

    Hoewel een vooruitgang in evolutie en tijd, konden ze echter niet op tegen de bankiers. Dus: oligarchen zijn eigen Mens 3.5
    Machtiger dan koningen, maar minder machtig dan banken.

    Maar dan nu. Momenteel vinden zich weer evolutionaire (r)evoluties plaats. De digitale revolutie.
    Deze lijkt zelfs de toppredators in het systeem te overrulen, de bankiers. Want wat is een bank nog zonder computers? Zonder ICT?

    Zonder het zelf te beseffen zijn zelfs banken … afhankelijk geworden! Overruled door een nog slimmere groep.. de ICT ers.
    Noem deze groep maar Mens 5.0

    Maar wat wil deze groep? Die willen het liefst helemaal geen flikker meer te maken hebben met alle voorgaande soorten. Behalve Mens 1.0 en Mens 2.0. De gewone mens dus.

    Ze hebben schijt aan het geldsysteem, en schijt aan het politiek systeem, ze willen eilanden op zee bouwen, buiten de territoriale wateren. Polotici vinden ze mensen die een emotioneel probleem hebben en dat op de bevolking afreageren.

    Maar even terug naar de root: boeren en landbouw en overal waar je met ‘de schouders eronder’ is en blijft Mens 2.0

    Terwijl, in principe de ware macht inmiddels al ligt bij Mens 4 en5.0
    DAAR wordt het immens grote geld verdiend.
    Mens 2.0 is een commodity geworden, oftewel ZELF een melkkoe.
    Leegtrekken die handel, ontneem ze hun pensioen, hun zorg, hun zekerheid etc.

    Mens 2.0 is de PROOI geworden. You are the product.
    De meeste mensen hebben hier echter geen flauw benul van want die hogere soorten zijn nogal slim, rijk en machtig.

    Mens 5.0 echter lijkt vooralsnog het motto ‘don’t be evil’ in het vaandel te hebben. Mens 3.0 en 4.0 zijn alleen uit op chaos, verdeeldheid en wanorde. Vandaar nog steeds (proxy) oorlogen, false flag events, aanslagen etc. En de media werken hier – al dan niet bewust- aan mee.

    Wil Friesland ‘een economische impuls’ teweeg brengen, denk ik dat je niet uitsluitend moet focussen op mienskip, want dan richt je je op Mens2.0.

    Een soort die in feite geestelijk en technologisch gezien al zwaar achterloopt op de werkelijkheid. Daarop inzetten is evolutionair gezien zelfmoord. Want ‘harder werken, meer werken, slimmer werken’ is niet het antwoord. Want die hogere soorten pikken met alle gemak weer alles van je in. Mens 2.0 kent geen énkele zekerheid meer, want je bent domweg prooi.
    Wees blij dat je nog leeft.

    Mens 2.0 (u en ik dus) kunnen alleen evolueren als je verder kijkt dan wat nu Mens 5.0 is. En dat zijn de allerslimste jongetjes van de klas. Weliswaar een groep die voornamelijk virtueel leeft en denkt, maar die ook het kapitaal hebben om ‘gewone’ dingen te willen. Zoals schone lucht, schoon water, geen plastic soup in zee, gezonde voeding etc.

    Deze groep BEGRIJPT dat ze niet zonder de ‘gewone mens’ kan.
    Want die melken koeien, maken kaas, auto’s, pizza’s, bouwen huizen en raketten etc.
    Sommigen van hun begrijpen zelfs al dat economie of welvaart bestaat bij de IN efficientie van het systeem.

    Immers: stel: ALLES in de wereld zou superefficient zijn. Dat betekent dat alle werk door robots gedaan wordt en de mens zelf in feite buitenspel staat. Stel dat big pharma besluit om de kluizen van waarheid te openen en de mens ineens 500 jaar oud zou worden, dan is ineens de aarde toch echt wel te klein.

