Maria van de Rivierenbuurt

Keller: ‘Je hebt de katholieke kerk eens een tovertuin genoemd. Nu met al die vernieuwingen die al enige jaren aan de gang zijn, het snel uitruimen van die tovertuin….heb je nu niet het gevoel dat je net een paar jaar te laat bent?  Het wordt hier ook weer een kale boel.’

Reve: ‘Ik ben wel eens bang dat alles wat ik mooi vind met de vuilnisman wordt meegegeven. Ik ben nu juist erg voor de Mariadevotie. Ik ben erg voor de Vrouwe van alle Volkeren. En ik wil nog eens een keer meemaken dat een grote nachtelijke Mariaprocessie van 100.000 mensen over het Rokin trekt, maar dat zal ik niet meer meemaken. We zullen eerst een tijd meemaken waarin zij wordt veracht en in diskrediet zal worden gebracht. Maar zij, zal geloof ik, ach dat geloof ik eigenlijk wel zeker, in ere hersteld worden en waarlijk Persoon Gods genoemd worden, en gelijk worden gesteld aan haar goddelijke Zoon. En zij zal Medeverlosseres zijn en een deel uitmaken van een goddelijke Viervuldigheid.’

Aldus een fragment uit het gesprek met tussen Hans Keller en (toen nog) Gerard Kornelis van het Reve. Gisteren vond ik op internet de anderhalf uur durende, integrale uitzending van dit gebeuren op oktober 1969. Bovenstaande passage is te horen vanaf 51.08 tot 52.18. Twee dingen vallen op. Ten eerste Reve maakt hier uitdrukkelijk melding van het nog ontbrekende vijfde Mariadogma: Maria als Vierde Persoon Gods. Die gedachte heeft een lange traditie die terug gaat tot de Middeleeuwen. Zo bestond in de late Middeleeuwen de Vierge Ouvrante, een beeld van Maria met luikjes in haar buik, waarin de drie-eenheid kon worden opengeklapt. Een aanschouwelijker beeld van de Viervuldigheid van God is niet denkbaar. Maar wat opvallender is in bovengenoemde passage is de expliciete verwijzing naar de Vrouwe van alle Volkeren. Ik heb deze verwijzing in geen enkele Reve-studie kunnen vinden. Ook Nop Maas noemt het niet. Zelfs Evert Peet laat de Vrouwe van Alle Volkeren ongenoemd in zijn uitvoerige studie De Mythe van M. Gerard Reve en de Maagd Maria (1985).

Wie was de Vrouwe van alle Volkeren? En hoe zat het precies met dat nooit afgekondigde vijfde Mariadogma. Wat had dit alles te maken met de Maria van de Rivierenbuurt, de Maria van Amsterdam? Laten wij bij het begin beginnen.

Vanaf 1850 werd binnen het katholicisme een hernieuwde belangstelling voor Maria aan de dag gelegd. Deze periode begint in 1854 met het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis (niet te verwarren met de maagdelijke geboorte) en het wordt besloten door het dogma van Maria ten Hemelopneming in het heilige jaar 1950. De verwachting heerste alom dat bij het tweede Vaticaanse concilie het vijfde Mariadogma zou worden afgekondigd. Bovendien was paus Johannes XXIII een groot Mariavereerder, maar zijn streven werd tegengewerkt door vooraanstaande curiekardinalen die een revival van de Mariaverering niet konden rijmen met het oecumenisch proces dat inmiddels volop gaande was. Protestanten hebben immers van oudsher weinig op met Maria. Toch bleef de belangstelling voor het vijfde Mariadogma ook na het concilie bestaan, ook binnen het Vaticaan. Paus Johannes Paulus II heeft er meerdere malen in zijn toespraken op gewezen. In 1996 werd de de devotie van Maria als Medeverlosseres als publieke verering met toestemming van de prefect van de Congregatie, destijds kardinaal Joseph Ratzinger (de huidige paus), officieel vrijgegeven.

