Literatuur tegenwoordig is tijdverdrijf

Harry Mulisch gelooft niet meer in de roman. Met die kop opende op 2 oktober 1968 de kunstpagina van De Volkskrant.’ En met deze zin opende Thomas Vaessens zijn boek De revanche van de roman (2009). Maatschappelijk engagement is de laatste jaren weer terug in de roman, terwijl dat lange tijd is weggeweest. Vaessen onderscheidt drie periodes: het humanistisch modernisme, dat tot in de jaren zestig heeft geduurd; het postmodernisme dat daarna kwam en het laat-postmodernisme dat sinds kort de toon aangeeft. De relativering van alle waarden, waar het postmodernisme op uit was, kreeg een tegenbeweging, omdat de postmoderne auteurs hiermee uiteindelijk zichzelf buitenspel hadden gezet. Daar is iets voor te zeggen. Ik kan me nog herinneren dat ik zo’n tien jaar geleden een keer tegen Kees ‘t Hart heb gezegd: ’Nee Kees, alleen met ironie red je het niet.’ Hij keek me toen wat schaapachtig aan, maar ik had natuurlijk wel gelijk.

Dat besef is in de afgelopen jaren bij meerdere romanciers doorgedrongen, tenminste als we Vaessens mogen geloven. Wanneer en waarom die omslag zich heeft voltrokken, wordt in zijn boek niet zo duidelijk. De postmodernisten zouden uiteindelijk geen achterban meer hebben, omdat ze alles onderuit hadden gehaald. Er was niets meer waar nog in te geloven viel, en dat willen de mensen niet. Wonderlijk genoeg gaat Vaessens slechts terloops in op de aanslagen van 11 september en noemt hij niet de moord op Theo Van Gogh. Je zou toch zeggen dat dit breekpunten zijn geweest in het postmodernisme, voor zover die ooit in Nederland is ingedaald. Niet alleen het postmodernisme was daarna voorgoed afgelopen, maar ook de terugkeer naar een humanistisch modernisme van de jaren vijftig, al had Balkenende dat graag anders gewild met zijn pleidooi voor normen en waarden.

De laatste jaren zijn alle kunstvormen langzaamaan in een crisis geraakt. Kunst en literatuur hebben zich nagenoeg volledig uitgeleverd aan de cultuurindustrie, die voor een groot deel door de overheid wordt gesubsidieerd. De bezuinigingen van dit kabinet komen dan ook niet uit de lucht vallen. Eerst ging het cultuurideaal van het modernisme failliet. Cultuur staat niet meer voor een tijdloze waarde die hoe dan ook respect afdwingt. Ook de  sociale en geografische kunstspreiding is vandaag de dag niet meer het doel,waar naar we streven. ‘Kunst is goed, omdat het moet,’ wie hoor je dat nog zeggen?  In de regering niemand meer, vrees ik. Tegenwoordig gaat de kunst zelf onderuit, omdat er geen cultuurideaal meer is waar die kunst op stoelt. In dat opzicht is de analyse van Vaessens over ‘de revanche van de roman’ flinterdun. Waar komt een schrijver nog voor op tegenwoordig. Wat valt er te verdedigen of aan te vallen?

Terug naar de jaren zestig dan maar. De zaken, waar Mulisch zich in deze periode in zijn ‘reportages’ op richtte, waren het Eichmannproces (De zaak 40/61), de Provo-rellen (Bericht aan de rattenkoning) en het Cuba van Castro (Het woord bij de daad). Bericht aan de rattenkoning (1966) heb ik onlangs herlezen, maar het was bijna niet om door te komen. Eens temeer begreep ik wat Reve altijd over Mulisch zei: ‘Mullis dat is vullis.’ Willem Frederik Hermans formuleerde het iets subtieler: ‘Harry Mulisch, die leidt de wereldrevolutie vanaf  het balkon van sociëteit De Kring.’ Het maatschappelijk engagement van de jaren zestig was een farce, die opgevoerd werd door enkele narcistische salonsocialisten en wat pokdalige studenten die de puberteit niet ontgroeid waren. De jaren zestig hebben nooit bestaan. Ze leven alleen voort in het geheugen van babyboomers zoals ik.

Toch is het aardig om te lezen wat Mulisch destijds over Mies Bouwman te melden had. Ach, de tijd heelt niet alleen alle wonden, maar brengt ook de onbenulligheid van het verleden genadeloos aan het licht. De grootste telvisiehappening in Nederland was Open Het Dorp. Er werd geld ingezameld voor een woongemeenschap voor gehandicapten, die later bij Arnhem als Het Dorp zou verrijzen. Het programma vond plaats op 26 en 27 november 1962, een volledig etmaal lang. Ik kan me nog goed herinneren dat ik ‘s avonds een luciferdoosje met geld wegbracht naar de sigarenwinkel die in onze buurt fungeerde als een van de duizenden inzamelpunten. Daarna kwam een bonte stoet van gulle gevers op gang. Klasgenoten van mij hebben de volgende dag nog geprobeerd om in de Nieuwe Rai naar binnen te komen, maar haast niemand kwam er meer in. Er was er was een ware volksoploop  ontstaan. Mies Bouwman was in 24 uur tijd een nationale Heilige geworden. Ruim een jaar later was dat al weer voorbij.

‘In den beginne was het Beeld, en het Beeld was goed, en het Beeld is goed …’ zei Peter Lohr in de geruchtmakende satire Beeldreligie in het programma Zo is het toevallig ook nog eens een keer van 4 januari 1964. En hij vervolgde zijn satire in Bijbelse termen: …’  Gij zult geen ander tijdverdrijf kennen dan het kijkbedrijf … Gij zult geen afgodsbeelden maken dan de beelden van het Beeld … ‘Gij zult de knop geenszins omdraaien, want dit is Het Beeld een gruwel….’

Het was heiligschennis in optima forma. Niet alleen God werd bespot, maar ook de afgod die zijn plaats had ingenomen. ‘ De Teevee, symbool van de sociale triomf, paspoort van het vaderland der bezittenden, werd plotseling van haar sacrale karakter ontdaan, doordat zij juist in precies die termen werd beschreven,‘ zo vatte Harry Mulisch het pandemonium samen in zijn Bericht aan de rattenkoning.

De daders wachtten dan ook een volksgericht voor deze blasfemie in het kwadraat. Mies Bouwman werd als ketter geëxcommuniceerd en ook dat proces werd door Mulisch ook in Bijbelse termen verwoord: ‘ Want zij was de allerheiligste personificatie van dat sacrament; door zich te identificeren met wat daar gebeurde, ontheiligde zij niet alleen zichzelf en haar allerzoetste lichaam, veranderde zij niet alleen zelf in de Grote Hoer van Babylon, die met joden en socialisten naar bed ging, maar ontheiligde zij nog eens weer de kijker, die zij een jaar eerder gezalfd had door het uitspreken van zijn naam.’

In 1964 was het woord nog gevaarlijk. Met een paar goed gekozen woorden kon je het hele land nog op stelten zetten. Dat gebeurde op TV, en Wolkers en Reve deden dat in de literatuur. Hoezo revanche van de roman? Het wordt tijd dat het woord weer een wapen wordt, voor spot, satire, blasfemie of wat dan ook. Maar dan wel op het scherp van de snede. Literatuur tegenwoordig is tijdverdrijf, om over de beeldende kunst maar te zwijgen.

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)