    Mede daarom zijn we spacetravellers. Mens 5.0 begrijpt dat. En misschien heeft God het eigenlijk wel zo bedoeld. Waarom zou je anders zo’n groot universum maken?
    Mens 2.0 kijkt teveel naar zijn eigen -mienskips- navel. Ik zou er niet op inzetten. Mens 3 en 4.0 zien jou hooguit als prooi. Ook niet op inzetten. (dus kap met kranten, tv , stemmen, de euro en de EU en het geloof in propaganda)

    Het lonken naar de EU (Mens 3.0) is wat mij betreft dan ook het lonken van een voorntje naar de snoek. Het gevolg: “Als je aardig bent vreet ik eerst een ander op maar uiteindelijk sta ook jij op het menu”.

    TENZIJ.

    Tenzij het voorntje ook een snoek wordt. Of een haai. Of onder de radar weet door te zwemmen. Of véél slimmer en gemener.

    Maar met de globalisering is harder of slimmer werken alleen maar een ratrace. Want ineens maken ze het in China toch tien keer goedkoper.

    En politici? Wel dat is een verzameling egootjes die in feite Mens 1.0 zijn, oftewel de NIET samenwerkende mens. Er zal never ever ‘iets’ uit voortkomen, want ze sluiten coalities. Het 1 en1 is 0,5 effect. Laat staan dat daar 1 en1 = 2 uit voort zal komen.

    Deze groep is evolutionair gezien in feite al mors en morsdood, alleen beseffen ze dat zelf nog niet. En iedereen die daarop stemt en iedereen die daarover schrijft in de media.

    Samengevat:
    Mens 1.0 was emotieloos want leefde alleen.
    Mens 2.0 had emotie want werkte samen (oud model, mienskip)
    Mens 3.0 is weer volkomen emotieloos want ging om macht.
    Mens 4.0 is volkomen emotieloos want ging om geld.
    Mens 5.0 komt weer enigszins tot bezinning. Het gaat ze niet zozeer om macht, want die hebben ze ongemerkt eigenlijk al, het gaat ze om creativiteit, expressie, geestelijke uitdagingen, de toekomst en omgaan met gelijk gestemden.

    En dat komt neer op: kunst en wetenschap.

    Uiteindelijk is het deze groep die spacetravellers zullen worden. Ze hebben het geld en de kennis ervoor. Het zijn de knapste kindjes van de klas. Ze zullen al die ballast en achterlijkheid van deze wereld achter zich willen laten, want het belemmert hun in alles.

    De mens kan niet meer op tegen de machine, en dat weten zij. Ze bouwen zelf die machines namelijk. De virtuele (r)evolutie.

    En neem maar van mij aan dat als ze 1000 extra mensen meenemen in hun raketten dat daar GEEN politici tussen zitten en ook GEEN bankiers, spindoctors of journalisten. Daar zitten kunstenaars tussen, filosofen, schrijvers, technici, mensen die iets snappen van land en vee, zoals boeren, bouwers, architecten, natuurkundigen, weerkundigen, scheikundigen, wiskundigen, en andere nuttige wetenschappers.

    http://tegenlicht.vpro.nl/afleveringen/2014-2015/cybertopia.html

    ach.. eigenlijk had ik een heel ander verhaal willen schrijven.. maar het werd dit…

    En toevallig was er gisteravond op Tegenlicht ook een goeie docu over Semler. En ja, dat gaat in principe ook over kunst/kultuur/wetenschap en hoe we met elkaar omgaan.

    http://tegenlicht.vpro.nl/afleveringen/2014-2015/nieuwe-wijsheid-semler.html

    Nou ja, zo maar weer eens..