En dan zijn er nog de wonderbaarlijke Mariaverschijningen in Amsterdam, nota bene in de Rivierenbuurt op een steenworp afstand van de Jozef Israelskade, waar het huis van De Avonden zich bevond. Daar zou Maria van 1945 tot 1959 56 keer zijn verschenen aan de Amsterdamse kantoormedewerkster Ida Peerdeman (1905-1996). Aanvankelijk werd er niet veel aandacht besteed aan haar uitzonderlijke ervaringen. Ida Peerdeman was een wonderlijke vrouw die al in haar jeugd geplaagd werd door allerlei paranormale verschijnselen en demonische krachten. Men dacht aan boze geesten of bezetenheid door de duivel. Er werden zelfs excorcistische rituelen uitgevoerd door haar biechtvader. Maar de duivel nam wraak, want op weg naar huis na de duivel verdreven te hebben, viel de priester door een rooster waardoor hij ernstig verwond raakte. In een artikel in De Groene Amsterdammer van 29 juni 2002 schetst Mohamed El-Fers een beeld hoe de zieneres zich ontwikkelde en de verschijningen van Maria gaandeweg steeds meer aandacht trokken. Zo schrijft hij:

Dat veranderde toen de Heilige Maagd tijdens de mis in een bomvolle Thomaskerk in de Amsterdamse Rijnstraat plotseling in vol licht aan haar verscheen. Ida Peerdeman: «Vreselijk vond ik het. Toen hoorde ik ineens Haar stem die zei: ‹Sta op en kom naar de kapel.› Dat was een klein kapelletje achterin, waar ze ook wel stoelen neerzetten. Meer een hok. Toen is het begonnen. Een licht ging me voor. Ik liep er achteraan, dwars door die bomvolle kerk heen. Toen Maria weer verdwenen was, schrok ik van al die mensen om me heen. Alle mensen bleven in de Rijnstraat staan wachten. Wij zijn toen via de achteruitgang van de pastorie in de Lekstraat met de taxi gauw naar huis gegaan. Een van die paters stond bij de uitgang en zei: ‹Mensen loop toch door, die juffrouw is hysterisch.› Dat was het eerste wat ik hoorde.

Maria wees haar vanuit de woning in de Uiterwaardenstraat 408-3 de plaats aan de Zuidelijke Wandelweg waar de ‘Alle Volkeren-kerk’ zou moeten komen. De laatste verschijning vond plaats op 31 mei 1959. Op 11 september van dat jaar overleed de moeder van Gerard Reve. Later verklaarde Reve herhaaldelijk dat na de dood van zijn moeder zijn belangstelling voor het katholicisme en met name voor Maria als Vierde Persoon Gods pas goed is begonnen. Jung, zo had hij gelezen, zou dit alles voorspeld hebben. Er zou een nieuw Mariadogma op komst zijn. Onder katholieken deed eind jaren vijftig het gerucht de ronde dat het laatste geheim van Fatima betrekking zou hebben op de rol van Maria als Medeverlosseres. Er werd zelfs gesproken over het naderend einde van de wereld. Hoe dan ook, de boodschap dat Maria Medeverlosseres was, had deel uitgemaakt van hetgeen Maria bij haar verschijningen in Amsterdam heeft meegedeeld. Ook zou Maria bij die gelegenheid hebben aangegeven dat ze ‘Vrouwe van alle Volkeren’ genoemd wilde worden. Haar belangrijkste boodschap was dat er een dialoog moest komen tussen de verschillende wereldreligies.

De Vaticaan stond lange tijd zeer kritisch tegenover de verschijningen in Amsterdam. Juist na de oorlog kwam het wetenschappelijk onderzoek op gang naar fenomenen als godsdienstwaanzin en religieuze vormen van bezetenheid. In de menswetenschap wilde men een brug slaan tussen zeer uiteenlopende disciplines als psychiatrie en theologie, antropologie en godsdienstwetenschap. Nieuwe vragen dienden zich aan. De religieuze openbaring heeft van oudsher veel van doen met de psychotische waan, maar is zij daarom per definitie onwaar? Openbaring is het beleven van een apodictische evidentie als ware het een existentiële evidentie. Dat alles maande tot grote terughoudendheid als het ging om het fenomeen ‘Mariaverschijning’. Ida Peerdeman zelf werd in 1955 dan ook uitgebreid onderzocht. Zo moest zij zich onderwerpen aan een onderzoekscommissie, waarin onder anderen de latere kardinaal dr. J. Willebrands en de katholieke psychologe J.M. Perquin-Gerris zaten. De zieners werkte mee, maar ze had ook haar bedenkingen. Hoe dan ook, men kwam er niet uit. Het Heilig Officie bepaalde in 1961 dat het onderzoek als afgesloten moest worden beschouwd. Ida Peerdeman verklaarde hierover later het volgende:

‘Over die verschijningen mocht ik eerst helemaal niets vertellen. Wel moest ik in Heiloo naar die psychologe. Kreeg ik een foto voor mijn neus. Een vrouw die via een raam naar buiten keek. Daar moest ik over vertellen wat ze dacht. Ik zei: dat is een plaatje, mevrouw. Toen werd ik alleen gelaten en moest ik opschrijven waar ze over dacht. Ik heb een regel geschreven en zo’n half uur met mijn armen over elkaar gezeten. Ik had geschreven dat het een plaatje was en dat ik onmogelijk kon weten wat die vrouw op dat plaatje denkt. Nou, die psychologe was razend. Ze zei me dat er mensen waren die wel twintig bladzijden volschreven. Daarna kreeg ik platen met inktvlekken. Wat ik daarin zag? Ja, gewoon inkt die was uitgelopen. Vroeg ze me of ik er misschien een hondje, een paard of een gezicht in zag. Nou, dat kon ik er niet in ontdekken.’

In haar late jaren werd Ida Peerdeman wederom geplaagd door wonderlijke verschijnselen. Toen ze medio jaren tachtig ging wonen aan de Amsterdamse Diepenbrockstraat, niet ver van het Vossiusgymnasium, waar Reve eind jaren dertig op school zat, kwamen de verschijnselen terug, maar nu in een andere gedaante. ‘Zo werd ze diverse malen uit haar bed opgetild, heen en weer gerammeld en in een hoek van de kamer gekwakt.’ Het was of de film The Excorcist werd opgevoerd in de Rivierenbeuurt. In 1996 overleed zij, zonder ooit officieel erkenning te hebben gehad voor haar uitzonderlijke ervaringen. Op de plaats van haar woning werd een kapel ingericht, waar bedevaartgangers uit de hele wereld samenkomen. Er is nu ook een website in meerdere talen. Er worden bidprentjes gedrukt in een miljoenen oplage. U zult het geloven of niet, maar vorige week nog kwam bij mij thuis hier in Leeuwarden een mevrouw aan de deur die wat moeilijk uit haar woorden kwam. Ze bracht bidprentjes rond van de Vrouwe van alle Volkeren.

In 2002 erkende bisschop Punt de bovennatuurlijke oorsprong van deze verschijningen. Sindsdien pleitte deze bisschop al diverse malen voor het afkondigen van het vijfde Mariadogma. Zo zou de verschijning Maria in de Rivierenbuurt het sluitstuk zijn geweest van de Verlossing. Die gedachte is ook zo niet zo vreemd als je oude bronnen mag geloven. Volgens de Essenen in de Dode Zeerollen zou er ooit iemand komen die als ‘de Vrouwe van alle volkeren’ vereerd zou worden. De verschijningen in Amsterdam begonnen in 1945 precies 600 jaar na ‘Het Mirakel van Amsterdam’, dat nog altijd jaarlijks met een ’stille omgang’ wordt herdacht.  Maar alles wat met Maria samenhangt wordt tegenwoordig door menigeen beschouwd als overleefd middeleeuws volksgeloof. De Marialogie wordt gezien als een restant van een primitief katholicisme dat alleen nog in Zuid-Europese en Latijns-Amerikaanse landen serieus wordt genomen.