  2. Jelle Breuker

    9 februari 2015 op 14:27

    “We zijn weer terug in de jaren vijftig”, schrijft Mous aan het einde van zijn essay. Ik denk echter dat wij er steeds in zijn gebleven, de zo voorgewende moderniteit is een vernis gebleken hetgeen kunstenaars en anderen aangrepen om zich te onderscheiden. Het ego moet gestreeld, de kassa rinkelen. De misschien lastige keus van wellicht velen tussen stad en platteland is feitelijk het dilemma tussen individualiteit en collectiviteit. Ik besef dat dit een weliswaar te verdedigen veralgemening is, maar volstrekt tevreden ben ik er niet over. Weinigen zijn bij machte een bevrijdende keuze te maken. Een parellel met het geloof ligt voor de kand. Wat dit laatste betreft: Mous heeft meermalen geschreven dat hij niet meer gelooft, maar zijn artikelen bewijzen zeer regelmatig dat hij niet geloofsvrij is. De aan- of afwezigheid van een god, codering en rituelen zijn hierbij niet doorslaggevend.
    Individualiteit en collectiviteit zijn in onze tijd herkenbaarder begrippen dan vroeger, laat mij zeggen zestig of honderd jaar geleden. Metaforisch kom je een afspiegeling van beide begrippen, De Grutsk en De Lytsk, tegen in de roman van Josse de Haan ‘Piksjitten op Snyp’ (vertaling ‘Kikkerjaren’). Hij heeft, in ieder geval voor mij, de tegenstelling zowel venijniger als milder beschreven dan Anne Wadman in diens ‘De Smearlappen’. Alleen al om deze reden is de hoogste Friese literaire prijs zeer terecht aan De Haan toegekend en zijn het werk in het Nederlands vertaald.
    De problematiek van individualiteit en collectiviteit is universeel en van alle tijden en kan niet afgedaan worden als een sneu verschijnsel in een uithoek van de grote wereld: Fryslân. Je komt het bijvoorbeeld ook tegen bij grote Franse romanschrijvers als Pierre Michon, Pierre Bergounioux (ik heb ze beiden ontmoet) en Marguerite Duras. En zelfs in het weergaloos menselijke reisverhaal ‘Compostela: voetreis naar het einde van de wereld’, vertaling van ‘Immortelle randonnée’ van arts en ambassadeur Jean-Christophe Rufin.

  3. Johnny

    9 februari 2015 op 21:12

    Huub, mijn bewondering voor je essay.
    Jelle Breuker, mijn bewondering voor je reactie.

    Hoewel kunst een gigantische invloed kan hebben op het normale leven, duurt het meestal vele jaren, volgens mij minstens een halve generatie, voor die invloed ook op praktisch niveau zijn invloed doet gelden op de mensen.

    Maar, bij mij roept jullie werk de vraag op, hoe ontmoeten deze twee werelden elkaar zeer spoedig op een vruchtbare wijze in verband met de lopende agenda?

    Fryslan is een prachtig land.
    Maar enerzijds: De plattelands bevolking is in het algemeen van goede wil, maar verder zonder een bijzondere interesse voor buiten het dorp. Er is op dorpsniveau nog veel geborneerdheid. (Misschien nog afgezien van de boeren die een spoedcursus: “Hoe kom ik in aanmerking voor Europese Subsidies” hebben gevolgd.)

    En anderzijds: De politiek, die de provincie Fryslan wil of moet profileren.

    De vraag is wat mij betreft: “If, at each instant, each of these worlds is organized in a way that is closed, how can you reopen these worlds to have them meet, to have them speak to each other?”

  4. Jelle Breuker

    9 februari 2015 op 22:06

    Dank Johnny voor je compliment. Ik heb slechts een antwoord op je vraag, en dat is de ruimschootse aanwezigheid van kwaliteit en discipline. Om het even of het culturele of kunstuitingen betreft, economische activiteiten, onderwijs, het behoud van de Friese taal, landschapsbeheer, media en vul maar in. Aan de basis zal steeds een sterk moreel besef moeten staan, niet in het minst in de politiek. Als geen ander beschikte de onlangs overleden ir. Lieuwe Eringa, gedeputeerde tussen 1969 en 1983, daarover en hij is voor mij met commissaris Hans Wiegel bij uitstek de beste bestuurder van Fryslân voor wie ik als provinciaal ambtenaar van 1975 tot halverwege 2003 heb gewerkt. Zij waren dienstbaar aan Fryslân en nauwelijks aan hun ego. Ja, óók Wiegel!

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)