In zijn boek De Vrouwe van alle volkeren. Amsterdamse verschijningen van bovennatuurlijke oorsprong (2003) schrijft Robert Lemm: ‘Wat de jaren zestig losmaakten, was allesbehalve een toenadering tot de Vrouwe met de zon bekleed, de maan onder haar voeten en een kroon van twaalf 
sterren boven haar hoofd. Zij stond daar eenzaam aan de hemel,
t erwijl de Kerk razendsnel seculariseerde. Tot 1950 keek men nog naar Haar; daarna had men het te druk met de noden van de tijd. Natuurlijk, er waren nog pausen die incidenteel uitroepen deden als 
’Moeder van de Kerk’ of ‘Moeder van de Verlosser’: goed bedoeld, dat wel, persoonlijk vooral, maar beslist niet tekenend voor de post-conciliaire sfeer.’

Wonderlijk genoeg besteedt ook Lemm, die als een uiterst orthodox katholiek gezien kan worden, in zijn boek over de Mariaverschijningen in Amsterdam geen enkele aandacht aan de opvallende overeenkomst tussen dit fenomeen en de Marialogie van Reve. Wat dat betreft wordt de reviaanse Marialogie niet alleen door een secularist als Nop Maas niet echt serieus genomen, maar ook binnen het conservatieve kamp van Katholiek Nederland, of wat daar nog van over is. Reve, die met zijn religieuze bewogenheid zo graag ergens bij wilde horen, bleef juist in dat opzicht een Einzelgänger die uiteindelijk nergens meer bij hoorde.

Achteraf beschouwd is de herleving van de Mariaverering tijdens de periode van het Rijke Roomse Leven (1850-1965) vooral een strategisch verweer geweest dat door het Vaticaan werd ingezet tegen de oprukkende wetenschap en moderniteit. Genezen kon je immers niet alleen door toedoen van doctoren en chirurgen, maar ook door een wonder op voorspraak van de Heilige Maagd.   Vanuit die brede optiek bezien zijn de Mariaverschijningen die van 1945 tot 1959 in Amsterdam hebben plaatsgevonden het sluitstuk van een historische periode geweest. En dat alles speelde zich af in dezelfde buurt, waar Reve zijn schooljaren meemaakte, de Rivierenbuurt . Voor de oorlog was het een gegoede wijk voor geschoolde arbeiders en hoger opgeleid personeel. Het was een buurt waar veel Joden woonden en ook veel Joden zijn weggevoerd, de familie Boslowits bijvoorbeeld, die woonde in de Topaasstraat. Reve en ik fietsten dezelfde weg naar school, dwars door de Rivierenbuurt, alleen lag er een kwart eeuw tussen, de jaren van oorlog en wederopbouw.

In juni 1964 had ik een krantenwijk voor De Volkskrant in de Rivierenbuurt. Zo liep ik elke ochtend rond zes uur door totaal verlaten straten als de Rijnstraat, de Uiterwaardenstraat, de Lekstraat en de Gaaspstraat. Wat die abonnees betreft, ik moest altijd wel oppassen voor adersmutaties, want het aantal kranten dat je meekreeg was precies uitgeteld. Na verloop van tijd had ik de handigheid ontwikkeld om elke krant in één vloeiende beweging tussen de vingers en de duim van mijn rechterhand in de juiste positie te vouwen, zodat hij moeiteloos de brievenbus in gleed. In sommige straten moest ik ook trappenlopen, wanneer daar een trap-portiek naar de eerste verdieping leidde. Meestal was het mooi weer. Soms niet. Zo heb ik een keer moeten schuilen voor een hevig onweer dat pal boven de buurt was losgebarsten. Ongeveer twintig meter van me vandaan sloeg de bliksem in. Toen ik achteraf ter plekke ging kijken, zag ik dat er onder het plaveisel een gat was ontstaan, zodat enkele stoeptegels volledig waren weggezakt.

In de jaren zeventig heb ik nog een tijdje in de Saffierstraat gewoond, op de hoek van de Jozef Israëlskade, een paar huizen verder als het huis waar Reve De Avonden schreef. Stedenbouwkundig gezien is de Rivierenbuurt een prachtige stadswijk, een plan nog ontworpen door Berlage. Zijn wanstaltige standbeeld van de hand van Hildo Krop, door Gerard Reve ooit getypeerd als ‘een communistische koekenbakker van geslachtsloze beelden’, prijkt nog altijd voor ‘De Wolkenkrabber’ aan het einde van de Vrijheidslaan, voorheen Stalinlaan en daarvoor Amstellaan. Want ooit was alles vernoemd naar een rivier in deze buurt. Totdat de oorlog kwam. De Wolkenkrabber is een gebouw in Amsterdam van 12 verdiepingen hoog. Het staat op het eind van de Vrijheidslaan, op de splitsing tussen Rooseveltlaan en de Churchilllaan. Dit markante gebouw, dat in 1931 verrees naar ontwerp van architect Staal, komt nog al eens voor in de Nederlandse literatuur. Zo speelt het een hoofdrol in de roman De tranen der Acacia’s’ van W.F. Hermans. Wolkers heeft er over geschreven in Turks Fruit en Simon Vestdijk in De kelner en de levenden. En vast en zeker ook Gerard Reve. Zijn ouders woonden immers niet zo ver hiervandaan.

Maar hoe ik ook zoek, ik kan geen passend citaat van hem vinden, noch in De Avonden, noch in een van zijn andere boeken. Toch moet Reve er vaak langs zijn langsgelopen. Wie niet? Ik zelf ben het gebouw duizenden malen gepasseerd op weg naar school. De eerste keer dat ik het zag was in 1953, achter op de fiets van mijn moeder. We reden naar het Olympisch Stadion, waar dat jaar de Tour de France zou starten. Veel renners heb ik niet gezien. Wel gebouwen onderweg. Zodra we over de Berlagebrug kwamen, betraden we een andere wereld. Ik keek mijn ogen uit daar in het Zuid van Berlage. De gebouwen hadden rare balkons die wel tientallen meters doorliepen en dan weer versprongen naar een hogere etage. Ze waren af en toe rond in de hoek en hadden soms vreemde puisten door de uitstekende bakstenen van een andere kleur. Op het eind van de Vrijheidslaan waren er aan weerszijde galerijen met winkels. En opeens was daar de Wolkenkrabber. Indrukwekkend, imposant. Thuisgekomen heb ik er meteen een tekenig van gemaakt.

Later ben ik er wel eens binnen geweest, omdat een klasgenoot op de 10de verdieping woonde. Ik heb toen goed rondgekeken en ook van het uitzicht genoten. Zo had ik Amsterdam nog nooit gezien. Tegenwoordig zie je vandaaruit veel hogere wolkenkrabbers die de skyline van de stad bepalen. In de jaren vijftig was er maar één wolkenkrabber die de soortnaam als eigennaam had. Rechts aan de overkant van het Victorieplein woonde Gerard Wijdeveld, mijn leraar Grieks en Latijn, die voor de oorlog een bekend religieus gedicht had geschreven –Er is een lam dat bloedt – en na de oorlog Augustinus vertaalde. In 1969 ben ik nog eens bij hem langs geweest om te vragen of hij het misschien ook met mij eens was dat Augustinus schizofreen moet zijn geweest. Anders was zijn wonderlijke bekering niet te verklaren, zo dacht ik destijds. ‘Ach’, zei mijnheer Wijdeveld, ‘die psychiatrie is nog pas zo’n jonge wetenschap. De kerk bestaat al heel wat eeuwen langer.’ Tja, geef daar maar eens antwoord op. Wijdeveld was fout geweest in de oorlog, maar dat is een ander verhaal. De Rivierenbuurt is ook een ‘schuldige buurt’, een ‘buurt die alles zag’. In mijn jeugd wist ik daar nog weinig van. De buurt is er nog steeds, maar in al die jaren is er veel veranderd. De Thomaskerk is afgebroken en ook Maria zul je hier zo gauw niet meer zien verschijnen. Denkend aan de Rivierenbuurt zie ik een brede stroom van herinneringen traag door lange lanen gaan.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)